Biekorf. Jaargang 1(1890)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het Testament EEN Heer kwam kinderloos te sterven, al plots, entwaar in Engelland. Groot spijt!... De weeuw en mocht niet erven, ze'n had geen testament in hand. Dat wijf ga ik wel niet beklagen, zulk een serpent, een zotte top, die hond noch kat en wou verdragen en twistte voor nen spellekop! Maar vriend, hoe stelt gij uit tot morgen wat g'heden schrijven wilt en kunt? De tijd zal u niet alsan borgen, hij vliegt en is bepaald gejund. Kijk!... zou de mistress iets verzinnen? Ze'n plengt geen traan voor haren man, verzwijgt zijn dood..., wil 't erf herwinnen, dat loensch zij maar benijden kan. [pagina 345] [p. 345] Ai! wat al soort van helsche stukken, gij, auri sacra fames doet ge niet begaan en leelijk lukken? De god der eeuw is 't geld en 't goed... Juist woonde toen in die gebuurte een schoenlapper met name John, bij wien 't bleef immer tijd van duurte, want hij te schaars zijn broodje won. Maar peist: een vos vrij van gedachte was 't, die voor misdrijf 's noods niet week, ja kerk en kluis en ziel verachtte, en van gelaat den doôn geleek. Heur plannen smeedt de weeuw... 't viel mede: z'heeft heimelijk den fielt ontboôn: ‘Hork, zoo en zus...’ - ‘Accoord en vrede.’ - ‘Heel 't erf aan mij!’ meent de matroon. Het lijk wordt fluks van kant gedragen. De lapper neemt de plaats, en ach, begint te kuchen en te klagen, als of hij op zijn uiterst lag! Hij zegt: ‘laat den notaris komen, met zijn getuigen alle vier; mijn laatsten wil..., 't is uit met droomen, zett' hij voor eeuwig op 't papier.’ ‘Ja gauw.’ - Reeds stapt de schrijver binnen en fluistert: ‘'t Eindeke of de kaart is valsch..., maar heeft hij nog zijn zinnen?’ De lapper lacht in zijnen baard. ‘Mijn man, mijn man!’ Zoo schreeuwt de vrouwe al snikkende, over van verdriet, ‘mijn hert verslindt den wreedsten rouwe: man lief, denkt ge op uwe gade niet?’ Heur tranen zoûn arduin bewegen... Hou af, mevrouw, een stemgerucht komt doof als uit het graf gestegen, zieltogend spreekt de kranke en zucht: ‘'t Gaat schrap..., notaris, schrijf... 'k vermake net de ééne helft van al mijn goed, aan mijne vrouw, en de ander' make 'k aan buurman John, dien goeden bloed... Diep zit de man in derenisse en overlast van kinders heeft... Ik toog hem mijne erkentenisse, daar hij met ons in vriendschap leefd'.’ [pagina 346] [p. 346] De boef, gansch uitgeput van krachten, rust 't hoofd:... en toch een glimlach fijn zweeft rond zijn lippen: 't werk volbracht en zwicht John voor meê of tegenzijn. ‘Vervloekte schelm, uw' valsche toeren!...’ De bliksem vallende aan haar teen en kan Madam' niet meer ontroeren dan dat de woorden 's lappers deên. Het nijdig hert der hekse scheurde: ze wierd en peersch en bleek en kwaad; heur dwaas betrouwen diep betreurde die zwijgen moest..., om d'helft der baat. ‘Als leuren spannen met elkandere 't is klucht dat de een bedriegt den andere.’ Nu, lezer, weet-je wat? Uwe eerlijkheid is schat. De sluwheid baart sluwheid, 't bedrog bedrog, het onrecht ook onrecht, en vroeg of laat betaalt men boet van nijdighede, begeerlijkhede en trouweloos verkregen goed. V.D.M. Vorige Volgende