| |
| |
| |
[Nummer 1]
| |
Van den Germaanschen oorsprong der Karlingen
AAN welk voor eenen stam van volk behooren de Karlingen: aan den Frankischen of aan den Gallo-Roomschen? Of nader gezeid: welk land, Belgenland of Vrankrijk heeft het recht de Karlingen onder de zijnen te rekenen, en bijgevolge met vaderlandschen trots te roemen op Karel Martel, den overwinnaar van Poitiers en den redder van de katholijkheid in Europa tegenover den Islam, op Pepijn den Korte, den stichter van het doorluchtig koningshuis en den schenker van de koningskroone der pauzen; op Karel den Groote, den machtigen veroveraar en den stichter van het katholijk keizerrijk van het Westen?
De fransche geschiedschrijvers, alhoewel zij die vrage niet rechtstreeks en behandelen, laten nochtans bij toeval, door hunne wijze van vertellen en beoordeelen, hun gedacht kennen en toonen dat zij niet eens en zijn. Rohrbacher b.v. spreekt van Karel Martel en van Karel den Groote als van echte fransche helden, en zoo doen ook,
| |
| |
meenen wij, het grootste deel der katholijke geschiedschrijvers.
De overige hebben het in 't algemeen anders op: het is immers onder hen een stelsel geworden, sedert Aug. Thierry, den val der Karlingen in Vrankrijk onder Lodewyk V, ten jare 987, toe te schrijven aan eene Gallo-Roomsche volksbeweginge, die het frankendom wilde van kante werpen, om zuiver Gallische koningen op den troon te zetten met Hugo Capet; alhoewel het valsch is dat de Capetianen echte Gallo-Romeinen waren: zij waren eer van Sassischer afkomste. Nochtans moest men aan diezelfde geschiedschrijvers rechtstreeks de vrage stellen of Karel de Groote b.v. een fransche held is, zouden zij waarschijnlijk niet antwoorden van neen, zoo bewijzende, dat zij ofwel lichtzinnig geweest zijn in het aannemen van een stelsel waarvan zij de gevolgtrekkingen verwerpen, ofwel dat zij hunne overtuiginge over het hoofd zien om reden van vaderlandsliefde.
Wat er ook van zij, de reden waarom de meeningen dier overeen stemmen, is dat de bijzonderste roem der eerste geschiedschrijvers niet Karlingen ontleend is aan hunne handelwijze tegenover de katholijke kerke, roem die aan eenen katholijken schrijver voor den oppersten geldt, terwijl hij voor de schrijvers die de kerke min genegen of vijandig zijn niet geschat en wordt, of liever ten kwade geduid.
Op redenaars, en dichters bijzonderlijk, gaan wij niet voort, alhoewel zij meer dan gelijk wie de waarheid of de valscheid, door de aantrekkelijkheid hunner rede, doen aanveerden. Maar als bewijs en gelden zij er niet, omdat zij te veel gebruik maken van hunnen ‘multa licent’ en Karel den Groote b.v. ‘Charles de France’ noemen, evenals zij hem reeds doen spreken van de Sorbonne: zooals Victor Hugo in: ‘légende des siècles - Aymerillot.’
Om te weten aan wat voor eenen stam van volk iemand toebehoort, is het eerst en vooral noodig te onderzoeken van wat voor eenen stam zijne ouders waren: de plaatse daar hij geboren is of woont en kan zijne afkomste noch vernietigen noch vaste stellen, maar ze enkel staven of
| |
| |
krenken. De afstamming nochtans en is niet genoegzaam om iemands tegenwoordige nationaliteit of landmanschap te bewijzen, men dient ook zijnen aard en zijne zeden in acht te nemen, want men kan aan eenen stam toebehooren van geboortenswege en aan eenen anderen van neiginge, van tale en van zeden. Zoo zijn b.v. vele Vlamingen Vlaming van geboorte en van name, en laci! fransch van tale en van zeden.
Maar bewijst gij van iemand dat hij Vlaming is van geboorte en dat hij geen ander volk is ingelijfd geweest uit eigen keus, door zijne tale en zijnen aard, zoo betoogt gij dat hij een echte Vlaming is.
Twee zaken zijn dus vaste te stellen, vooreerst dat de Karlingen Germanen zijn, of nauwer bepaald Belgen van geboorte, en ten tweeden dat zij hunnen Frankischen stam getrouw gebleven zijn en tot geen Gallo-Franken en zijn misgroeid, alhoewel de echte Franken één volk uitmieken met de Gallo-Romeinen en de weinig talrijke Gallo-Franken. Men bemerke dat hier maar sprake en is van de eerste Karlingen, tot aan Karel den Groote medebegrepen, terwijl zij alleen den roem van het geslacht uitmaken. De Germaansche oorsprong en Germaansche aard van Karel den Groote zullen de stoffe uitmaken van eene bijzondere verhandelinge.
Vooreerst hunne Germaansche afkomste. De Karlingen zijn van Germaanschen bloede van den kant der beide stamvaders, Pepijn van Landen en Arnulf van Metz. Voor den eersten, dient de zake enkel uitgeleid omdat zij niet betwist en wordt, voor den tweeden, dient zij bewezen te zijn, omdat er bij uitneminge zijn, zooals Moeller (hist. univ. moyen-âge bl. 81, 2de uitg.) die Arnulf afkomstig maken van het Gallo-Roomsch geslacht. Verders zullen beider geboorte- en woonsteden evenals die hunner afstammelingen, tot aan Karel den Groote medebegrepen, toonen, voor zooveel de geschiedenisse er gewag van maakt, hoe zij die van Germaansch bloed en op Germaanschen bodem geboren wierden, in Germanjen hun leven overgebracht hebben, in Germanjen gestorven zijn en in Germaansche aarde begraven liggen.
| |
| |
De oudste der voorouders van de Karlingen en deze die zijnen name aan gansch het geslacht medegedeeld heeft is een hertog, Karlman bij name. Al wat de geschiedenisse er van weet, maar dat voor onze zake allerbelangrijkst is, is dat hij het geweste bewoonde dat den naam droeg van Hasbanium in 't latijn, en Haspengau in 't dietsch. Die streke, die nog ten huidigen dage Hesbaye genoemd wordt, ligt tusschen Leuven en Luik, en is begrensd door den Demer, de Maas en de Mehaigne.
En hier zij ter loops herinnerd dat, volgens Kervyn de Lettenhove (hist. de Flandre I, bl. 21) de eigendommen der Karlingen strekten van Vlaanderland en 't land van Terenburg tot de boorden van de Maas, de grenzen van Austrasiën en van 't land der Franken; hij vermoedt zelfs dat de wieg van den stam der Karlingen wel zou kunnen gestaan hebben bij de Flamings of Sassen der kusten, vermits de name van Karl geen Frankisch, maar Sassensch is.
Van Karlman en Ermengard wierd Pepijn geboren, bijgenaamd van Landen, 't zij omdat hij te Landen geboren wierd, 't zij omdat hij daar zijn verblijf hield. De Klerck, de dichter der ‘Brabantsche Geesten’ die schreef in het begin der jaren 1300 zegt van Pepijn:
‘Maar te Landen hi te wonen plach
Op eene stede daar man noch mach
Sien staan eene oude hofstat:
Oude Landen heet noch dat.’
Pepijns levensbeschrijver Surius zegt dat hij gestorven ten jare 640, begraven wierd in zijne burcht van Landen, doch later van tijd wierd zijn lichaam, door de tusschenkomste van zijne dochter, de Heilige Begga, naar Nijvel overgevoerd.
Pepijn stichtte het eerste Belgisch klooster, dit van ‘Calfberg’ te Weldert, bij Hasselt. Deze en andere bijzonderheden, die volgen, voegen wij hier bij om te toonen hoe het geslacht der Karlingen diepe in Belgenland geankerd was.
De weduwe van Pepijn Sinte Itta, en zijne dochter de Heilige Gertrude stichtten de abdij van Nijvel en stierven
| |
| |
er. De andere dochter van Pepijn, Sinte Begga, stichtte de abdij van Andenne, tusschen Namen en Hoei, en zijn zoon Grimwald de twee vermaarde abdijen van Stavelot en van Malmedy. Zijne zuster Sinte Amelberga wierd begraven in de abdij van Lobbes in het Henegouwsche: nu berusten hare heilige overblijfsels in de kerke van Binche. De kinderen van Sinte Amelberga waren: Sint Emebert, bisschop van Kamerijk, die stierf te Hamme, begraven wierd te Merchthem dat hem toebehoorde en later overgevoerd wierd naar Malboden; Sinte Reinhilde wier overblijfsels berusten te Saintes, tusschen Brabant en Henegouw; en Sinte Goedele, die haren name gegeven heeft aan de hoofdkerke van Brussel; zij leefde te Hamme, wierd begraven te Moortsel, waar Karel de Groote een klooster stichtte, en in 1047 wierd zij overgebracht naar Brussel.
Pepijn had zijne dochter Sinte Begga in huwelijk gegeven aan Ansegisil, den zoon van eenen Arnulf die later opvolgentlijk bisschop wierd van Metz en kluizenaar en als heilig vereerd is. Arnulf was geboortig van Lay n.o. van Nancy, tot waar de Franken strekten; zij bewoonden immers geheel Austrasien en het noordelijk deel van Neustrien.
In de geschiedenisse van Arnulfs leven die onder het toezicht van zijnen zone Chlodulf geschreven wierd, staat er te lezen ‘beatus igitur Arnulfus Episcopus prosapia genitus Francorum fuit; dat is: de Heilige bisschop Arnulf is uit het geslacht der Franken gesproten. (Acta sanctorum, Vita S. Arnulfi IV Jul. Bolland, bl. 423). En diaken Paulus Warnefried, gestorven ten jare 799, die op bevel van Karel den Groote het leven schreef van Sint Arnulf, zegt: ‘Qui ex nobilissimo fortissimoque Francorum stemmate ortus’ die van het alleredelst en allermachtigst geslacht der Franken is. (De Episc. Mett. eccl. Chesnius, Hist. Franc. 2de deel).
Ansegisil na zijn huwelijk met Sinte Begga schijnt hem gevestigd te hebben te Chèvremont op de Vesdre, en 't is waarschijnlijk daar dat Pepijn geboren is, bijgenaamd van Herstal, omdat hij eerst te Herstal, op den slinkeren
| |
| |
oever der Maas verbleef, alwaar hij een casteel had dat de Karlingen in de jaren 900 nog bezaten: later woonde hij te Jupille (Jobii villa), op den rechten oever der Maas, daar hij ook stierf.
Van Karel Martel, die de zoon is van Pepijn van Herstal en bijgevolg Germaan van afkomste, en zeggen de geschiedschrijvers niet waar hij geboren wierd noch waar hij verbleef. Trouwens, van den slag van Vincy voort, in 't jaar 718, was hij gedurig nu hier nu daar op krijgstocht, gansch het koningrijk doorkruisende, en zoo komt het dat hij te Verberie aanzijds Parijs gestorven is. Binst zijn woelig leven en vindt men maar twee rusttijden: den eersten tusschen de jaren 720 en 724, en den tweeden tusschen 725 en 730. Welnu, daar bestaan twee zijner bevelbrieven die ons toelaten te veronderstellen dat hij gedurende die rusttijden in Austrasien verbleef; de eerste brief immers is van 't jaar 722 en gedagteekend uit Herstal, de tweede is van 't jaar 726 en gedagteekend uit Zulpich, dat eertijds deel miek van het hertogdom van Gulik.
Wat er ook van zijn moge, over den Belgischen oorsprong van Pepijn den Korte, den roemrijken zoon van Karel Martel, en valt er niet te twijfelen, aangezien hij geboren wierd in 714, 't is te zeggen 't jaar dat Karel uit het gevangenschap verlost wierd en bijgevolg voór zijne veldtochten en krijgsvaarten.
Wat Karel den Groote betreft, hij is van eenen Frankischen vader en van eene Frankische moeder geboren, hoogst waarschijnlijk te Herstal of te Jupille, alleszins in eene der vorstelijke verblijfplaatsen van het land van Luik, of van het land der Ripuarische Franken, tusschen den Rhijn en de Maas, en hij hield zijne verblijfplaats in Austrasien zooals verder breedvoeriger zal bewezen worden.
Is er nu iets in dien geslachtboom der eerste Karlingen, dat met Vrankrijk gemeens heeft? Wij en worden er niets anders dan Germaansch bloed geware, en komen er geene andere dan Germaansche, ja Belgische plaatsnamen tegen. Van dien kant behooren zij onweerlegbaar gansch en geheel aan Belgenland toe. Dat
| |
| |
zij daarbij oprechte Germanen waren, van aard en van zeden, en geen verbasterde, zal blijken uit de geschiedenisse hunner daden.
R.V.
|
|