messe te doen, en na hun afsterven een plechtig jaargetijde. Zoo lang het ambacht in stand was en is het nooit aan zijne plicht te kort gebleven.
Sint-Leenaart is de heilige beschermer der kuipers; zijn feestdag wierd ieder jaar met plechtigheid in bovengemelde kerke gevierd. De feestdag moest aangekondigd worden met de groote klokke, die Pieter hiet, en de messe met eene mindere, die de oude Jacob genoemd wierd.
Daar wierd de zondagmesse gelezen, daar wierden, na de begravinge, de diensten gedaan voor overledene gildebroeders; daar ook kwamen de arme weduwen en weezen en de gebrekkigen het godsdeel ontvangen, dat de christene liefde der ambachtslieden hun had toegewezen.
Gelijk het geweten is, staan de godshuizen der armen van het kuipersambacht aan de Bouveriepoorte. Op die kleene nette huisjes, door Mr Donaas de Moor en zijne huisvrouw gesticht, prijkt nog heden het gildewapen versierd met passer en handbijl of baarze.
Sint-Jacobs had ook eene rente op het huis der kuipers, ‘ghenaemt de baars,’ en dat stond in de Vlamingstrate op den hoek van het Bezemstraatje. De kuipers betaalden deze schuld ieder jaar op Sint-Leenaarts avond.
Iets waarop er in onze dagen niet genoeg gelet en wordt, 't is hoe, in den gulden tijd der neringen en ambachten, meesters en knapen hunne verschillige gilden hadden. Een meester is te vele meester en zal dikwijls in de vrije vergaderingen zijner onderdanen zelve het woord nemen en hun niet eens toe staan zelve hunne eigene belangen te verdedigen.
Ook zien wij de kuipersknapen hunne eigene gilde hebben; zij hadden voor beschermster O.L.V. en vierden op half Oest hunne feeste. Reken. 1553 Ougst; Bl. 163. ‘Ontf. over 't luuden van eender messe up onser vrouwen dach van Ruusselede (Ruysselede) ghedaan doen bij den cuuperscnapeu.’
1557 Ougst. Bl. 296. ‘Item ontfaen over tluden een messe met Adriaan up Onse Vrouwen Hemelvaert dach ten laste van de Cupers cnapen.’ Meesters en knapen