Alhoewel 't gebruik hier langs den boord van de Schelde niet meer in voege en is, weten onze vaderen genoeg te spreken van peperwiszondag en van het peperwissen branden, hetgene een en 't zelfste beteekent, en is, als 't walmen branden.
Zou die fakkeltocht misschien ook van oorsprongswegen eene heidensche geplogentheid zijn? Naar den volksuitleg heeft die fakkeltocht betrek op dien der Joden, als ze Onzen Lieven Heere gingen vangen.
't Kan wel zijn; doch die christene zin en wierd ongetwijfeld maar later ingevoerd. Van 't naamwoord pimpelmees maakt ons volk pimpermees, en alzoo en zal peperwis misschien niet anders zijn als pepelwis, pimpelwis, en zottewis bedieden. Immers zulke vieren door het veld gedregen, moeten wel de wispelturige vlucht van den pepel schijnen te hebben en een schoon zottenspel gelijken. En daar uit is ook reeds te besluiten dat het oud gebruik hier gemeld een overschot is van de eene of de andere heidensche vieringe onzer voorvaders, doet het niet?
V.D.M.
***
Peperwiszondag heet bij De Bo, in zijn Idioticon, ‘Brallezondag, Boralezondag, Dominica burarum of focarum, dat is Brandstapel-, Houtvier-zondag.’
Eene bralle, zegt De Bo, is eene ‘lange perse of spriet, waarop men van boven eenen duts stroo of hooi vastbindt, dien men branden doet den avond van Brallezondag, fr. buandon. Eene bralle maken. Het vuur in de brallen steken. De vreugdelichten van den brallen zag men van verre.’
In den Duikalmanak heet de eerste zondag van den vasten ‘gekkernijenzondag, borde-, boerde-, borale-, borelle-, branle-, brandzondag,... brandon, Vlammekensavond.’
Hetgeen men langs de Schelde wijmen heet dat heeten wij wissen: bij ons zou dus peperwiszondag, peperwissenzondag zijn.