hoofd neerwaards laat hangen is of schijnt moedeloos, ongehert, raadloos: hij is leege getoomd.
‘Hij ware goed om om de dood te gaan.’
De dood komt altijd te vroeg, en, moest ze gehaald worden, de traagste bode ware de beste.
‘'t En heeft nooit niemand zijnen hangel moeten aan de boomen hangen.’
't Kloekmoedig vrouwke wilde zeggen: 'k zal wel bij iemand, of ware 't om Gods wille, geherbergd en onder dak geraken.
‘Dat gaat zoo zeere voort als boonen knopen en zand spinnen.’
Dat gaat trage trage voort.
‘'t Vriest dat de slunsen aan de boomen hangen.’
Dat is: het vriest dat het ruwrijmt.
Wie en heeft het zien niet bewonderd van die witte, geruwrijmde ijsslunsen, die, bij aanhoudenden vorst, aan de boomen hangen, ja en eraf vallen?
‘'k En zou niet geern hebben dat hij mijn stuitemande draagt.’
De zin is: droege hij mijn stuitemande, mijnen broodkorf, achter de bane; en hadde ik honger, ik zou te lange moeten wachten eer hij bij mij is: hij gaat traagskes, hij trutselt achter den weg.
‘Als 't niet en betert, we zullen nog vervriezen onder de pikhoopen.’
Een pikhoop is, volgens De Bo, een pikkeling, eene legge, une javelle, in 't fransch; dus: als 't niet en betert 't zal vriezen tot den oeste.
‘Die mensch zou geven dat 't haar deur zijn hoedtje groeit.’
Hij zou geven dat hij zelve niet genoeg meer en heeft om eenen nieuwen hoed te koopen als 't nood doet.
Ziet gij hem daar geschilderd staan, met de stersen haar die door de gerren van zijn dood versleten hoedtje sprietelen?