Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Pastor Kneipp's geneeskruiden't IS nu al van Kneipp dat de klokke slaat! Heer Dr Depla, die een man van 't vak is, heeft in Biekorf van Kneipp's geneeswijze reeds lang gesproken. Ook, 't en is daarvan niet dat er hier zake is. Ne sutor ultra crepidam!.... Maar vrienden hebben gevraagd naar den vlaamschen volksnaam van Kneipp's geneeskruiden, - die kruidnamen immers, die in de vertalinge staan van Kneipp's ‘Wasser-Kur’ klinken soms zoo vreemd in vlaamsche ooren, al is het kruid zelve in Vlanderen gemeen en alom bekend, - en het gebeurt ook ja, dat liefhebbers zelfs, door eene benaminge bedrogen, jammerlijk het een gewas voor 't andere nemen. En daarom zal Biekorf nu en dan iets drukken over de kruiden daar Kneipp van spreekt en 't gebruik van aanbeveelt. Doch het weze wel onthouden dat wij ‘schoenmaker willen blijven, en bij onzen leest,’ en dat wij geenszins in den zin en hebben van de krachten dier kruiden te bespreken en nog min hun gebruik, in ziekte of kwellinge, aan te raden of af te keuren - 't en zij gelijk vandage bij uitneminge, om reden van de kwakzalvers. - Dat laten wij aan bevoegde mannen, wien het toekomt zulkdanige stoffe te behandelen.
***
Pastor Kneipp spreekt eerst van: Aloë vulgaris Lam. Eene ‘vetplante,’ zeggen de menschen in Vlanderen, omdat ze dikke van bladeren is, die gezwollen en gespannen staan van zap, de eene dicht bij de andere; en toch ze is, gelijk de Agava Americana L., broeder en zuster van de lelie. Het staan soms Aloë's voor de vensters bij de lieden, maar ze zijn kleene van gestalte, vernepen en uitgemergeld, en geweld doende om een of twee armtierige bladeren te schieten 's jaars. Het staan er veiere en meerdere, en menigvuldig van gedaante bij de hoveniers, gelijk de | |
[pagina 363]
| |
Aloë purpurea Lam., Aloë fruticosa Lam., Aloë mitriformis Lam., Aloë verrucosa Ait., en andere en andere die ferox, umbellata, plicatilis, disticha, variegata en hoe weet ik al benaamd zijn in de boeken. En al worden ze met zorge en moeite gekweekt, nog en bloeien er sommige maar zeldzaam hier. Het staan er in de landen waaruit al de soorten van Aloë herkomstig zijn, in den Kaap van de Goede Hoop, in Bengalen, in Brazil en Mexico, op Barbados en elders, die meters hooge zijn en een zwaren blomtak uitschieten met menigvuldige klokskens beladen. De Aloë, zeiden wij, is eene lelienege gelijk de Agave. Geen wonder dus dat de kruidkenners langen tijd aan de Agaven den name van Aloë toekenden, en dat ze 't volk nu nog in Duitschland alzoo noemt. Geen wonder dat Dodoens diensvolgens in zijn onweerdeerbaren kruidboekGa naar voetnoot(1) aan de Agave Americana L. ook den name van Aloë geeft. Op bladzijde 582 inderdaad staat de prente van den Aloë perfoliata of Aloë vera, dat is de Aloë vulgaris Lam., en bladz. 583 staat de prente van de Agave Americana L. ‘Aloë’ (= Aloë vulgaris Lam.), zegt Dodoens, ‘heeft bladeren als die van de Squille oft zee-ajuin’ (Scilla maritima L. = Urginea Scilla Steinh.) ‘gelijkende, lang, breed, glad, dik, achterwaards omgeboogd, aan beide zijden gekerteld ende rond, met korte, botachtige doornkens oft stekende puntkens bezet, vol taai en klam zap, als bladeren van Sempervivum oft donderbaard’ (Sempervivum tectorum L., fr. joubarbe).... ‘De ander Aloë’ (= Agave Americana L.) ‘die in sommige landen van America oft West-Indiën pleegt te groeien, heeft grooter bladeren ende breeder, van vooren oft aan haar uiterste een scherp en hard punt hebbende, ende rondom de kanten ganschelijk met vele harder stekelingen oft doornen geschaard oft bezet dan de gemeene Aloë.’ | |
[pagina 364]
| |
Leonhard FuchsGa naar voetnoot(1) die vroeger schreef als Dodoens, en wist er zooveel niet van te melden. ‘Aloë’ zegt hij, ‘wast met groote menigte in India. Men vindt het ook in Arabia ende Asia, ende wordt nu ook te sommige plaatsen in Duitschland in de hoven geplant. Maar, naar dat ik vernomen hebbe, zoo en is het nog nergens tot perfectie gekomen, ende en heeft ook nooit bloemen gebracht.’ De prente die bij Fuchs staat is wel die van Aloë vulgaris Lam., maar 't en staan geen blommen aan. Hier in Vlanderen en is de Aloë vulgaris Lam. maar weinig bekend. Het volk kent veel beter die zwarte of geelbruine, bittere, kwalijk riekende stoffe, die de apothekers verkoopen, en die gemeenlijk aloë of aloës, en bij misverstand ook alewijn genoemd wordt. Dat en is niet anders als 't gesteven zap van de bladeren; in den handel worden er sedert eeuwen allentwege drie soorten van vervent. 't 1s eerst de aloë van Socotora, fr. aloës socotrin. Van over langen tijd van jaren kwam er zulke uit het eiland Socotora, in 't zuiden van de kuste van Arabiën; en dat is verre de beste, zeggen de kenders. Om dien aloë te maken, snijden ze wat kerven onderaan in de bladeren, en 't zap dat er uit vloeit stijft in de lucht: dat wordt na bekwamen tijd vergaard, in wat breede drooge bladeren van ander gewas gerold en zoo naar de markten gedregen en vervoerd naar alle werelddeelen. 't Komt er nu meest zulke uit Jamaïca en den Kaap der Goede Hoop. De tweede mag wel lever aloë heeten, daar hij in 't fransch aloes hépatique gedoopt is. Die soorte moet gij weten, en is zoo klaar en zoo glazig niet als de eerste, ze is ook veel min gesloten van stoffe, en van verwen eene koeilever danig gelijk. Om ze te vergaderen snijden de inboorlingen die bladeren af die bij de eerste bewerking reeds ten deele uitgedrupt zijn, ze koken ze met wat water en laten 't zap ervan dikken en droogen, 't zij in de zonne, 't zij bij 't vier. | |
[pagina 365]
| |
Den afval daarvan herkoken of herduwen ze, en dan komt er een derde slag van aloë uit, dat met vezelingen en bladgroente vermengeld is en dat de franschen aloës caballin noemen, naar den name dien de meesters hem gaven over twee drie honderd jaar en meer, in hun latijn: aloës caballinus. Caballus is immers 't latijnsch volkswoord van peerd (equus) en daar de veeartsen die gemeenste soorte van Aloë aan hun zieketierige peerden gaven, de dierste voor de menschen latende, zoo kreeg die soorte zonder moeite haren... peerdenname. Nu dat de geleerden, met tijd van jaren en gemak van vervoeren en reizen, veel beter de verschillige soorten van aloës gezien en beleerd hebben, die in de landen van over zee zoo menigvuldig opgroeien, nu weet men dat die drie verschillige harsten al uit de eene en dezelfste soorte van Aloë getrokken worden en niet uit verschillige, gelijk men eertijds bij gissinge gezeid heeft. Nu weet men ook dat het meest de Aloë Socotorina, de Aloë spicata en de Aloë vulgaris zijn waaruit men den aloë van de apothekers trekt. Natuurlijk dat de aloë niet altijd even zuiver en is; dat hangt af van de zorge waarmede hij vergaard wordt en van de bedriegers die er soms andere stoffen in mengelen. Het woord Aloë is Indisch, Persisch, Hebreeuwsch, Grieksch, Latijn, Fransch, Engelsch, Duitsch, Vlaamsch: het behoort alle talen. Wat het in den grond bediedt en weet niemand. Het staat in de heilige schrifture, Spreuken VII.17; Hooglied IV.14; en in Sint Jans Evangelie XIX.39. ‘Nicodemus’ staat er daar, ‘kwam ook, meêbrengende eene mengelinge van myrrhe en aloë.’ Dus heeft de aloë de eere genoten van te dienen om 't Lichaam ons Zaligmakers te balsemen en ter begraving te bereiden. Al en gaat het ons niet aan, toch zouden wij eenen raad durven geven aan den goeden lezer. Aloë is dulle, kwade stoffe: zijt voorzichtig met dat vreemd gedoed! Uit de handen van een geleerden, voorzichtigen geneesheer, kan 't u goed zijn en deugd doen, en u van kwaad en kwale genezen. Maar en werkt daar zelve niet mede, goed kome het uit! | |
[pagina 366]
| |
En, horkt wel, want wij en willen niet geheel luide spreken: en geeft toch uw geld ook niet voor al die macht van maag- en bloedpillen, daar gij de wondere werkzaamheden kunt van lezen op 't derde of 't vierde blad van uw ‘Gazette.’ Pillen van hier, pillen van daar, pillen voor dit en pillen voor dat - pillen die wezentlijk zeer dikwijls, om niet te zeggen meest altijd, met dien scherpen bijtenden kost gedraaid en gepeperd zijn, en die gij van tien keeren dat gij ze noodig acht, nog geen éénen keer inderdaad van doen en hebt. Zijt voorzichtig en zwicht u van alle kwakzalverij! Paracelsus was een zwitsersche geneesheer (1493-1541) die wel geleerd was en hooge stond bij de meesters. De man had eenen drank uitgevonden, zei hij, waarvan de aloë - die toen veel te zeggen had - de grondstoffe was en waarmede men in volle gezondheid kon leven en voortleven, en stokoud worden: alzoo een ‘élixir de longue vie’ gelijk er fransche kwakzalvers nu nog uitvinden, en - dank aan de dwaasheid van 't kranke menschdom - ook verventen of verkoopmanschappen. Paracelsus, de brave man, stierf.... in den ouderdom van 48 jaar! Gelooft toen de..... kleene propheten van uwe ‘Gazette!’
Joseph Samyn |