In iedere volmaakte bloeme zijn der twee deelen noodig: 't stamperke, zeggen de woordenboeken, (le pistil) de busse zegt zaliger Deken Debo, en geeft gegronde redens om dien name te rechtveerdigen; en de bloeidraden, (les étamines), gewoonlijk draadjes waaraan twee zakskes of bloeinopkes vaste zijn.
Nu, opdat de bloeme het zaad kunne voortbrengen, moet de bloeie die in de nopkes gesloten is op den kop van het stamperke of op den mond van de busse komen rusten.
In de bloemen die volledig zijn is de minste beweginge, door wind of kerfdieren of anderszins veroorzaakt, daartoe meestendeels voldoende; maar in de netels gaat het anders. Hier en vinden wij geene volledige bloemen, maar wel bloemen met busse alleene en andere met bloeidraden alleene; op den kleenen netel staan die twee verschillige bloemen op den zelfden stam, maar bij den grooten ware dat eene uitzonderinge en staan zij op verschillige stammen.
Hoe zal nu de bloeie haren weg vinden om op den mond der busse te gaan rusten? Daarin heeft de maker der bloemen voorzien. Ieder draadje ligt overgebogen naar binnewaards ter bloeme, en als zij in bloeie staat, 't is te zeggen, niet alleenlijk als de bloembladen ontloken zijn, maar als de nopkens opengeborsten zijn, dan springt ieder los gelijk eene vedere, en 't werpt alzoo zijne bloeie in 't ronde om hier of daar een korreltje ten minste te laten vallen in de openstaande bussebloemen die op andere stammen ernevens groeien; daar zal het nu, later doen wij eens uiteen hoe, het zaad doen ontstaan.
Buiten zijne bloeme heeft de netel nog iets anders dat merkweerdig is: 't is die kracht van ons te netelen of te tingelen, waaraf hij den name van heeten of brandenden netel krijgt. Ziethier hoe die ontstekinge veroorzaakt wordt.
Stam en blad van den kleenen zoowel als van den grooten netel zijn bestaan met kleene haarfijne stekkertjes, holde van binnen; maar het fijnuitgescherpt topke is gesloten en een weinig gekromd; die top is doordronken