| |
| |
| |
De Ooge der Oostzee
Gutaland. - De Duitsche Hanse. - De Vlaamsche Hanse. - Wisbij. - De Vlamingen te Wisbij en in 't Noorden. - Koningin Blanca van Namen. - Gedenkteekens. - Het hoogste en het oudste waterrecht. - Oorsprong dier wet. - Af Gemen. - Sartorius. - Adriaan Verwer. - Amsterdamsch zeerecht. - 't Vonnesse van Damme. - De zeewet van Lubeck. - Engelbrecht. - Elard Meyer. - Schlegel. - Pardessus. - Biben. - Lappenberg. - Schlijter. - Een oud vraagstuk opgelost. - Het Nederlandsch zeerecht is het hoogste en het oudste waterrecht.
DE zee die de kusten van Denemark, Zweden, Rusland en Pruisen bespoelt, wordt de Oostzee genoemd.
In 't midden der oostzee ligt het schoone en vruchtbare Gotland, in de chroniken der middeleeuwen onder den naam van Gutaland bekend.
Dit eiland is van eene zonderlinge gedaante, en is in zijn midden, van oost naar west, veel breeder als aan beide uiteinden, die in 't noorden en in 't zuiden afsmallen tot de gebogen hoeken eener oog; daarom wordt Gutaland door de dichters de Ooge der Oostzee geheeten.
Gotlands grootste breedde, van oost naar west, is omtrent vijftig kilometers; terwijl diens grootste langde, van 't noorden naar 't zuiden, driemaal de breedde mag gerekend worden. Geheel het eiland beslaat eene oppervlakte van nagenoeg drie duizend vijf honderd vierkantte kilometers, zoodat 's lands begrooting omtrent gelijk staat met die eener Belgische provincie.
Gotland was in de middeleeuwen zeer bevolkt; thans is hare bevolkinge berekend op 60,000 inwoners. Voorheen was het land bedekt met eene menigte dorpen, met prachtige tempels en casteelen, met rijke landhoeven, kloosters en abdijen. Toen was Gutaland machtig en rijk; men telt er heden nog, buiten de stad Wisbij, niet min dan twee-end-negentig kerken, waarvan velen tot puin vervallen zijn.
Daar is maar eene stad in Gotland, het voorheen alom
| |
| |
vermaarde Wisbij, toen de groote stapel van het noorden, hoofdquartier der Duitsche Hanse in de Oostzee, en die met Lubeck en Keulen den scepter voerde over het machtige verbond dat vier en tachentig, ja, tot honderd en acht steden heeft geteld, dat kantooren en factoriën in al de streken der toen gekende wereld bezat, dat met zijne ontelbare zeilers alle zee'n doorkruistte, en wier vlag in alle havens zwaaide.
De Hanse aanschouwde de zee als haar eigendom, als een overwonnen veld, welk zij met de kielen harer duizenden vaartuigen omploegde. Geen vorst en was zoo machtig dat hij ongestraft de groote Hanse mocht terten.
Onder de middeleeuwen was bijna de geheele wereldhandel door de Hanse ingepalmd. Eerst was de Hanse eene inrichting tot onderlinge verdediging tegen de zeeschuimers en kapers, die toen de zeewegen onveilig maakten; doch allengskens strekte zij hare machtige armen over de beschaafde wereld uit. De Hanse was een gesloten geheel, dat op strenge wetten rustte; zij was eene gilde op groote schaal; zij had de krijgszucht der ridders, de regeltucht der gilden, en zij oefende de strenge zeden der kloosterlingen. Het verbond was verdeeld in verscheide quartieren, en elk quartier behelsde een aantal steden.
Daarenboven had zij vier groote factoriën of stapels, te weten: te Londen, te Brugge, te Bergen, in Noorwegen en te Novogorod op de Neva, in Rusland.
Deze factoriën waren ook verdeeld in verscheidene afdeelingen, en onder elke afdeelinge waren zekere landstreken begrepen waar de werkzaamheden der afdeeling meest uitstrekten. Aldus bestond de factorie van Brugge in drie afdeelingen, en tot de eerste dezer behoorden Zweden, Gutaland en Lifland; 't is te zeggen de kooplieden die op deze streken handel dreven.
Gutaland had zijne welvaart te danken aan den grooten voorspoed van Wisbij, dat, als lid en hoofdzetel der Hanse in de Oostzee, eene wereldstad geworden was.
Wisbij ligt op den westkant van het eiland, bijna op gelijken afstand der noord- en zuidelijke uiteinden van Gutaland. Wisbij was in de middeneeuwen voor Noord- | |
| |
Europa de verloofde der baren, gelijk Venetiën in 't zuiden, gelijk Brugge in 't midden.
De groote handel met het verre Asia en Indiën wierd toen over Rusland gevoerd: langs dáar kwamen de specerijën der oosterlanden naar Novogorod, waar de Hanse eene factorie bezat. Van Novogorod wierden de oostersche waren ingescheept naar Wisbij, om van daar naar Midden- en Zuid-Europa vervoerd te worden.
Toen en kon eene reize van de Baltische zee naar Italiën in geen jaar volvoerd worden, terwijl eveneens de waren van Zuid-Europa, van Syriën, Egypten en Noord-Europa konden verzonden worden. Daarom bestond in 't zuiden de groote stapel Venedig of Venetiën. Dus hadden de inwoners van het noorden en die van het zuiden eenen tusschenliggenden stapel noodig, om er hunne waren te verwisselen. Die groote wereldmart was Brugge.
De Duitsche Hanse, die te Brugge eene factorie bezat, en tevens te Damme, Aardenburg, Iper, Gent en in meer andere vlaamsche steden voorrechten genoot, had eveneens in hare eigene steden aan de vlaamsche kooplieden groote voorrechten geschonken.
Daarbij waren de kooplieden van Wisbij in Vlanderen bijzonder begunstigd, en hadden de Vlamingen, die op Wisbij vaarden, van hunne vorsten bijzondere voorrechten verworven.
Maar nevens de groote Duitsche Hanse bestond ook de Vlaamsche Hanse, die ouder was, en die in den vreemde bijzondere voorrechten genoot.
De Vlaamsche Hanse bestond uit zeventien steden, Brugge, Gent, Iper, Dixmude, Aardenburg, Doornijk, Rijsel, Orchies, Veurne, Oostburg, Ysendijke, Termuiden, Damme, Thorhout, Bergen, Belle, Poperinghe. De hoofdman der Hanse had zijn verblijf te Brugge, en wierd de Hansegrave geheeten. Deze Hanse had een hoofdquartier te Londen op de Dorongard kaai, in de Reemstraat, op den rechter oever van den stroom. Bij deze Hanse kwamen zich opvolgentlijk voegen de uitheemsche koopmansgezelschappen of gilden, gekend onder den naam van Oosterlingen, bestaande uit kooplieden van Holland, Fries- | |
| |
land en Duitschland. Hunne verblijfplaats wierd de steelgard genoemd, en was een slag van vestinge, waar zij op de wijze der kloosterlingen in 't gemeen leefden, aan de zelfste tafel aten, en 's avonds op gestelde ure moesten binnen komen; waarna de zware poorten voor den nacht gesloten en bewaakt wierden gelijk in eene gewone versterkinge.
In veel gevallen maakten de gemeenzame belangen, moeinissen en gevaren dat beide Vlaamsche en Duitsche Hansen in goede overeenstemminge leefden, maar daar ontstond ook dikwijls afgunste, en veelmalen poogde de groote Duitsche Hanse de Vlaamsche Hanse te onderkruipen, en dan kwamen er botsingen uit voort. Maar de groote rijkdom der Vlaamsche Hanse, het hooge aanzien dat zij overal genoot, en de nauwe betrekkingen die tusschen Vlanderen en de Hansesteden bestonden, maakten dat de Duitsche Hanse hare Vlaamsche mededingster eerbiedigde en ontzag. Men zag dus beide Hansen bijna gelijktijdig en dikwijls te zamen werken in de verschillige landen van Europa, vooral in Engelland, in Zweden, in Noorwegen, in Denemark en andere streken.
Gelijk de Duitsche Hanse in Brugge hare eigene quartieren, stapels, hospitalen en kerken bezat, alzoo ook had de Vlaamsche Hanse te Wisbij haar eigen hof, met eigen kerk en handelskantoren. Die kerke was toegewijd aan de heilige Geertruud; het portaal alleen is overgebleven, en in den blauwen arduine, boven de ingangdeur staat het beeld der goede heilige uitgebeiteld. Aldus was het ook met elke natie gesteld, die te Wisbij hare eigene quartieren, kerken en hospitalen bezat.
Wisbij rekende ten dien tijde twintig duizend schatplichtige burgers, die het recht hadden de wapens te dragen; dus zooveel huisvaders, die tot de groote en rijke handelsgilden behoorden, en die allen binnen stad gevestigd waren, terwijl daarenboven nog eene groote menigte ambachtslieden en neringdrijvers, zooals slotmakers, smeden, timmerlieden, tingieters, enz. enz., buiten de stadswallen en op de dichtbevolkte voorsteden woonden.
Wisbij was dus eene zeer volkrijke stad; maar thans
| |
| |
is Wisbij's grootheid sedert lang verdwenen, en de machtige Hansestad van weleer is heden een groote puinhoop geworden. Zelfs geheele straten, en ja, gansche stadsdeelen, zijn ten gronde geslecht en wederom tot akkerland herschapen. Nochtans wat dáár is blijven staan zal nog lang getuigen van de manhaftige stammen die dáár geleefd en gewerkt hebben.
Dáár rijzen nog de grootsche overblijfselen van den geweldigen stadsmuur, op eene langde van elf duizend twee honderd voet, met eene middelbare hoogte van 25 tot 30 voet, en van zes tot zeven voet dikte.
Langs de vier gewesten is de muur nog van vier poorten voorzien, die vroeger zeer sterk verschansd waren. Daarbij komen nog de muurtorren, vroeger ten getalle van acht en veertig, waaronder twintig hang- of zadeltorren; maar van dezen zijn er maar negen overgebleven, de anderen zijn onder den loop der tijden van hunne verhevene plaatsen afgevallen. De felle hoogtorren, die van uit den grond 60 tot 70 voet hooge opschieten, staan daar heden nog ten getalle van acht en twintig; meest alle zijn van hunne daken beroofd, en langs den kant van stad staan zij open en zonder gevelmuur. Deze stadsmuur is zeker wel in het noorden het merkweerdigste gedenkstuk uit de vroege middeleeuwen, en zelden zal men iets grootscher treffen of iets dat op den toeschouwer zulken geweldigen indruk maakt.
Voortijds, wanneer de sterke muur nog met zijne wallen, loopgraven en windbruggen voorzien was, alsmede met zijne barbakanen en schietbanken en borstweren, dan was Wisbij eene zeer geduchte vestinge, eene ongemeene sterkte, die van eenen aanval weinig te duchten had. Maar in de stad zelve staan nog andere gedenkzuilen van grootschen volksedeldom; dáár rijzen nog vooral de statige overblijfselen van achttien kerken, door verdwenen geslachten achtergelaten als zoowel bewijsstukken van hun Geloove in een beter leven, van hun scheppend vernuft, van hunne ongeloovelijke rijkdommen, hunne onuitputtelijke vrijgevigheid.
| |
| |
Maar de vijand is dáár voorbijgetrokken met zweerd en brandtoorts, alles verdelgende.
De Have ligt ledig, de stad is verlaten, de huizen zijn neêrgeblaakt, plat gestampt, de groote Hanse is weg, en alles draagt het merkteeken der verwoestinge; maar toch blijven die puinen der verbrokkelde tempels getuigenisse geven van eene hooge beschaving, van een krachtig leven, van een werkdadig vernuft, van een levendig Geloove; en de Vlaming, die daar voorbijtrekt, zal nog uit het diepe verleden, uit die zwartberookte tempelwanden de stem vernemen van een moedig voorgeslachte, dat te huis, met het zweerd in den vuist, vrijheid en recht wist te verdedigen, en tevens, op den vreemde, het Vaderland deed hoogachten, ja, uit alle werelddeelen schatten ophaalde om Vlanderens grootheid en aanzien te handhaven.
Die grijze zuilen en pijlers, die bouwvallige torren, zwart gezengd, omwonden met ijfte- en andere ranken, die gescheurde tempelwanden, die scherpe en verbrokkelde gevels, waarop sedert eeuwen geene daken meer en rusten, zullen nog lange hunne naakte kruinen naar den hemel richten en in verhevene taal tot de opvolgende geslachten spreken van vervallen grootheid en van verdwenen macht.
Eens zagen die reuzen, die thans in hunne bittere naaktheid daar zoo eenzaam te treuren staan, manhaftige stammen aan hunne voeten voor den autaar knielen, of langs kaaien en markten ijveren en werken, of al de vier gewesten langs de groote waterstraat henenzeilen of komen aangedobberd.
De marberen zuilen, die thans nog door de gescheurde gewelven naar den hemel wijzen, waren ook eens getuigen, hoe nijd en verraad de groote stad hebben verdorven en verdelgd; en zij alleen zijn op het treurtooneel staande gebleven, om aan ons, naneven van een manhaftig volk, in hunne geheimzinnige taal te melden hoe al die grootheid, door de eendracht tot stand gebracht, door de afgunst wierd vernietigd.
('t Vervolgt)
J. van de Kerckhove
|
|