Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Om den overtocht in vijf dagen te doen, zou een schip moeten 45 kilometers ter ure doen. Volgens de berekeningen van eenen engelschen deskundige, en is dat maar mogelijk voor een schip dat veel zwaarder is en veel krachtiger: het schip zou moeten 30 millioen kilos wegen en de kracht hebben van 30000 stoompeerden. Dat schip zal dan rond de 3 keeren meerder moeten zijn als de grootste schepen die nu bestaan! Zou men wel wachten tot de twintigste eeuwe om dat te verwezentlijken? 't LIGT alles weêrom wit gesneeuwd,
zoo wit of waar' 't een laken:
hoe gaan Gods lieve vogelen nu
aan 't daaglijksch brood geraken?
Ze vinken en ze kwinken mooi,
ze schijnen wel te vreden,
maar.... Heere spaart uw vedervolk
van 's winters eendlijkheden!
G.G.
GROENGEMEID geboomte, boven
mij, waarin den Heere loven
duizend vogelen, klinkend klaar,
op hun dappere tongensnaar:
wel, wat zijt gij zoet om hooren,
zoet om zien, gij vogelchooren,
die daar wipt en, onvervaard,
woont in 't blijde boomgevaart!
G.G.
't ZIJ rijk of arm, het zij
in baar- of stervensnood,
één is 't begin van al,
één 't ende, en 't is de dood.
G.G.
| |
[pagina 64]
| |
Te oorkonden.DEN 23sten in slachtmaand 1891 overleed te Aldea Santa Maria, in Argentina, de vlaamsche zendeling, eerweerde Heer Adolf Frederik Marichal. Hij wierd te Beernem geboren in 1849, en te Gent priester gewijd in 1874. Tien jaren lang oefende hij zijnen priesterlijken ijver in 't gentsche, en vertrok daarna als zendeling naar Argentina in Zuid America, om aldaar onder zijne landgenooten en andere bewoners het Geloove te bewaren en te verkondigen. Eerst zonder huis of kerke ging hij de christenen bezoeken, onderwijzen en troosten, doopte honderden kinderen en jongelingen die nooit eenen priester gezien en hadden, wettigde en zegende honderden huwelijken, bouwde verschillige capellen en richtte allenthenen christelijke kerkhoven in. Vele goed heeft hij in korte jaren gesticht en lange zal zijne gedachtenisse daar in zegeninge blijven. R.I.P. HET woord haren, haarde, gehaard staat bij Verdam bekend als een middeleewsch werkwoord, dat den zin draagt van 1o scherp zijn, 2o scherp maken. Van haren, zegt Verdam, komt het nederlandsch woord haarhamer; 't hoogduitsch haarhammer en 't oud Friesch hàrhamer. Een haarhamer is een boothamer, een hamer om de zeisen te booten of te haren. Deken De Bo heeft het woord haren opgeteekend, niet, gelijk Verdam, uit middeleeuwsche, dikwijls misafgeschreve pergamenten, maar uit den levenden mond des volks. Haren, zegt De Bo, is ‘scherp en dun kloppen met eenen hamer op eene bootscharre, fr. chapler.’ Haarhamer is bij De Bo, een ‘ijzeren hamer, ook boothamer genaamd, waarmede men eene pikke of zeisen.... scherp klopt.’ Nu, dat woord haren is langs de Schelde bij de pikkers mondsgemeene, trouwens zij zeggen: ‘Haren en wetten
en zijn geen verletten:
't pakt de vrucht meê
en 'k ruste er wat meê.’
|
|