| |
| |
| |
[Nummer 2]
| |
Van den Germaanschen aard der Karlingen
HEBBEN de Karlingen die van Germaanschen bloede en op Belgischen bodem geboren waren, hunnen Germaanschen oorsprong niet versmaad, en zijn zij geene Gallo-Romeinen of Gallo-Franken geworden? Tot bewijs van neen strekt het volgende: het rijk der Franken bestond uit Gallo-Romeinen, Gallo-Franken, weinig in getal, en echte Franken of Germanen. Alhoewel die volkeren, verschillend van stam, maar één rijk uit en mieken, bleef toch voort de aloude strijd bestaan tusschen het verroomscht ras der Gallo-Romeinen en het Germaansch ras der Franken. Welnu, in dien strijd hebben de Karlingen hen al den kant der Germanen gehouden; wat meer is, 't is door hen dat het Germaansch ras voor goed de overhand bekomen heeft over het Gallo-Roomsch. Dus uit de geschiedenisse is goed te maken, vooreerst dat er strijd bestond tusschen de Germaansche Franken en de Gallo-Romeinen, daarna dat de Karlingen in dien strijd niet alleen de Germanen ter zijde stonden, maar dat zij de overwinninge ten voordeele der Germanen beslist hebben.
| |
| |
Eene eerste daadzake die bewijst dat de Germaansche Franken in strijd waren met de Gallo-Romeinen, die ten minsten bewijst dat zij op hun eigen leefden, is de verdeelinge van het rijk der Franken in Austrasien, Neustrien, Burgondien, et Aquitanien. Waarop is die verdeelinge gesteund, 't en zij op het verschil van stam tusschen de volkeren die daar woonden: in Austrasien, dat is tusschen de Weser, de Vosgeezen, de Ardennen en de Marne, waren de inwoners om zeggens uitsluitelijk Franken; in Neustrien, tusschen de Ardennen en de Loire, waren de Gallo-Romeinen verre meest in getal: 't en woonden daar van Frankenwegen niet anders dan eenige benden krijgers die onder Hlodwig daar land als belooninge gekregen hadden; in Aquitanien, van de Loire tot de Pyreneën, waren het al Gallo-Romeinen, en in Burgondien waren het Germanen die gansch verbroederd hadden met de Gallo-Romeinen.
Dus de echte Germaansche stam der Franken van Austrasien en was nog niet versmolten met den stam der Gallo-Romeinen. Wat meer is, zij en wilden onder geen éénen en zelfsten koning staan: Nauwelijks is Hlotaris I, zoon van Hlodwig, gestorven, of Austrasien en Neustrien hebben elk hunnen koning en 't en is maar toen de Merowingen van Austrasien uitsterven, dat Hlotaris II, ten jare 613, de twee landen te zamen bestiert, nadat zij meer dan eene halve eeuwe gescheiden geweest hadden. Maar het rijk van Hlotaris was van korten duur. De Austrasische edellieden vereischten een eigen bestier en Hlotaris wierd genoodzaakt hun zijnen zoon Dagobert over te geven, dien zij voor hunnen koning kozen. En toen Dagobert, zijnen vader opgevolgd hebbende, over de twee landen begon te heerschen en Austrasien verliet om in Neustrien te verblijven, is hij gedwongen door de Austrasiers hun zijnen zoon Sigebert III te laten kroonen als koning van Austrasien. Na Sigebert III zien wij de Austrasiers voor 4 jaren onder Hlodwig II en Hlotaris III, koningen van Neustrien, staan. Het was eene wrake die de Austrasische edellieden wilden uitoefenen tegen eenen Karling, Grimwald, den zoon van Pepijn van Landen, omdat hij zijnen eigenen zoon had willen doen kroonen
| |
| |
na de dood van den Merowing. 't En was maar eene eeuwe later dat de Karlingen gezag genoeg zouden hebben, om hun koningschap aan de Austrasiers op te leggen. Maar even binst die vier jaren van vreemd bestier, waaronder Austrasien boog, komt de veete tusschen de twee volkeren ten duidelijksten te voorschijn: trouwens Eberwin, de machtige huismeier van Hlotaris III en de aartsvijand der Germaansche Franken, jaagt ze uit Neustrien, rooft hunne goederen en wordt door eenen Frank, met name Hermanfrid, vermoord: terwijl de Germaansche Franken, van hunnen kant verbitterd zijnde, en voor goed ondervonden hebbende dat zij met de Neustriers geen huis en konden houden, eenen nieuwen koning op den troon van Austrasien zetten, Hilderik II.
Alsdan ontstaat een bloedige oorlog tusschen de Austrasiers en de Neustriers, die eindigde met den val der Merowingen in Austrasien, de onafhankelijkheid der Austrasiers en hunne opperheerschappij over het gansche rijk der Franken en de Karlingen.
Nog eene enkele bijbemerkinge, om het bovenstaande bewijs te staven: van waar komt het verschil tusschen de afstammelingen der Burgonden en die der Franken? De afstammelingen der Burgonden zijn ten huidigen dage zoo fransch als de echte afstammelingen van de Gallo-Romeinen: de afstammelingen der Franken integendeel hebben nog hunne eigene tale en eigene zeden bewaard. Moet het dus niet zijn dat de voorouders dezer laatsten voor hun vaderlandsch recht gestreden hebben en den stroom opgevaren die de Burgonden medegesleept hadde?
Daar is in het korte de geschiedenisse der betrekkingen tusschen Austrasien en Neustrien, van na de dood van Hlodwig, tot aan het koningschap der Karlingen: geschiedenisse dus van twee volkeren, die, verschillend zijn van oorsprong, wier landen elk hunnen name dragen, die onder malkander niet en willen buigen en die strijden tot dat een van beide de overhand heeft op het andere.
Het ware reeds genoegzaam om te bewijzen dat de Karlingen van Germaanschen aard gebleven zijn: waarom zouden zij, Austrasische edellieden, Austrasischen edel- | |
| |
dom tegengewrocht hebben in zijn streven voor vrijheid en onafhankelijkheid, of er onverschillig aan geweest zijn? Maar indien er bijgevolg stellige bewijzen ontbraken om te staven dat de Karlingen medegewrocht hebben in den strijd tusschen Austrasien en Neustrien, zou het bovenstaande terecht als genoegzaam bewijzende aanzien zijn. Maar zij ontbreken zoo weinig dat men zelfs mag zeggen dat de strijd tusschen Austrasien en Neustrien de strijd is der Karlingen, en dat hunne geschiedenisse begint met die der openbare vijandelijkheden tusschen de twee volkeren.
Het zijn rechts de Karlingen die door de Austrasische grooten gekozen wierden om aan hun hoofd te strijden en hunne vaderlandsche rechten te verdedigen.
Het is door het toedoen van Pepijn van Landen dat Austrasien eenen nieuwen koning kreeg bij Dagobert I. Het is Pepijn van Herstal die van Diederik III koning van Neustrien, vereischte dat hij de verjaagde Franken in Neustrien zou laten weêrekeeren en hunne goederen terug hebben. Het is Pepijn van Herstal die de Austrasiers opleidde in den slag van Testri, in 687, waar zij hunne onafhankelijkheid wonnen, en Pepijn zijnen name van ‘dux et princeps Francorum’ waarna hij hem als huismeier deed erkennen in Neustrien en Burgondien, en waar de Neustriers zoo duchtig geklopt wierden, dat zij binst gansch zijne heerschappij hun hoofd niet meer en dorsten rechten. En hier is te bemerken dat Pepijn, die van dan af de macht zoo niet den name van koning had, zijn Austrasien niet en verlaat om als Merowing in Neustrien zijn verblijf te gaan nemen. Maar zoohaast als hij bij de Neustriers eenen van zijne getrouwen, Nodbert bij name, als hofmeier aangesteld heeft, en Neustrien in den Germaanschen zin hervormd, keert hij naar zijne burcht van Herstal weder. Het is Karel Martel die, in 716, de zege bij de Amblève behaalt op de Neustriers, en, op 21 Maarte 717, de zege van Vincy over de Neustriers en de Burgonden; die, in 718, aan de Neustriers Hlotaris IV als koning opdwingt, en die, in 719, de zege van Soissons behaalt op de Neustriers en de Aguitaners: 't is Karel Mar- | |
| |
tel, zooals Warnkoenig in zijne ‘histoire des Carolingiens’ zegt, die aan de Germanen toebehoort niet alleen om reden van zijnen oorsprong, maar ook nog om reden dat hij meest al zijne veldtochten tegen de Sassen, de Alemannen, de Beierschen en de Araben voltrokken heeft met Germaansche, dat is Autrasische krijgsbenden. Pepijn de Korte die de eerste onder de Karlingen over de twee landen te zamen heerschte moest natuurlijk in sommige zaken aan het Gallo-Roomsche wezen toegeven. Maar de wijzigingen die hij inbracht en roeren
nochtans aan het Germaansch recht niet, alleenlijk aanveerden zij neffens het Germaansch recht het recht der Gallo-Romeinen, dat het recht der kerke was: zoodanig dat er onder Pepijn den Korte evenals onder Karel den Groote geene ineensmelting plaatse gehad en heeft tusschen de Germanen en de Gallo-Romeinen, maar eer eene overeenkomste tusschen de instellingen der Germanen en de instellingen der kerke, die overheerschend waren in Neustrien en Aquitanien. Het onderscheid bleef bestaan tusschen Vrijen en Laten: de vrije lieden hadden nog het recht van hen op eigene hand te wreken, zij alleen konden bezitten, zij alleen waren leden van den placitum en oordeelden als rachimburgi over de geschillen tusschen de vrije lieden, zij alleen hadden recht van te zetelen in de Mei- en Maart-vergaderingen. Het Germaansch rechtwezen en de godsoordeelen duurden voort, en de Salische en Ripuarische wetten bij de Franken, de Burgonden wet bij de Burgonden bleven in voegen. Wat Karel den Groote betreft, eene verdere verhandelinge zal voor hem in 't bijzonder zijnen echt Germaanschen handel en wandel in zijn openbaar en huizelijk leven trachten te staven.
Het zijn dus de Karlingen die Austrasien van Neustrien gerukt en het oude Frankrijk gescheurd hebben, om het op eenen nieuwen voet te herstellen, zoodanig te weten dat voortaan de Austrasiers er zouden meester spelen.
De bijzonderste reden, gelooven wij, waarom iemand hem zoo moeielijk ontmaakt van het gedacht dat de Karlingen aan het huidige Vrankrijk niet toe en behooren is dat het huidige Vrankrijk weggegaan is met den name
| |
| |
die aan zijne Noord- en Oostgeburen eigentlijk toekomt. Men denkt: de Karlingen waren koningen van Vrankrijk: bijgevolg zij behooren de Franschen toe. Ja, maar het huidige Vrankrijk en is maar een deel van het Vrankrijk der Karlingen, en was bij voorbeeld Karel den Groote koning van Vrankrijk, hij was ook koning van Belgenland en van Holland en van Duitschland en van Oostenrijk en van Italien en van een deel van Spanjen! De zaken zoo zijnde, welk voor een der huidige landen mag hem voor den zijnen nemen? Het land waar hij niet alleenlijk koning was, maar dat bij de andere het voorrecht had van hem te zien geboren worden van ouders uit zijnen stam, op zijnen grond, het land waar hij gewoond heeft en wiens zeden hij nageleefd heeft. En zeggen dat de Karlingen Franschen zijn, omdat zij het huidige Vrankrijk overmeesterd hebben, is zooveel als beweren dat de Habsburgers in Oostenrijk aan den Slavenstam toebehooren, omdat zij, buiten de Duitschers, ook Hongaren, onder hun bewind hebben.
De Karlingsche helden zijn dus Belgische helden: en het is onder hun bestier dat de Franken, de voorouders der Belgen, de overwinninge behaald hebben over den Waal, zooals zij het reeds gedaan hadden onder de Merowingen: zoodanig dat het algemeen denkbeeld dat wij moeten opvatten uit de ingewikkelde gebeurtenissen van het Merowingsch en het Karlingsch tijdvak het volgende is: de Franken kleen te moede, veroverden eene eerste maal geheel Gallien onder de Merowingen; maar toen de verwijfde benden der Merowingen den schepter niet meer en kunnen dragen noch de rechten van hun volk verdedigen tegenover den vreemde, alsdan verkiezen de Franken uit vaderlandsliefde eenen nieuwen edelen stam, om hen op te voeren, dezen der Karlingen, eenen stam die Germaansch van bloed en Germaansch van aard en van zeden, den inwendigen vijand van het rijk dat is Neustrien, Burgondien en Aquitanien zou weten te dwingen en zoo Gallien eene tweede maal veroveren; en die eindelijk de verbroederinge der twee vijandige stammen zoude bewerken en bekomen, niet met den min
| |
| |
talrijken te ontaarden ten voordeele van den talrijkeren en ze beide op den zelfsten leest te dwingen, maar met ze in het geloove te vereenigen en ze allen eerbiedige en gehoorzame kinderen te maken van eene en de zelfste Heilige Kerke.
Ten slotte halen wij de treffende woorden aan die Kanonik David schreef ter inleidinge tot het Karlingsch tijdvak in zijne vaderlandsche historie, 3de deel: ‘Voorzeker Belgie is de bakermat van het Merowingsch koningschap en van de grootheid der Fransche natie. Het is niet minder de wieg van het rijk der Karlingen. De Pepijnen waren Belgen als wij; Karel Martel en zijn wereldberoemde naamgenoot waren van Belgisch bloed, van Belgische afkomst; geheel Luikerland was erfgoed van hun stamhuis, daar hadden zij hunne villa, hunne paleizen; daar hielden zij, wanneer de krijg hen niet anders riep, hun geliefkoosd verblijf op den voorvaderlijken grond, aan allen dierbaar. Hoe zou dan hunne geschiedenis de onze niet wezen en waarom zouden wij de vreemdelingen alleen laten pronken met mannen die te midden van ons geboren zijn, met wapenfeiten die onze doorluchtige voorouders verricht hebben, met de grootheid van rijken die onze vorstelijke landgenooten gesticht of voorbereid, met de beschaving van Europa waar onze Pepijnen onze Karels de grondleggers van geweest zijn? Waarom zouden wij de Franschen de glorie laten wegdragen van den Apostelijken Stoel te hebben bevestigd, van de tijdelijke macht der Pauzen te hebben gegrond, dewijl die onschatbare diensten bewezen zijn door Belgische landzaten, Belgische vorsten, wier roem het wettig erfdeel is van onze natie?’
R.V.
|
|