daanten - en hij rekende onder verrottinge niet alleenlijk 't gene wij daar nu door verstaan, maar ook vele besmettelijke ziekten, zoo namentlijk de rotte koortsen of typhus, de cholera, de peste, misschien ook de pokken - die de verrottinge aanzag als het werk van kleene levende diertjes.
Der heeft naderhand vele en lange her- end- wederher gezaagd geweest over die doenwijze: de eene zoeker was voor de diertjes de andere tegen.
Later kwam eene nieuwe zake, nauw betrek hebbende met onze levelingen, te berde, ik wille spreken van de zelfteling, of ‘generatio spontanea’
Eene van de ijverigste voorstaanders van die leeringe was pastor Needham, een begaafde en vernuftige katholijke priester uit Londen. De vermaarde Buffon en vele andere geleerden stonden hem bij en keerden hunnen kant voor zijne gedachten.
Zijn bekwaamste en geleerdste tegenstander was de Italiaansche priester Spallanzanli, ‘een der ervarenste natuurkundigen aller tijden,’ zegt een protestantsche leermeester der geneeskunde, van hem sprekende.
De eerste houden staande dat krieldiertjes en andere, bij der blooter ooge onzichtbare, kiemkes van 's zelfs ontstaan, daar waar er van te vooren maar doode stoffe en was.
De andere beweerden dat die levende wezens voortkomen van andere levende wezens, die, om zeggens altijd, onder de gedaante van stof allenthenen in de lucht zweven, en, langs alle kanten nederzinkende, daar tot groeite en wasdom komen, waar zij voldoende voedsel, vocht en warmte vinden.
Die strijd tusschen die tegenoverstaande meeningen bleef hardnekkig en lange duren; veel werkers wrochten voor, noch meer en sterkere tegen.
Fr. Schultze uit Berlijn, Schwann, leermeerster, eerst ter hoogschoole van Leuven, later te Luik, en Cagniard-Latour, een franschman, bewezen eerst, bezonders voor 't gene aangaat het gisten van den wijngeest ofte al cohol, dat de zelfteling geen reden van bestaan en had.