Ja maar, de Groote Zaaier van hierboven en was in 't geheele niet tevreden over dat verkwisten, en zoo verre ging het, dat Hïj besloot het koorn, 't jaar daarachter niet te laten schieten; en het zou alzoo gegaan hebben, hadde 't niet geweest van Onze Lieve Vrouwe, die met gevoudene hadden en smeekende stemme bij Onzen Lieven Heere ging ten besten spreken: ‘Al en verleendet Gij maar ééne auwe op ieder strootje, zei ze, om tot voedsel te dienen van de honden en van de katten.’
‘Mijne goede Moeder, sprak Onz' Heere, ‘gij ziet hoe dat de mensch kwistig leeft en hoe hij 't edele koorn, dat ik voor hem geschapen hebbe, in de vier winden smijt: zulk eene overdaad en kan niet ongestraft blijven.’
Maar Onze Lieve Vrouwe sprak toch zoo schoone, dat de Groote Zaaier hem door hare smeekingen liet overhalen en aan haren wensch voldeed.
Van dat jaar voort, en liet Hij op ieder strootje maar eene enkele auwe meer groeien, ‘tot voedsel van de honden en van de katten.’
Alzoo komt het, zegt het volk, als wij koornwerk nutten, dat wij van 't hondsdeel eten.
***
't Bestaat eventwel nog een andere uitleg van die spreuke.
De landbouwers hebben het schoon gebruik van gewijd water over de terwe te sproeien, eer dat ze zaaien. Voor de rogge en doen ze dat niet, in de terwestreken; en daar zegt het volk dat Onz' Heere de rogge niet en zegent, omdat Hij dat voor den mensch niet en schiep, maar wel voor de honden en voor het vee.
Zoo komt het, alswanneer wij roggenbrood nutten, dat wij van 't hondsdeel eten.
Ant. Verwaetermeulen