Gezelle, dat te vinden is in Rond den Heerd en in De Bo's Idioticon onder 't woord ‘varen’.
De waterhoze, de waterpompe zoo ons visschervolk zegt, wordt zeehoze en landhoze genaamd, volgens dat zij in zee of te lande gezien wordt; zij komt van oorsprongswege gansch overeen met de windhoze; doch en werkt de wind alleene en op zijn eigen niet meer, maar speelt hij in eene wolke, dan is 't die rondschijverende wolke die waterhoze genoemd wordt.
Eene waterhoze is gemakkelijk te erkennen.
Gewoonlijk ziet men eerst eene dikke, zware, zwarte wolke door de lucht drijven, die schijnt te daveren en te dansen. Zelden is zij alleene, bijna altijd vaart zij tusschen andere wolken, maar op haar eigen, veel sneller en veel wilder.
In het eerste kan men doorgaans hier en daar op de wolke alle slag van zonderlinge, langwerpige aanwassen bemerken die van de wolke afhangen en van verre geheel wel aan de ijskegels gelijken die 's winters aan de euzie vriezen.
Die kegels zijn geheel onregelmatig gezaaid: zij vermeerderen en verminderen; sommige verdwijnen, andere komen bij: 't is een ware poppendans, maar wreed, woest, ontzaggelijk.
Ondertusschen, naarmate de waterhoze voortdrijft, schijnen sommige dier tuiten ineen te loopen: hun getal vermindert, maar de overgeblevene worden dikker en langer en wenden meer en meer naar ééne en de zelfste plaatse, het midden der wolke.
Hun getal daalt tot drie, tot twee, oftewel, gelijk het gewoonlijk gaat, 't en blijft maar één meer over, die dan ook ongemeen dikke en lang worden kan.
Zoo waren de waterhozen van Meessen en van Lisseweghe, zoo zijn omtrent al de groote waterhozen die veel schade gesticht hebben.
Met haren langen reusachtigen steert, die daar aan de wolke hangt te kwispelen gelijk de snuiter aan den kop van den olifant, stormt de wreede, zwarte wolke vooruit. Gelijk de stoomwagen in zijne hevigste vlucht beloopt