Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Ooge der Oostzee't ZOU overtollig wezen den zweedschen schrijver in zijne nauwkeurige beschrijvingen te volgen, maar de geleerde heeft het zoo ver gebracht dat hij de volledige samenstelling der wet van Wisbij heeft kunnen voorleggen, en hij is tot het besluit gekomen dat de wet van Wisbij samengesteld is uit vijf deelen:
Wil men aannemen dat het eerste deel der zoogenoemde zeewet van Wisbij de bron is der wet van Lubeck, die dagteekent van de 13de eeuw, dan zou er minstens 300 jaar verloopen zijn, zonder dat eens de naam van Wisbuische zeewet in een der daarvan gemaakte afschriften zoude genoemd geweest zijn; maar veel natuurlijker is het dat de wet van Lubeck in een handschrift overgenomen wierd. Met het 2de deel is het nog zonderlinger. Het springt aanstonds in de ooge dat dit deel geheel en al overeenstemt met de vlaamsche zeewet, die op hare beurt gedeeltelijk overeenstemt met de Rollen van Oleron. Maar daar de vlaamsche zeewet geheel gelijk staat met de wet van Wisbij, is het duidelijk dat de vlaamsche zeewet er de bron van is. | |||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||
Wil men beweren dat de Rollen van Oleron geput zijn uit het waterrecht van Wisbij, dan komt men tot den volgenden uitslag: de Rollen van Oleron dagteekenen van de 12de of 13de eeuw, dus zou de wet van Wisbij nog veel ouder wezen, en reeds bestaan hebben in de 11de of 12de eeuw, 't is te zeggen op een tijdstip waarop Wisbij nog eene onbeduidende plaats was, of zelfs nog niet en bestond. Dat Wisbij 's zeewet eerst in de Rollen van Oleron kwam en van daar in 't vlaamsche waterrecht, en kan ook niet verklaard worden, daar plaatsnamen, die maar in Vlanderen en behooren, in de wet van Wisbij te vinden zijn zonder in de Rollen van Oleron genoemd te worden. In het derde deel komt de naam Marsdiep voor, die bewijst dat dit deel aan de Amsterdamsche zeewet is ontleend. Wil men nu Wisbij 's zeerecht nog nader beschouwen, dan vindt men de onderwerpen zoo ordeloos dooreengesmeten en dezelfde zaak op verschillige plaatsen besproken en herhaald, dat zulks in een oorspronkelijk werk niet en kan verklaard worden. Van het over boord werpen wordt gehandeld in de hoofdstukken 7, 11, 22 en 41; van scheepslieden, die aan land gaan en zich dronken drinken wordt er gesproken in de hoofdstukken 20, 46; van 't afkappen van masten wordt gehandeld in de hoofdstukken 14, 23 en 42. Zulke planloosheid is onverklaarbaar; maar de zake is licht te begrijpen, wanneer men een stuk overneemt uit de wetten van Lubeck, en dat een ander stuk de vertaling is der vlaamsche wet, terwijl een derde deel vertaald is uit de wetten van Amsterdam, zoo dat het zelfste onderwerp behandeld wordt in drie verschillige wetten. Laat ons thans die wetten nader beschouwen. Om kort te wezen, zullen wij ons bepalen tot het deel dat betrekking heeft op de vonnissen van Damme en het waterrecht van Amsterdam. Eerst hoeft er iets gezegd te worden van de Rollen van Oleron. Deze hebben hunnen naam ontleend aan het eiland | |||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||
Oleron, niet omdat zij voor dat eiland van bijzonder belang waren, maar wel omdat veel oude fransche handschriften, en alle oude fransche uitgaven, op het einde de melding voeren dat de rollen met den zegel van Oleron gestaafd waren: tesmoing le scel de l'isle d'Oléron. De steden Borderoes en Rotzeel (Bordeaux en la Rochelle) worden het meest genoemd. Pardessus neemt aan dat deze rollen samengeschreven wierden omtrent de eerste helft der twaalfste eeuw, en aanziet ze als eene verzameling van gebruiken, maar niet als het werk eener wetgevende macht, zoodat de rollen van Oleron geene wetten en waren; want hadde een koning van Vrankrijk die voorgeschreven, men zoude weten wanneer zulks gedaan wierd. Ten tijde dat deze rollen gemaakt wierden behoorden Oleron, Borderoes en Rotzeel tot de engelsche heerschappij want Hendrik Plantagenet had in 1152 Eleonora van Aquitaniën, de afgescheiden koningin van den franschen vorst Lodewijk VII gehuwd, en hierdoor ging geheel Aquitaniën, waartoe Oleron ook behoorde, tot de engelsche heerschappij over. Indien dus de rollen van Oleron eene wet waren van den engelschen vorst, dan en zou men toch niet kunnen aannemen dat de overige fransche steden eene zeewet zouden gevolgd hebben, uitgeveerdigd door eenen vorst die tegenover den koning van Vrankrijk op vijandelijken voet stond. Maar men kan gemakkelijk verstaan dat die gebruiken overal wel aanveerd wierden als eene overeenkomst tusschen lieden van het vak. De wijnhandelaars van Borderoes en Rotzeel namen die rollen mede naar Damme, waar toen de stapel was van den wijn; en, gelijk toen het gebruik was, wierden die rollen door de Vlamingen in hunne betrekkingen met de kooplieden van Aquitaniën geëerbiedigd. Daarom wierden die rollen al vroeg in 't vlaamsch vertaald en heden nog vindt men in de handvesten van Brugge een handschrift met hoofding: Dit es de coppie van den rollen van Oleron. In andere handschriften der vlaamsche zeerechten vindt men gemeld: dit is het zeerecht die men te Dam in Vlaanderen useert, ofwel: Dam in Vlaenderen, | |||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||
daer die ander waterrechten uitgesproten zijn. Met de woorden: ander waterrechten wordt aangenomen en moet men verstaan dat dit zeerecht eerst te Damme in voege kwam, en dat het van daar over geheel Vlaanderen uitspreidde. Dit zeerecht kwam ook in gebruik in de stad Westcappelle, en over geheel Zeeland. De vlaamsche zeerechten wierden naar de behoeften des lands geschikt, zoo dat deze vlaamsche wetten tamelijk verschillen met de rollen van Oleron; deze en waren geene wetten, maar het vlaamsche waterrecht wierd door de wetgevende macht als wet voorgeschreven, en 't is deze vlaamsche zeewet die letterlijk in de zeewet van Wisbij overgenomen wierd. Overigens de vlaamsche gebruiken, wetten, rechtplegingen, maten, gewichten, munten waren over geheel Europa door gekend, en veel al in Duitschland in gebruik. Vlanderen was toen het meest beschaafde land van Europa en oefende, uit dien hoofde, alsmede ter oorzaak van zijnen rijkdom, handel en nijverheid, eenen krachtigen invloed op alle landen. Het waterrecht van Wisbij is overigens een treffend bewijs van den invloed door Vlanderen op de beschaafde wereld uitgeoefend, en het vlaamsch waterrecht mag met recht als het oudste waterrecht aanzien worden. Het is dus buiten allen kijf, en Schlyter heeft bewezen, dat het vlaamsche zeerecht woord voor woord in 't waterrecht van Wisbij wierd ingevoerd. Zulks is even het geval met de Amsterdamsche waterrechten, die bevat zijn in de hoofdstukken 40, tot en met 65 der Wisbuische zeewetten. Deze Amsterdamsche wetten zijn een oorspronkelijk waterrecht, tot stand gekomen in de laatste helft der 14de eeuw; zij wierden eerst gemaakt voor Amsterdam, maar kwamen ook in gebruik in andere steden der Zuiderzee, van waar die naderhand ingang vonden in de noordelijke streken van Nederland, en eindelijk vereenigd wierden met de vlaamsche zeewet, die aldus het waterrecht in Holland, Zeeland en Vlanderen regeldeGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||
Als dusdanig kwamen beide wetten in 't gotlandsch waterrecht en in de wetboeken van Lubeck, Denemark, Schleswig-Holstein, Zweden enz. alsmede in al de handschriften en uitgaven der gotlandsche zeewetten en der nederlandsche waterrechten. Uit dit alles volgt dat het nederlandsche zeerecht samengesteld is uit het waterrecht van Vlanderen en van Amsterdam, en dat dit zeerecht ouder is als het hoogste waterrecht van Gotland, waarin het nederlandsch recht verre het grootste deel beslaat en er 56 hoofdstukken inneemt op de 72 die de Wisbuische zeewet uitmaken. Hoe ijverig deze Vlaamsche en Amsterdamsche wetten, alzoo tot gotlandsch waterrecht herschapen, tot in den beginne dezer eeuw geoefend wierden, getuigen genoeg de menigte van handschriften en afdrukken der talrijke uitgaven. Aldus vindt men niet alleen vlaamsche en hollandsche handschriften maar ook deensche, zweedsche en duitsche, alsmede eene menigte vertalingen in 't Deensch, Zweedsch, Duitsch, Engelsch, Fransch, Spaansch en Italiaansch. Schlyter noemt minst een dertigtal pergamenten handschriften aan hem bekend, en toont waar die berustende zijn; daarbij somt hij eene ontelbare menigte uitgaven en afdruksels, benevens eene menigte dietsche, duitsche en deensche uitgaven, zoo dat men waarlijk mag verwonderd staan over de algemeene uitbreiding dezer wetten. Om nog te beter duidelijk te maken hoe het vlaamsche recht tot stand kwam en verbreid wierd, en heeft men maar na te gaan hoe de Vlamingen in Duitschland eertijds gingen nederzitten, en daar, van de bestieren toelating kregen om hun vlaamsch recht te oefenen ten einde tegen alle willekeur en knevelarij beschut te wezen. Vlanderen zelf had daarin het voorbeeld gegeven; want rechts alzoo had 's lands wijs bestier gehandeld, eerst te Damme, waar de wijnhandelaars van Borderoes en Rotzeel hunne eigene costumen mochten volgen; en, alhoewel die costumen geene vastgestelde wet en waren, wist nochtans het bestier die te eerbiedigen, ja zelfs die gebruiken in Vlanderen tot wetten geldende te maken, alzoo de | |||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||
vreemde handelaars en scheepvaarders de zekerheid gevende dat zij geene willekeurige behandeling te duchten en hadden, maar op vlaamschen bodem op vrijheid en recht mochten rekenen. Naderhand drongen die wetten door over geheel Duitschland, over Schleswig-Holstein, Denemark, Zweden, en ja, tot in Engelland, Vrankrijk Spanjen en Italiën! Zeker en was alles in die wetten niet volmaakt, maar toch hebben zij gedurende zeshonderd jaar aan eene groote behoefte voorzien en de betrekkingen tusschen ver afgelegene landen geregeld, en zulks nog ter voldoening aller belanghebbende; aldus zijn die wetten van meer nut geweest, zegt Schlyter, als dat het heden met veel andere wetten het geval is, die, alhoewel in samenstelling en vorm, meer volmaakt, nochtans in hunne toepassing van al zooveel nut zijn als of ze niet en bestonden.
J. Van de Kerckhove |