Buiten de benamingen die reeds aangehaald zijn hoort men in Duitschland nog:
Fischeln (vischelen); flächeln (vlechelen); flaigern (vleigeren); flättern (vletteren); flötsen (vlutsen); einen hecht schneiden (eenen hecht, d.i. snoek snijden); pflinzern (plinteren); plätschern (pletseren); plätteln (plettelen); schirken (schrikken); zweieln (tweeëlen, tweelingen smijten); enz.
Maar onder de menigvuldige namen van dat spel is er in Duitschland een bewaard gebleven, die diepst van al laat binnenloeren in de wanwetendheid en in het oud wangeloove van ons volk.
Wij weten in Vlanderen van zielkes uit het vagevier te verlossen met de namen van drie dorpen uit te spreken, of een kruis te maken, terwijl dat er eene sterre vervliegt.
Als de jongens in Duitschland een dopperken smijten zoo lösen (lossen) zij, zoo erlösen (verlossen) zij, zeggen ze, de eene, das wasser (het water); de andere den frosch (den vorsch, den puid); das bäurle (het boerke); das bräutlein (het bruideken); unsre liebe Frau (onze lieve Vrouwe); unsern Herrgott (onzen Heergod).
Het oud wangeloove leert dat jonge vorsten, jonge meiskes verwenscht waren in 't water, in de roo zee, enz. en dat ze daar te wachten hadden, in de gedaante van aandtjes, zwaantjes, visschen, puiden, waterkobben, hagedissen, lijklaken, enz., tot dat ze van iemand gelöst (gelost) of erlöst (verlost) wierden.
Dat zal wel de grond zijn van al dat lossen en verlossen, 't zij door het behendig smijten van den doppersteen, 't zij door het haastig uitspreken van drie dorpnamen, 't zij door het haastig maken van een kruisteeken, enz.
De verwenschte en verloste jonge vorsten en vorstinnen, de jonge meiskes en de jonge knechten, zullen, van bräutlein en van bäurle dat ze waren, allengskens vernaamd en veranderd geworden zijn, door kerstengedoopte heidenen, in zielkes, in onze lieve Vrouwe, in onzen lieven Heere; later nog in den puid, in het water, en eindelijk in... niemendalle.
'k Hebbe des wonder of er, bij Vlamingen, Brabanders