tius, hadden wij goed duizend gedoopten. Serdert dien is dat getal bijna vertienvoudigd. Mijn werk is vele vermeerderd, en mijne gelduitgaven ook, maar God leeft die 't al geeft!
De protestanten liggen omverre, hunne geloovigen en willen niet roeren, zij en gaan noch naar tempel noch naar schole, en zij houden staan dat ze door die schoone ketters bedrogen geweest hebben.’
Wilt gij weten wat de zendelingen doen, leest hetgene Eerweerde Vader Lievens schreef op den 30sten in Oestmaand 1887, dat is veertien dagen na dat hij twee nieuwe geloofsboden als hulpe verkregen had.
‘Sedert hunne aankomste,’ zoo verhaalt hij, ‘zijn vier dorpen, die te zamen 500 inwoners tellen, tot ons overgekomen: zij waren deels kettersch deels heidensch. 'k En kan uit mijn huis niet, want ik ben van 's morgens tot 's avond overlast met bezoeken; 'k hebbe meer werk als ik doen kan, bij zoo verre dat ik grootelijks vreeze, zoo er geene hulpe op en daagt, dat ik onder den drang zal bezwijken.
Hoe is 't ook mogelijk dat ik alleene eene christenheid beslave, die 10,000 zielen telt, die 30 scholen heeft, en waar het werk maar immer en groeit en toe en neemt! De toekomste van dat volk verontrust mij zoodanig, dat ik mij gedwongen gevoele hulpe te vragen!
't Is al meer als een jaar dat ik overmand ben; en, onlangsleden, binst dat ik te Rantsi verbleef, was ik toch zoo vermoeid en zoo ellendig, dat ik vele ruize hadde om mij rechte te houden in mijnen zetel, alhoewel ik door koortsen noch ziekte gekwollen en wierd.
De vracht van al de werken die hier nu bestaan weegt op mijne schouders. In al de dringendste noodwendigheden moet ik een handtje toesteken; maar, zonder groot gevaar en mogen wij al 't overige niet verwaarloozen. Van de 400 katholijke dorpen en hebbe ik nog maar de helft bezocht. Hoe lange zullen die menschen in 't Geloove volherden?
En toch, niettegenstaande ons kleen getal middelen en onzen overlast van werk, worden er ons van alle zijden