H(eyman) J(acobsz) in zijn Nieuwen Herbarius, Gent, bij Gimblet, bl. 93 - een schoon boeksken, dat zaliger Deken De Bo ten deele uitgepluisd heeft, zoo 't zijn Idioticon getuigt - vernoemt ook dat wonderlijk Confilie-de-Greyn.
En om een einde te maken aan die ‘lange reke’, hier volgt in 't korte waar het nog geboekt staat, ons wetens:
Confelie, in nederl. verstandigen Hovenier, Gend, by Ph. Simblet, bl. 58. - Confilie de greyn, in Kiliaen, onder de vreemde woorden; - Confille de grein, in Steph. Blancard, Lexicon, Lov. 1754, bl. 559; - Confille de greyn, in Davidis de Gorter Flora Belgica, 1767, bl. 173; - Confielje de Grein, in Artseny-gewassen, Amsterdam, 1796, II, bl. 17; - Confilie de greyn, in L. Meyers Woordenschat, op 't woord Melissa (uitgave Dordrecht, 1805); - Konfilje, in P. Weiland's ned. Letterk. Wdb., Amsterdam 1843, bl. 500; - en eindelijk Konfielje de grein, bij L.A. Delathauwer, Belgisch kruidboek, Gent 1848, I, bl. 361.
***
Van waar mag dat aardig woord nu komen, en wat mag het wel beteekenen? - Geen vasten doorslaanden uitleg en geve ik daarover, maar eene enkele gissinge.
Eerst: Confilie-de-Greyn is een vreemd maar geen vlaamsch woord; - ilie en is geen vlaamsche uitgang; Greyn of Grein en is hier geen bijvoeglijk naamwoord: in 't vlaamsch en zegt men niet: lelie de witte, rooze de roode, kokte de vergiftige, peper de lange, enz.
En nu de gissinge. Is het woord misschien geen van die al te menigvuldige vreemde namen van de oude kruidmengerschap, die ten meerderen deele na Dodoens, en Linneus bijzonderlijk, verdrongen wierden om plaatse te maken voor nieuwere?
Het grieksch γόμφος (gomphos) is tand te zeggen, en ἵλεως (hileoos) is voordeelig, goedgunstig. Zou Confilie zooveel niet beteekenen als ‘de tanden voordeelig, goed voor de tanden, tandentroost?’ En dan Greyn, dat de oudste schrijvers altijd met nen hoofdletter boeken? Wie weet? Misschien en is't niet anders als de eigennaam van den eenen of den anderen ouden kruidmenger, die