| |
Verantwoording van de digitale uitgave van de Delftse bijbel uit 1477
door Nicoline van der Sijs
| |
Bron
De uitgave betreft de digitale versie van de bijbel die bekendstaat als de Delftse bijbel uit 1477. Deze bijbel is gebonden in twee delen, en hij bezit geen titel of titelpagina. De delen worden daarom ter identificatie aangeduid met de beginregel waarmee ieder deel begint, het zogenoemde incipit. Het incipit van deel 1 luidt: ‘Hier beghint dat prologus vander biblen des ouersetters te duytsche vten latine’; het incipit van deel 2 luidt: ‘Dit boeck paralipomenon is een corte weder om halinge des ouden testaments’. Achter in de twee delen zijn colofons gedrukt met de tekst:
Deese ieghenwoerdighe bible mit horen boecken. ende elc boeck mit alle sijne capitelen. bi enen notabelen meester wel ouergheset wt den latine in duytsche ende wel naerstelic gecorrigeert ende wel ghespelt: was gemaect te delf in hollant mitter hulpen gods ende bij ons iacob iacobs soen ende mauricius yemants zoen van middelborch ter eeren gods. ende tot stichticheit ende lerijnghe der kersten ghelouighen menschen. Ende wort voleynd. int iaer der incarnacien ons heren duysent vier hondert zeuen ende tseuentich. den thienden dach der maent ianuario
Het zetten van het boek is dus op 10 januari 1477 voltooid, en het werk is te Delft uitgegeven door Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch.
Als ‘legger’ voor de digitale editie is gebruik gemaakt van het exemplaar dat berust in de bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) te Haarlem, signatuur 32”1477”- Delf/8216 A- 8216 B. Fotoscans hiervan zijn door het NBG op internet gepubliceerd op de website www.bijbelsdigitaal.nl. De vingerafdruk van de editie waarvan dit exemplaar deel uitmaakt, luidt volgens de STCN (Short Title Catalogue, the Netherlands):
deel 1: 000002 - b1 die $le : b2 metalen n$ende$
deel 2: 000002 - b1 aram $arfa : b2 hem der$. Collatie: 1#[A-2B]10 [2C]6 [2D-2F]8 [2G-2K]10 (2K10 blank); 2#[A-2E]10 [2F]6 [2G]8 [2H-2K]10
De STCN noemt twee andere exemplaren van deze editie, die zich bevinden in wetenschappelijke bibliotheken.
Enkele in de NBG-legger ontbrekende pagina's (uit het laatste gedeelte van 2 Makkabeeën en de laatste bladzijde van Maleachi) zijn uit een ander exemplaar (het facsimile van De Bruin, zie hieronder) gescand en tussengevoegd.
| |
Achtergrond van het Bijbeldigitaliseringsproject
In juni 2007 heeft Nicoline van der Sijs in verschillende media een oproep gedaan voor hulp van vrijwilligers bij het digitaliseren van de Statenvertaling 1637. Hierop is massaal gereageerd. Daardoor werd het mogelijk het Bijbeldigitaliseringsproject uit te breiden met andere laatmiddeleeuwse en vroegmoderne bijbelvertalingen waarvan het NBG inmiddels de afbeeldingen op internet heeft geplaatst, zoals de Delftse bijbel uit 1477, de Leuvense bijbel uit 1548 en de Lutherse bijbel uit 1648. Tevens wordt er gewerkt aan een digitale versie van de tweede druk van de Statenvertaling uit 1657.
Het Bijbeldigitaliseringsproject wordt gesteund door de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl), het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) en de Nederlandse Taalunie. De digitale tekstuitgave van de Delftse bijbel wordt gepubliceerd op de websites van dbnl, INL en NBG, waarbij iedere instelling een eigen vormgeving en andere zoekmogelijkheden biedt.
Een apart project vormt de Friese bijbelvertaling van G.A. Wumkes uit 1943, waarvan de gedigitaliseerde versie te vinden is op de website van de Digitale Historische Bibliotheek Friesland (www.wumkes.nl) en op de website van het NBG (www.biblija.net). Digitalisering van de Friese bijbelvertaling wordt tevens gesteund door de Fryske Akademy.
| |
Medewerkers aan de digitale uitgave van de Delftse bijbel uit 1477
Aan het overtikken en tot tweemaal toe corrigeren van de tekst van de Delftse bijbel hebben 35 mensen een bijdrage geleverd. De medewerkers hebben in principe een of meer porties van 10 pagina’s tekst van de Delftse bijbel uit 1477 overgetikt. Een aantal van de medewerkers heeft zich, meestal naast de overtikwerkzaamheden, beziggehouden met de correctie van door anderen overgetikte porties; in onderstaande lijst is dit achter de desbetreffende namen toegevoegd.
Coördinatie
|
dr. Nicoline van der Sijs, Utrecht (NL) |
Medewerkers
|
dr. Ingrid Biesheuvel, Rijswijk (NL) (corrector) |
drs. Frans van den Brink, Zeist (NL) |
dr. Rien van den Broek, Kortenhoef (NL) (corrector) |
Willem H.D. Delhaas, Assen (NL) |
Krijn van Dijk, De Lier (NL) |
drs. Vincent Erdin, Zuidhorn (NL) |
drs. A.J. (Bram) Ettema, Wassenaar (NL) |
drs. Peter J.I. Flaton, Maastricht (NL) |
drs. Dirk Geirnaert, Leiden (NL) (corrector) |
dr. Thea L. Heres, Huissen (NL) |
dr. J.J. (Jantien) Kettenes-van den Bosch, Putten (NL) (tevens corrector) |
drs. Heleen Kommers, Oostrum (NL) |
drs. J. (Jenny) Mateboer, Utrecht (NL) (tevens corrector) |
drs. Paul Nagtegaal, Amsterdam (NL) |
Gijs Nederlof, Oegstgeest (NL) (tevens corrector) |
G.D. Pas, Waddinxveen (NL) |
Joop Peeneman, Westervoort (NL) |
Jan Simon Ridderbos, em. pred., Leusden (NL) |
drs. Jef Schaap, Zaltbommel (NL) (tevens corrector) |
Erik Schoep, MSc, BA, San Salvador (SLV) |
drs. Carri Sijssens, Maarn (NL) (tevens corrector) |
Ton van der Steenhoven, MA, Ouderkerk aan den IJssel (NL) |
Dianne Steuten, MA, Nijmegen (NL) |
drs. Poul Stolp, Oss (NL) |
dr. Pieter van Thiel, Bennebroek (NL) |
drs. Ingrid Vedder, Bunnik (NL) |
Louis Vermeulen, Rotterdam (NL) |
Aart Vingerling, Ochten (NL) |
Wim Vroon, Breukelen (NL) (tevens corrector) |
drs. J.M.A. (Koos) van der Werff, Rotterdam (NL) |
drs. Conny Wesdijk, Breda (NL) |
drs. Esther van der Woerdt, Abidjan (CIV) |
drs. Dirk van Wolferen, Goor (NL) |
drs. Rien Wols, Utrecht (NL) (tevens corrector) |
Een aantal personen verdient bijzondere vermelding vanwege hun meer dan gemiddelde bijdrage. Ingrid Biesheuvel en Rien van den Broek hebben verreweg het grootste aantal porties gecorrigeerd. Jantien Kettenes, Gijs Nederlof, Carri Sijssens, Dianne Steuten en Wim Vroon hebben de tweede correctie van de Delftse bijbel verzorgd en alle porties tot bijbelboeken samengesmeed. Sybe Bakker heeft de rol van vraagbaak op zich genomen bij moeilijk leesbare passages, en Dirk Geirnaert heeft vele nuttige adviezen gegeven.
Voor het Bijbeldigitaliseringsproject is een besloten e-maildiscussiegroep opgericht (gemodereerd door Jaap Engelsman) waarin de vrijwilligers informatie met elkaar uitwisselen. Het INL heeft, met Dick Wortel als webbeheerder, voor vrijwilligers en geïnteresseerden een apart onderdeel van zijn website ingericht, en ook verder ondersteunende werkzaamheden verricht.
| |
Achtergrondinformatie over de Delftse bijbel uit 1477
De in 1477 verschenen Delftse bijbel is het oudste Nederlandstalige gedrukte boek. Voordien waren er alleen Latijnse boeken gedrukt; het eerste in de Nederlanden gedrukte boek verscheen in 1462 en was de Doctrinale, een Latijnse grammatica van Alexander de Villa Dei. De Delftse bijbel bevat het Oude Testament, inclusief de deuterocanonieke of apocriefe boeken maar exclusief de Psalmen (zie de inhoudsopgave hieronder); deze bijbelboeken zijn waarschijnlijk weggelaten omdat daarvan al vrij veel manuscripten in omloop waren, en de Delftse bijbel ook zonder deze bijbelboeken omvangrijk, en dus duur, was. Van de Delftse bijbel zijn waarschijnlijk ongeveer 250 exemplaren gedrukt, en er is nooit een tweede druk verschenen. Ongeveer 50 exemplaren zijn tot op heden bewaard gebleven (de website bibliasacra.nl noemt er 49, waarvan 23 in de Lage Landen).
De Delftse bijbel behoort tot de zogenoemde wiegendrukken of incunabelen, zoals gedrukte teksten tot 1500 worden genoemd. Deze wiegendrukken vertonen nog een groot aantal overeenkomsten met middeleeuwse handschriften. Dat blijkt al uit het ontbreken van een titelpagina en een titel. Verder berust het gebruik van breviaturen, verkorte vormen (zie hieronder) op de traditie van het overschrijven, waardoor men tijd en papier kon sparen.
Voor de zetters was de Delftse bijbel het eerste boek dat zij uitgaven, en daarom moesten zij er een letter voor ontwerpen; zij kozen voor een gotische letter, zoals in die tijd gebruikelijk. Iedere uitgever/zetter hanteerde een zelfontworpen lettertype. C.C. de Bruin wijst er in 1977, in zijn inleiding op de facsimile-editie van de Delftse bijbel, op dat het lettertype dat in de Delftse bijbel is gebruikt, als ‘bijbelletter’ in de loop der tijden veranderingen onderging, ‘maar ze bleef in gebruik, zowel in de reformatorische als katholieke bijbels. Merkwaardig genoeg bleef de irrationele verknochtheid aan de “gotische” letter in het calvinistische Nederland in stand, ondanks het feit dat Genève de voorkeur gaf aan de romein. Het gezag dat de Statenbijbel genoot, is mede toe te schrijven aan deze eerbiedwaardige trouw aan de traditie, die teruggaat op de lettervorm van de Delftse bijbel.’
De gezette tekst van de Delftse bijbel is in de meeste exemplaren versierd door rubricatoren - opnieuw een gewoonte die stamt uit de handschriftelijke traditie. Deze rubricatoren versierden de tekst met rood en blauw en voegden paragraaftekens en initialen toe.
Ook inhoudelijk liggen de wortels van de Delftse bijbel in de middeleeuwen. Volgens de colofons was de Delftse bijbel ‘bi enen notabelen meester wel ouergheset wt den latine in duytsche ende wel naerstelic gecorrigeert ende wel ghespelt’. Deze anonieme meester - waarschijnlijk een universitair geschoolde theoloog - is uitgegaan van een manuscript van een al bestaande bijbelvertaling die we tegenwoordig aanduiden als de Zuid-Nederlandse Historiebijbel, ook wel de Eerste Historiebijbel. Deze Historiebijbel is vertaald in 1360-1361 door een kartuizer in het klooster te Herne ten zuidwesten van Brussel, waarschijnlijk, zo heeft Mikel Kors aangetoond, door de prior Petrus Naghel. De vertaling is gemaakt in opdracht van de welgestelde Brusselse patriciër Jan Taye. Naghel had al eerder, in 1357, een Nederlandse vertaling gemaakt van de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine, een verzameling heiligenlevens.
De Zuid-Nederlandse Historiebijbel was gebaseerd op de Vulgaat en bevatte de historische boeken van de bijbel. 1 en 2 Kronieken sloeg Naghel over, omdat de inhoud daarvan al in de boeken van de Koningen te vinden was. De bijbeltekst werd uitgebreid met diverse niet-bijbelse verhalen, naar het Latijnse voorbeeld van de Historia scholastica van Petrus Comestor (overleden in 1179). Na 1361 vertaalde Naghel nog diverse bijbelboeken die niet tot de historische boeken behoorden. Het handschrift van de Historiebijbel werd na 1361 vele malen overgeschreven, met name in de Noordelijke Nederlanden.
De ‘notabele meester’ die de Delftse bijbel verzorgde, nam als uitgangspunt een manuscript (onbekend is welk) met de vertaling van Naghel van de Eerste Historiebijbel en de later door Naghel vertaalde bijbelboeken Jesaja, Jeremia en Klaagliederen. Daarbij schrapte de meester alle niet-bijbelse stukken, zodat de authentieke bijbeltekst overbleef. Verder paste hij de spelling en het woordgebruik aan. En tot slot voegde hij de achttien ontbrekende bijbelboeken toe, in de volgorde van de digitale editie: de twaalf kleine profeten (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi), 1 en 2 Kronieken, en de grote profeten Ezra, Nehemia, Baruch en Ezechiël. Of hij deze bijbelboeken zelf heeft vertaald of een bestaande vertaling heeft gebruikt en bewerkt, is niet bekend. Grappig is dat de meester in de proloog van 1 Kronieken in discussie treedt met zijn voorganger uit 1360, die de boeken van de Kronieken had overgeslagen, omdat er geen inhoudelijk nieuwe informatie in stond. De meester schrijft namelijk: ‘DIt boeck paralipomenon is een corte weder om halinge des ouden testaments ende is alsoe groot ende alsodanich dat so wie sonder dit boec hem seluen houaerdelike toegheeft wetinghe der scriften. bespot hem seluen Want hier in worden gheroert namen ende histoorien aftergelaten inder coninghen boeken ende hier worden verclaert ontellike vraghen des ewangelijs’.
Ook uit andere gegevens blijkt dat de meester-bewerker kritisch omging met de bestaande tekst. Zo moet hij de vertaling van Naghel vergeleken hebben met de oorspronkelijke Latijnse tekst van de Vulgaat. Dat blijkt uit de volgende opmerkingen van De Bruin in zijn inleiding bij de facsimile-editie: ‘Het is opmerkelijk dat de meester stukken inlast die de oorspronkelijke overzetter kuisheidshalve onvertaald had gelaten; bij Deuteronomium hoofdstuk 22 had deze geschreven: “Van dit capittel sla ic een deel over. Soe wie dit lesen wil, soeket in die latijnsche bibel.” De verzen 13-21, want hierom gaat het, komen in de gedrukte tekst wél voor. In de Keulse Bijbel van 1478 is om soortgelijke redenen het Hooglied niet in vertaling maar in het Latijn opgenomen. De nederlandse vertaler van 1360 had het nodig gevonden, zijn lezers op het hart te binden het Canticum Canticorum uitsluitend geestelijk uit te leggen; de delftse druk nam de dietse tekst zonder toelichting op. De vertaler van 1360 had aanvankelijk de boeken der Profeten niet vertaald omdat zij voor “leecken lieden... soe doncker te verstaen” zijn. Later is hij op zijn aarzeling teruggekomen en heeft hij ze toch overgezet. De notabele meester nam de Profeten, zelfs het boek Ezechiël dat naar het gevoelen van middeleeuwse theologen leken tot eigenwillige, van de kerkleer afwijkende Schriftuitleg kon verleiden, onbekommerd in hun geheel op.’
De Delftse bijbel opent met een proloog van de vertaler - niet van de ‘notabele meester’ maar van Petrus Naghel: de proloog bestaat namelijk uit de belangrijkste passages van de proloog uit de Eerste Historiebijbel, en wel de onderdelen waarin de vertaler argumenteert waarom hij een bijbelvertaling heeft vervaardigd (‘om dat ic hope datter menich salich mensche die ongheleert is van clergyen: zijn profijt in doen zoude’) en kritiek hierop weerlegt (‘Nochtan so en meyne ic in desen wercke in ghenen puncten: ieghen die meyninghe der scriftueren te doen’). Hij heeft het Latijn vertaald ‘alsoe dat die luyden verstaen moghen na der zeden van den lande’. Hij heeft zijn best gedaan om een goede vertaling te maken, maar hij verontschuldigt zich bij voorbaat voor fouten met de opmerking: ‘Want die bijble in menigher stat zeer doncker is van verstandenisse’.
Het zetten en drukken van de Delftse bijbel was een omvangrijk karwei. De Bruin schrijft in zijn inleiding bij de facsimile-uitgave: ‘De boekgeschiedkundigen die op grond van analytisch bibliografisch onderzoek tot de slotsom gekomen zijn dat de delftse drukkerij 2 persen tot haar beschikking had die elk door minstens 2 gezellen werden bediend, schatten dat ondanks deze goede bemanning het zetten en drukken 1 1/4 jaar in beslag genomen heeft; er moet derhalve in oktober 1475 mee begonnen zijn. Daaraan ging het snijden en gieten van ± 18.000 letters vooraf, en daarnaast het werk der overzetting en alles wat daarmee verband hield. De notabele meester collationeerde de oude vertaling woord voor woord met de latijnse grondtekst, bracht wijzigingen, verbeteringen en aanvullingen aan waar hij dit nodig vond, paste het van huis uit oostvlaams-westbrabantse taaleigen van de handschriftelijke tekst verder aan bij de gewestelijke taal van Holland. De mededeling dat hij de overzetting goed gespeld had, moet aldus worden opgevat dat hij in de orthografie van het Nederlands zekere regelmaat aanbracht; vaste spellingvoorschriften waren er toentertijd nog niet; het enige wat hij bereiken kon was de bestaande inconsequentie enigszins op te heffen. De conclusie die uit dit alles volgt, is dat reeds in 1474, zo niet eerder, een aanvang gemaakt is met de uitvoering van het plan het Oude Testament vrijwel compleet te laten verschijnen.’
Meer informatie over de Delftse bijbel is te vinden in:
- | Anne Jaap van den Berg, ‘De Delftse bijbel’ in: Met Andere Woorden 25/3 (september 2006), 30-35. |
- | C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers, Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, Haarlem/Brussel, 1993, bewerkt door F.G.M. Broeyer; |
- | C.C. de Bruin, De Delftse bijbel in het licht der historie. Inleiding bij de heruitgave A.D. 1977, Amsterdam/Alphen a.d. Rijn, 1977 (van deze inleiding is een pdf te vinden op de website van het INL); |
- | C.C. de Bruin (red.), Het Oude Testament, 3 delen (Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten, grote reeks), Leiden ,1977-1978. |
- | Kors, Mikel, De bijbel voor leken. Studies over Petrus Naghel en de Historiebijbel van 1361, Turnhout, 2007. |
| |
Inhoudsopgave van de Delftse bijbel
De Delftse bijbel bevat, zoals veel manuscripten en drukken uit die tijd, geen inhoudsopgave. Hieronder volgt een opsomming van de bijbelboeken in de volgorde van de legger. Tussen haakjes wordt de moderne naam van de bijbelboeken vermeld, voor zover die afwijkend is; de spelling van de namen van de bijbelboeken is overgenomen uit de kopteksten, want in de tekst zijn geen aparte titels van de bijbelboeken opgenomen. In de koptekst staan de Latijnse namen.
Deel 1:
|
Prologus |
Genesis |
Exodus |
Leuiticus (Leviticus) |
Numerus (Numeri) |
Deuteronomium |
Iosue (Jozua) |
Iudicum (Richteren) |
Ruth |
Regum .i. (1 Samuël) |
Regum .ii. (2 Samuël) |
Regum .iii. (1 Koningen) |
Regum .iiii. (2 Koningen) |
Osee (Hosea) |
Iohel (Joël) |
Amos |
Abdias (Obadja) |
Ionas (Jona) |
Micheas (Micha) |
Naum (Nahum) |
Abbacuc (Habakuk) |
Sophonias (Sefanja) |
Aggeus (Haggai) |
Zacharias (Zacharia) |
Malachias (Maleachi) |
Machabeorum .i. (1 Makkabeeën) |
Machabeorum .ii. (2 Makkabeeën) |
Daniel (Daniël) |
Deel 2:
|
Paralipomenon (.i.) (1 Kronieken) |
Paralipomenon .ii. (2 Kronieken) |
Manasses ghebet (Gebed van Manasse) |
Esdre i (Ezra) |
Esdre ii (Nehemia) |
Tobias (Tobit) |
Iudith (Judit) |
Hesther (Ester) |
Iob (Job) |
Parabole Salomonis (Spreuken) |
Ecclesiastes (Prediker) |
Cantica canticorum (Hooglied) |
Sapientia (Wijsheid) |
Ecclesiasticus (Wijsheid van Jezus Sirach) |
Salomons ghebet (Gebed van Salomon) |
Ysayas (Jesaja) |
Iheremias (Jeremia) |
Lamentatio Iheremiae (Klaagliederen) |
Baruch |
Ezechiel (Ezechiël) |
De Delftse bijbel bestaat dus uit een proloog en 46 bijbelboeken. Een bijbelboek dat we tegenwoordig niet meer als apart boek kennen is het Gebed van Salomon. Dit vormde in de Vulgaat van Hiëronymus (samengesteld tussen 390 en 405) geen apart boek, maar sloot aan op het boek Ecclesiasticus (Wijsheid van Jezus Sirach) als hoofdstuk 52. Hiëronymus noemde onder andere dit boek in zijn voorrede wel apocrief, maar hij plaatste de apocriefe boeken tussen de canonieke. In de latere Vulgaat-versie, de Clementina van 1598, is hoofdstuk 52 met het Gebed van Salomon geschrapt. De reden is misschien dat het gebed nog tweemaal elders in de bijbel voorkomt, namelijk in 1 Koningen (Regum iii) 8:22-30 en 2 Kronieken 6:12-21. In de Delftse bijbel verschillen de drie passages met het Gebed van Salomon telkens van elkaar in formulering en spelling.
De overgang van het ene naar het andere bijbelboek wordt in de Delftse bijbel over het algemeen aangegeven door formuleringen van de bewerker in de trant van: ‘Hier eyndet der... boock. Ende hier begint dat boock geheten...’ of: ‘Hier gaet wt... boeck. Ende hier beghint...’ Deze verbindende zinsneden - noodzakelijk omdat er in de Delftse bijbel geen boektitels zijn gebruikt - behoren niet tot de bijbeltekst in engere zin. In de digitale editie zijn ze apart gecodeerd; ze worden in een andere letter weergegeven.
Sommige bijbelboeken beginnen met een korte proloog, soms wel, soms niet expliciet zo genoemd, namelijk Hosea als eerste boek van de twaalf kleine profeten, 1 Makkabeeën, 1 Kronieken, Ezra, Tobit, Jesaja, Jeremia, Baruch en Ezechiël. Ook deze tekst is van de bewerker en behoort niet tot de echte bijbeltekst. Zo begint Jeremia met:
Ende hier beghint sinte iheronimus prologhe op iheremiam den propheet. IHeremias die propheet diemen dit prologhe scrijft. onder die hebreeusche [...] verporre die sotheit vanden kinders. § Hier gaet wt die prologe Ende hier beghint ihereremias des propheten boec.
Een aantal malen wordt ook binnen de hoofdstukken tekst redactioneel aan elkaar gepraat. Zo is in de Delftse bijbel (in navolging van de Vulgaat) de tekst van de vier Toevoegingen aan Daniël die tegenwoordig in de apocriefe boeken staan, in het boek Daniël gevlochten: de eerste twee toevoegingen staan in hoofdstuk 3; ze worden ingeleid met de redactionele opmerking: ‘Dat hier volghet en vant iheronimus inder hebreeuscher boocken niet’, en ze eindigen met: ‘Tot hier en vant iheronimus in hebreusche niet mere. mer dat hier voert staet toech hi wt theodocius boec’. De derde toevoeging vormt in het boek Daniël hoofdstuk 13 en de vierde vormt hoofdstuk 14.
Het Gebed van Manasse, dat tegenwoordig volgt op de Toevoegingen van Daniël en in de Vulgaat van Hiëronymus als bijlage werd gegeven, wordt in de Delftse bijbel als onderdeel van 2 Kronieken gerekend, en de beide boeken eindigen met de slotzin: ‘Hier is wt dat anderde [tweede] boock van paralepomenon. Ende dat ghebet van manasses des conincs van iuda.’
Hoofdstuk 6 van Baruch is niet als zodanig aangegeven, maar wordt als volgt redactioneel ingeleid: ‘Hier beghint een wtscrift der epistolen des seluen baruch. welc iheremias heeft ghesent totten gheuanghen ofgheleit in babilonien vanden coninc van babilonien: dat hi dien boetscappen soude na dat hem geboden was van gode’.
Tot slot staat er redactioneel commentaar in Nehemia en Ester. In Nehemia 7 staat tussen vers 69 en 70: ‘Hier toe wort vertelt wat int register ghescreuen was: voert an wort vertelt die histori neemie’. Dit ontbreekt in andere bijbelvertalingen en is waarschijnlijk een restant is van commentaar uit de Historiebijbel 1360-1361. In Ester hoofdstuk 13 staat na vers 7 als commentaar: ‘Tot hier toe is die exempel vander letteren dat hier volghet. vant iheronimus bescreuen na die stat daer hester staet ende mardocheus ghinc ende dede al dat hem hester beuolen had Ende van gheen van allen den interpreterers en wort geseit: mer dit en heeft men in hebreusche niet.’ En Ester hoofdstuk 15 eindigt na vers 19 met de toevoeging: ‘Dit is die exempel vander letteren die artarxerses die coninc sant tot alden prouincien van sijnen rike ouer die ioden: ende dit en heeftmen oec niet in hebreeusche.’
Al dit commentaar is in de digitale versie in een afwijkende letter gezet.
| |
Verschillende volgordes van de bijbelboeken
De bedrukte bladen van de Delftse bijbel werden los verkocht, gevouwen tot katernen, zodat de kopers zelf konden kiezen hoe en in welke volgorde ze de katernen lieten inbinden. De volgorde van de bijbelboeken verschilt dan ook in de exemplaren van de Delftse bijbel die bewaard zijn gebleven, waarbij overigens niet meer is uit te maken van wanneer de volgorde dateert: het is in ieder geval bekend dat er ook in latere tijden nog exemplaren van de Delftse bijbel opnieuw zijn ingebonden en daarbij soms zijn samengesteld uit verschillende, gedeeltelijk bewaard gebleven exemplaren. Het belangrijkste verschil in de volgorde van de boeken betreft de plaatsing van het boek Daniël. Er zijn exemplaren waarin het te vinden is in de eerste band, tussen 2 Koningen en 1 Makkabeeën, en exemplaren waarin het in de tweede band staat, ingelast tussen Ezechiël en de twaalf kleine profeten. Waaraan is die wisselende plaatsing van Daniël toe te schrijven? De Bruin schrijft in zijn inleiding op het facsimile: ‘De uitleg der deskundigen is eensluidend. Omdat het boek Daniël in Petrus Comestors Historia Scholastica ingelast is tussen de boeken der Koningen en der Maccabeeën, wilden de drukkers hun afnemers in de gelegenheid stellen een historiebijbel samen te stellen door het hen gemakkelijk te maken het Daniël-katern in de eerste band op te nemen. Het mes sneed dan aan twee kanten: de kopers die dat verlangden, kwamen door zulk een kunstgreep in het bezit van het geschiedkundig gedeelte van het Oude Testament, en de firma te Delft zag kans hierdoor haar afzet enigszins te vergroten.’
In de legger die gebruikt is voor de digitale versie zijn de bijbelboeken in een ongebruikelijke volgorde geplaatst. De legger komt uit het bezit van de bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap (signatuur 32”1477”- Delf/8216 A- 8216 B). Het NBG bezit in totaal drie exemplaren van de Delftse bijbel, waarvan één exemplaar in bruikleen is in het Bijbels Museum te Amsterdam, waar het geëxposeerd wordt in de permanente Bijbeltentoonstelling (signatuur Bn 0.477.018.1 + 7 I en II). Het derde exemplaar (signatuur 32”1477”- Delf/8217 A- 8217 B behoorde oorspronkelijk aan de NBG-afdeling Delft (het NBG bestond tot circa 1980 uit afdelingen) en is in 2007 definitief overgedragen aan de bibliotheek van het NBG. Dit exemplaar heeft C.C. de Bruin in 1977 gebruikt voor zijn facsimile-uitgave. De afbeeldingen op de website van het NBG (voortaan genoemd: de NBG-legger) zijn die van het exemplaar uit de NBG-bibliotheek met het signatuur 32”1477”- Delf/8216 A- 8216 B.
Hieronder een overzicht in tabelvorm, waaraan ook toegevoegd de volgorde van de bewuste bijbelboeken in de Vulgaat; de afwijkingen staan gecursiveerd:
NBG-legger voor digitale uitgave |
Legger voor facsimile-uitgave van De Bruin |
Vulgaat |
deel 1 |
|
|
Genesis t/m 2 Koningen |
Genesis t/m 2 Koningen |
Genesis t/m 2 Koningen |
Hosea t/m Maleachi |
Daniël |
- |
1 en 2 Makkabeeën |
1 en 2 Makkabeeën |
- |
Daniël |
- |
- |
|
|
|
deel 2 |
|
|
1 Kronieken t/m Ezechiël |
1 Kronieken t/m Ezechiël |
1 Kronieken t/m Ezechiel |
- |
- |
Daniël |
- |
Hosea t/m Maleachi |
Hosea t/m Maleachi |
- |
- |
1 en 2 Makkabeeën |
De meestvoorkomende volgorde is die van het facsimile (zo ook het exemplaar dat bij het Bijbels Museum wordt geëxposeerd), waarbij zoals boven is gebleken soms Daniël in deel 2 werd meegebonden. Dat de volgorde van de NBG-legger afwijkt, blijkt ook uit de colofons. Colofons werden altijd op de laatste pagina’s van een boek geschreven of gedrukt. In de NBG-legger staat een gedrukt colofon aan het eind van Maleachi en aan het eind van 2 Makkabeeën - die allebei dus midden in deel 1 terecht zijn gekomen. Daarnaast staan er aan het einde van Daniël en aan het einde van Ezechiël - die beide daadwerkelijk de laatste pagina van ieder deel vertegenwoordigen - handgeschreven colofons, in een handschrift uit waarschijnlijk de 17de of 18de eeuw. In de legger van de facsimile-editie vallen de gedrukte colofons inderdaad samen met het einde van de twee verschillende delen.
Dat de volgorde van de NBG-legger niet gebruikelijk was, blijkt ook uit het feit dat de twee delen van de legger nogal in omvang verschillen: het eerste deel loopt tot pagina 675 en het tweede tot 588.
Overigens ontbraken uit de NBG-legger enkele pagina's uit het laatste gedeelte van 2 Makkabeeën en de laatste bladzijde van Maleachi. Deze bladzijden zijn uit een ander exemplaar (het facsimile) gescand en tussengevoegd (wat gevolgen had voor de paginering, zie hieronder). De huidige diplomatische uitgave is, op de genoemde pagina's na, vervaardigd op basis van de afbeeldingen van de NBG-legger.
| |
De moderne tekstuitgave van De Bruin
Van een deel van de Delftse bijbel bestaat een tekstuitgave, vervaardigd door De Bruin op basis van het Delftse exemplaar. De Bruin heeft namelijk in 1977-1978 in drie delen Het Oude Testament uitgegeven (in de serie Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten, grote reeks), waarin hij op basis van verschillende Middelnederlandse bijbeluitgaven van het Oude Testament één Middelnederlands Oud Testament reconstrueert. Het grootste gedeelte hieruit bestaat uit de Bijbelvertaling van 1360. Aangezien deze bijbelvertaling niet de complete tekst van het Oude Testament gaf, heeft De Bruin de tekst aangevuld met de achttien bijbelboeken van de Delftse bijbel die door de notabele meester in de 15e eeuw waren toegevoegd (kleine en grote profeten, 1 en 2 Kronieken). De Bruin heeft de bijbelboeken opgenomen in de volgorde van de Vulgaat. De volledige tekstuitgave van De Bruin is digitaal beschikbaar op de Cd-rom Middelnederlands die in 1998 is vervaardigd op het INL.
De Bruin heeft geen streng diplomatische uitgave nagestreefd: hij heeft ingrepen in de tekst gedaan, zoals het toevoegen van leestekens, het normaliseren van hoofdlettergebruik bij onder andere namen, het aanbrengen van paragrafen, het veranderen van u in v en vv in w, en hij heeft de breviaturen opgelost zonder ze daarbij te cursiveren, zodat niet meer kan worden gereconstrueerd of in de oorspronkelijke tekst een breviatuur heeft gestaan of dat de tekst volledig is gezet. Daarom is voor deze diplomatische uitgave besloten dat het werk van De Bruin - dat sowieso slechts een deel van de Delftse bijbel bevat - in de huidige vorm niet geschikt is, en wij hebben dan ook een nieuwe, strikt diplomatische uitgave vervaardigd van de complete Delftse bijbel. Ter illustratie van de verschillen een stukje uit beide edities:
Amos 1: 1-4 in de tekstuitgave van De Bruin:
Die woerden Amos, die was inden weyden Thechue, welc hi gesien heeft op Israhel inden daghen Osie, des conincs Juda, ende inden dagen Iheroboam, Joas soen, die coninc was over Israhel voer twee jaren des aerdbevings. Ende heeft gheseit: Die Heer sal roepen van Syon, ende van Iherusalem sal hi sijn stemme gheven; ende die schoen woninge der herden hebben ghescreit, ende dat opperste des berchs Carmeli is verdroecht. Dit seit die Heer: Van drien sonden Damasci ende van vieren sal ic hem niet bekeren daer om, want hi ghepijnt heeft mit yseren instrumenten die van Galaad; ende ic sal vyer senden int huys Azahel ende sal verslinden die husen Benadab.
Amos 1: 1-4 in de digitale, diplomatische tekstuitgave:
DIe woerden amos die was inden weyen thechue. welc hi gesien heeft op israhel: inden daghen osie des conincs iuda ende inden dagen iheroboam ioas soen die coninc was ouer israhel voer twee iaren des aerdbeuings. Ende heeft gheseit. Die heer sal roepen van syon ende van iherusalem sal hi sijn stemme gheuen. Ende die schoen woninge der herden hebben ghescreit: ende dat opperste des berchs cameli is verdroecht. Dit seit die heer. Van drien sonden damasci ende van vieren sal ic hem niet bekeren: daer om want hi ghepijnt heeft mit yseren instrumenten die van galaad. Ende ic sal vyer senden int huys azahel: ende sal verslinden die husen benadab.
In dit tekstje van 111 woorden staan maar liefst 47 verschillen, inclusief verschillen in hoofdlettergebruik, interpunctie en het cursiveren van opgeloste breviaturen.
| |
De Delftse bijbel in cijfers
In totaal omvat de Delftse bijbel 638.764 woorden. Veertien procent van de woorden, dat wil zeggen een op de zeven, bevat een breviatuur, een verkorte vorm (zie hieronder). In de complete Delftse bijbel staan dus 88.529 breviaturen! Dat is zeer veel, en wijst op worteling van de Delftse bijbel in de handschriftelijke traditie: in handgeschreven teksten kon men door het noteren van breviaturen snelheid winnen en perkament sparen.
De zetters van de Delftse bijbel gebruikten de breviaturen om het uitvullen van de regels te vergemakkelijken. Maar ze hebben ook behoorlijk wat ruimte gewonnen. Het blijkt namelijk dat er 122.303 letters uitgespaard zijn dankzij de breviaturen. Met name de breviatuur eñ levert relatief veel voordeel op doordat hij twee tekens uitspaart. De breviatuur eñ komt vaker voor dan de uitgeschreven vorm ende: we vinden ongeveer 28.000 keer eñ, naast 23.500 ende. Overige breviaturen sparen één teken uit.
Hoeveel ruimte hebben de breviaturen bespaard? Gemiddeld staan er 2.397 letters op een pagina van de Delftse bijbel. Dat betekent dat er dankzij de 122.303 letters die door de breviaturen zijn uitgespaard, een besparing is opgetreden van 51 pagina's gezette tekst. Zonder die besparing zou de totale omvang dus niet 1281 pagina's zijn geweest maar 1332. We kunnen ook het aantal bespaarde woorden uitrekenen: een woord bevat in de Delftse bijbel gemiddeld vijf tekens, dus dankzij de breviaturen heeft men 24.460 woorden minder hoeven te zetten. Dit is 3,8 procent van het totale aantal woorden.
| |
Gevolgde werkwijze bij het digitaliseren
Er is allereerst onderzocht in hoeverre het mogelijk is de tekst van de Delftse bijbel te scannen en vervolgens de scan met de hand te corrigeren. Het aantal scanfouten bleek voor deze werkwijze echter veel te groot. Dat komt vooral doordat de tekst voor het grootste gedeelte gezet is in lastig leesbaar gotisch schrift. Daarom is ervoor gekozen de tekst in zijn geheel over te tikken. Daarbij werden alle tekstelementen (boektitels, boekinleidingen, prologen, hoofdstuknummers, afsluitende regels aan het eind van een boek etc.) direct voorzien van coderingen om de tekst gemakkelijker op internet te kunnen plaatsen. Dankzij de coderingen werd het mogelijke de eigenlijke bijbeltekst inhoudelijk en typografisch te onderscheiden van prologen en redactioneel commentaar. De Delftse bijbel werd verdeeld in 64 porties van gemiddeld 10 pagina’s, zodat het werk voor de vrijwilligers overzichtelijk bleef.
Elke overgetikte portie tekst werd integraal met het origineel vergeleken en gecorrigeerd. Voor enkele bijbelboeken die op de Cd-rom Middelnederlands staan, heeft de digitale tekst hiervan als uitgangspunt gediend, maar deze is letter voor letter en woord voor woord vergeleken met de afbeeldingen en volledig in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten van de diplomatische uitgave die aan de digitale editie ten grondslag liggen.
Daarna werden alle porties samengevoegd tot bijbelboeken en vond er een tweede controle plaats. Die tweede controle betrof enerzijds technische aspecten, zoals de plaats van de paginanummers, compleetheid van de tekst en het gebruik van de juiste coderingen. Anderzijds werd er opnieuw gekeken naar de legger, met name door gericht te zoeken naar veelgebruikte lettercombinaties waarin gemakkelijk tikfouten kunnen optreden, zoals aa (is meestal ae), ui (meestal uy), dese (meestal deze), etc. Ook werden de breviaturen voor de persoonlijke voornaamwoorden en de hoofdstukovergangen (zie verder) apart gecontroleerd. En tot slot is de vormgeving van de verschillende onderdelen van de bijbelboeken onderling vergeleken en in overeenstemming gebracht met het origineel.
Wanneer de legger leesproblemen opleverde doordat bijvoorbeeld letters zijn afgesleten, door inktvlekken, vliegenpoepjes, gaatjes of vouwen in het papier en dergelijke, is de facsimile-uitgave of de teksteditie van De Bruin geraadpleegd. Als op basis hiervan bleek dat er sprake was van een mechanische afwijking van de legger (bijvoorbeeld een vlekje of ‘gerezen wit’), dan werd deze afwijking in de uitgave genegeerd. Mechanische afwijkingen zijn variaties die optreden tussen identieke exemplaren van het boek, doordat de tand des tijds op andere plekken heeft geknaagd. Wanneer er in de legger sprake was van een afgesleten letter of niet-gepakte inkt, dan kon meestal op grond van het andere exemplaar uitgemaakt worden welke letter er had gestaan. In gevallen dat er een verschil bleek te bestaan tussen de NBG-legger en het facsimile, is in de digitale editie altijd de NBG-legger gevolgd. Maar letters waar in de legger een vlek overheen staat, waardoor ze onleesbaar zijn, zijn op basis van het facsimile aangevuld; zo is in Genesis 42: 25, pag. *60, cken aangevuld tot sacken (dat sij haer sacken vollen souden), en in Genesis 46: 8, pag. *66, is v n aangevuld tot van (Dit sijn der kinder van israhels namen). (Zie hieronder voor geconstateerde verschillen tussen de eerste en de tweede legger.)
| |
Diplomatische uitgave
De tekst is zo exact mogelijk overgenomen uit het origineel; dat betekent dat de gedigitaliseerde versie een diplomatische weergave van de tekst bevat. Het hoofdlettergebruik van het origineel en de leestekens zijn precies overgenomen. Het hoofdlettergebruik wijkt regelmatig af van het moderne gebruik; zo begint een nieuwe zin lang niet altijd met een hoofdletter. Namen worden meestal met een kleine letter geschreven, soms ook met een hoofdletter.
De tekst van de Delftse bijbel is gezet in gotisch schrift. Binnen dit schrift kent men geen verschil tussen de hoofdletter I en de hoofdletter J; deze letter is altijd overgenomen als I, bijvoorbeeld in Iacob, Ierusalem, Ioden.
Betekenisloze typografische verschillen zijn bij het overtypen genegeerd. Dat betekent bijvoorbeeld dat vormverschillen tussen letters buiten beschouwing zijn gebleven, zoals de twee verschillende letters s in het gotische schrift (de korte en de lange s, die wat op een f lijkt) en de twee vormen van de r (de gewone en de zogenoemde ronde r die volgt op een ronde letter, zoals een o).
Druk- of zetfouten uit het geraadpleegde exemplaar zijn niet gecorrigeerd, en inconsequente spellingen zijn altijd exact overgenomen. Conform het origineel komen bijvoorbeeld naast elkaar voor de spellingen ghe(gaen, -daen) en ge(gaen, -daen), woort en woert, heuet en heeft. Er zijn bij de digitale versie telkens links geplaatst naar de oorspronkelijke afbeeldingen, zodat men ingeval van twijfel altijd de fotoscan kan raadplegen.
De vormgeving van de oorspronkelijke tekst is in de digitale uitgave losgelaten. De regeleinden komen dus in de digitale uitgave niet overeen met die in de oorspronkelijke tekst. Omdat de regellengten van het origineel niet zijn aangehouden, zijn evenmin de woordafbrekingen aan het eind van een regel van het origineel overgenomen. De zetter heeft soms in een afgebroken woord aan het eind van een regel een afbreekstreepje gezet (en wel het teken =), maar soms ook niet. In beide gevallen zijn de woorden ingetikt als één woord. Wanneer er sprake is van een koppelstreepje en niet van een afbreekstreepje, dan is het streepje wel overgenomen in de digitale versie. De zetter is echter niet consequent geweest in het plaatsen van koppelstreepjes. In gevallen die voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, hebben wij de spelling met of zonder een koppelstreepje laten afhangen van de meestgebruikte spelling van het bewuste woord als het niet aan het einde van een regel staat. Op dezelfde manier hebben wij bij woordcombinaties gekeken naar de frequentie van aaneen of los schrijven. Zo bleek vanden veel vaker voor te komen dan van den. Als een regel eindigt op van en de volgende regel begint met den, hebben wij deze twee woorden in principe aaneengeschreven.
| |
Pagina-aanduidingen
Overal is aangegeven waar een nieuwe pagina in het origineel begint. In het origineel zijn geen paginanummers opgenomen, maar op de oneven pagina’s staat met de hand een nummer geschreven. Dit nummer is overgenomen in de digitale editie. Bovendien zijn ook de gereconstrueerde nummers van de even pagina's opgenomen. Om te laten zien dat het gaat om een reconstructie en niet om tekst uit het origineel, wordt het paginanummer altijd voorafgegaan door een asterisk. De proloog van deel 1 begint ten onrechte met paginanummer 3 (lees: 1). De twee delen zijn apart genummerd, de nummering begint dus eenmaal opnieuw.
De laatste pagina van Maleachi, die afkomstig is uit een ander exemplaar, is genummerd 584a (tussen 584 en 585). Ook de zeventien pagina’s uit 2 Makkabeeën die uit een ander exemplaar komen, zijn ongenummerd; ze zijn door ons tussengevoegd tussen pagina 644 en 645 met de nummers 644a t/m 644q. Aan het einde van pagina 644 is een stukje tekst geplakt onder regel 38 van de kolom, waardoor de laatste zin een ‘logisch’ einde krijgt en bovendien het boekeinde wordt aangekondigd (‘Hier gaet wt die prophete’). Zo maakte men in de legger aannemelijk dat de tekst direct gevolgd werd door het boek Daniël. De doorlopende tekst luidt: Ende macha-[pag.*644a]beus die riep te gader seuen dusent mannen die mit hem waren, maar [...]. In de NBG-legger ontbreekt echter het gedeelte van pag. 644a, en hiervan maakte men met knip- en plakwerk:
Ende macha seide tot mi. Dit is dat huys vanden kokenen: daer in dat dit dienres van des heren huys sullen siede des volcks offerande. § § Hier gaet wt die prophete
Waarna de tekst vervolgt: ‘Hier beghint daniel’. Het aangeplakte stukje tekst blijkt, bij digitaal doorzoeken, alleen maar afkomstig te kunnen zijn uit Ezechiël 46:24, waar op pag. *585, 8 regels van boven, blijkt te staan:
Ende hij seide tot mi. Dit is dat huys vanden kokenen: daer in dat die dienres van des heren huys sullen ziede des volcks offerande.
De zinsnede ‘Hier gaet wt die prophete’ is ook bij elkaar geknipt en zal eveneens afkomstig zijn uit Ezechiël, waar te lezen is: ‘Hier gaet wt ezechiel die prophete’.
Doordat de ontbrekende pagina's aan het einde van 2 Makkabeeën in de NBG-legger zijn tussengevoegd uit een ander exemplaar, heeft het aangeplakte stukje tekst zijn zin verloren, vandaar dat het in de digitale editie is genegeerd.
| |
Niet-gezette tekst in de Delftse bijbel
De Delftse bijbel bestaat uit gezette tekst, die in principe in alle exemplaren identiek is (maar zie hieronder), en handmatig aangebrachte versieringen, die per definitie uniek zijn voor ieder exemplaar. Waar mogelijk is die laatste informatie genegeerd. Rubricatoren hebben de tekst voorzien van kopteksten, initialen, paragraaftekens en soms tekens voor de binder. Bovendien hebben ze hoofdletters met rood of blauw gemarkeerd. In de digitale versie zijn de markeringen van hoofdletters en drukkerstekens genegeerd.
Wel zijn de versierde initialen bij een nieuw hoofdstuk en een nieuw bijbelboek overgenomen, net als de ingetekende paragraaftekens: de initiaal omdat zonder deze de tekst onbegrijpelijk wordt, en de paragraaftekens omdat deze systematisch zijn aangebracht (namelijk in principe voor ieder nieuw hoofdstuk en bijbelboek), er vaak extra ruimte voor is opengelaten en ze de enige ordening vormen van de tekst, die verder als een dicht blok in twee kolommen is gezet, waarbij er alleen op een nieuwe regel is begonnen als er een initiaal in de tekst staat aan het begin van een nieuw bijbelboek of een nieuw hoofdstuk. Inititalen worden in het origineel meestal gevolgd door een hoofdletter. Beide letters zijn in de digitale versie als hoofdletters overgenomen, dus het begin van Genesis luidt: INden beghin sciep god hemel ende aerde.
Fouten bij het intekenen van de initialen en bij het toevoegen van paragraaftekens hebben wij overgenomen uit de NBG-legger; de tekst hiervan zal in andere exemplaren van de Delftse bijbel verschillen. Fouten in de initialen zijn te vinden op de volgende plaatsen:
- | In 2 Kronieken 28:1 (pag. *73) is de ruimte voor de beginhoofdletter T van TWintich iaer uitgespaard maar niet ingevuld, dus Wintich iaer. |
- | In de Wijsheid van Jezus Sirach 8:1 (pag. *288) is als initiaal een I ingevuld, dit moet een E zijn (maar in de digitale versie is de I overgenomen, er staat dus: IN stride niet teghen enen machtighen mensche, in plaats van: EN stride niet...). |
- | In de Wijsheid van Jezus Sirach 21: 1 (pag. *302) is als initiaal een M ingevuld in plaats van een K (‘MInt mijn’ in plaats van ‘KInt mijn’). |
- | In de Wijsheid van Jezus Sirach 27: 1 (pag. *310) staat ‘WEel luden’ in plaats van ‘VEel luden’. |
- | In de Wijsheid van Jezus Sirach 31:1 (pag. *315) staat ‘VAke’ in plaats van ‘WAke’. |
- | In 2 Samuel (Regum ii) 4:1 (pag. *402) staat de naam HYsboseth; als initiaal is echter een D ingevuld en geen H, maar daarbinnen is met de hand gecorrigeerd: h. Vanwege deze correctie is in de digitale versie toch maar de correcte spelling van de naam overgenomen: HYsboseth. |
De rubricatoren hebben als kopregel met rood midden op de rechterpagina’s de naam van het bewuste bijbelboek geschreven (op de afbeeldingen schijnen ze op de linkerpagina's in spiegelschrift door). Soms (bijvoorbeeld bij Kronieken of Hosea) is de naam van het bijbelboek gesplitst, waarbij zowel op de linker- als rechterpagina een deel van de naam als koptitel staat; ook komt voor (bijvoorbeeld bij Amos) dat de naam zowel links als rechts als koptitel geschreven staat. Deze kopregels zijn in de digitale versie genegeerd, maar wel is de inhoud ervan in de digitale versie telkens aan het begin van een bijbelboek toegevoegd als titel van dit bijbelboek; in de Delftse bijbel worden behalve in de koptekst namelijk geen titels van bijbelboeken vermeld. Overigens staat in de NBG-legger boven de proloog aan het begin van de bijbel als koptekst Genesis; in het facsimile is hier terecht Prologus geschreven, en dat is in de digitale editie overgenomen.
| |
Leestekens
Leestekens werden in de middeleeuwen aangebracht op plaatsen waar men tijdens het voorlezen of hardop lezen even moest pauzeren - stillezen was nog ongebruikelijk en gold in de middeleeuwen als een duivelse kunst. Als leestekens komen in de Delftse bijbel voor: punt, dubbele punt en vraagteken. Een komma (in het gotische schrift weergegeven als /) komt niet voor. Een punt heeft soms de vorm van een klein kruisje, maar dat heeft geen betekenis: het heeft te maken met het uitsnijden van de letters. Een punt heeft in de Delftse bijbel soms de betekenis die we tegenwoordig toekennen aan de dubbele punt, bijvoorbeeld in de zin ‘Ende hier beghint den text des eersten boocx des bijbels gheheeten. Genesis.’ Ook voor een zin in de directe rede staat een punt en geen dubbele punt, zoals wij tegenwoordig schrijven. Niet altijd eindigt een zin in de Delftse bijbel met een punt.
Behalve een gewone, lage punt staat er soms een hogere punt, halverwege de regel. In sommige middeleeuwse teksten werd met behulp van verschillende punten (hoog, laag en middelhoog halverwege de regel) een subtiel verschil in spreekpauze aangeduid. Om te zien of er een betekenisverschil in de Delftse bijbel bestaat tussen de lage en middelhoge punt, hebben wij alle plaatsen waar een middelhoge punt voorkomt geïnventariseerd. Het blijkt dat deze middelhoge punt veel en veel minder vaak voorkomt dan de gewone punt, en dat er geen enkel betekenisverschil tussen lage en middelhoge punt is te onderscheiden. Uiteindelijk zijn wij dan ook tot de conclusie gekomen dat er bij de middelhoge punten sprake is van een technische onvolkomenheid: de zetter heeft per ongeluk het letterstaafje met de punt verkeerd om gezet (zie hieronder voor veel gemaakte zetfouten). Omdat het hier gaat om een betekenisloos typografisch verschil, is in de digitale editie de middelhoge punt weergegeven als een normale punt.
| |
Spaties
Woorden die wij tegenwoordig beschouwen als samenstellingen of afleidingen, en dus aan elkaar schrijven, worden in de Delftse bijbel regelmatig als twee woorden geschreven. Zo vinden we bijvoorbeeld neder vallen en neder gaen naast nedergaen en nedervallen. Niet altijd is uit te maken of er sprake is van een hele, halve of geen spatie in het origineel. In de vijftiende eeuw waren er nog geen vaste regels voor het plaatsen van spaties tussen twee woorden. De zetters varieerden het gebruik al naargelang dat beter uitkwam bij het uitvullen van de regels. Bovendien werden onbeklemtoonde woorden vaak vast geschreven aan het ervoor staande woord; zo spelde men veelal daermen, datmen, dattu, vanden, en dergelijke. Het lidwoord het werd altijd gespeld als t en verbonden aan het volgende woord, bijvoorbeeld tvolc, tghelt. Bij het digitaliseren van de tekst hebben wij in gevallen dat niet duidelijk is of er sprake is van een (kleine) spatie, veelal gekeken naar de context: staan de bewuste woorden elders meestal aaneengeschreven of juist niet? Een zekere mate van subjectiviteit was onvermijdelijk, maar dat gold al voor de oorspronkelijke zetters.
Na leestekens lieten de zetters regelmatig spaties weg, of ze plaatsten slechts een halve spatie, als dat beter uitkwam om de regel vol te krijgen. Het spatiegebruik rond leestekens is in de digitale versie genormaliseerd, omdat het hier gaat om een betekenisloos typografisch verschil. In concreto betekent dit dat er na (en niet vóór) leestekens consequent een spatie is gezet, ongeacht wat er in het origineel staat.
| |
Hoofdstukovergangen
Het begin van een nieuw hoofdstuk is in de Delftse bijbel telkens gezet op dezelfde regel als het einde van het vorige hoofdstuk, waarbij het hoofdstuknummer rechts uitgelijnd is en er meestal extra wit is geplaatst en een paragraafteken is ingetekend tussen het einde van het vorige hoofdstuk en de aanduiding van het nieuwe hoofdstuk. Dat extra wit is in de digitale versie genegeerd. Het begin van het nieuwe hoofdstuk volgt vervolgens op een nieuwe regel, en het eerste woord begint met een handgetekende versierde initiaal en een hoofdletter. Een voorbeeld is het begin van hoofdstuk (capittel) twee van Genesis:
Ende het wort ghemaect tsauons ende smorghens den sesten dach. § Capittel .ij. DVs waren volmaect...
Soms is de regel opgevuld met links tekst van het volgende hoofdstuk en rechts het hoofdstuknummer. Dat is in de digitale editie geïnterpreteerd naar de inhoudelijke bedoeling: omdat de oorspronkelijke regellengte is losgelaten, zou er anders namelijk onzin komen te staan. Er staat bijvoorbeeld bij Genesis 18 (onderstreept waar het om gaat, in het voorbeeld zijn de regeleinden van het origineel wel gerespecteerd):
ende alle die mannen sijns huys: beide
knapen ende ghecochte knapen ende die
vreemde ende si worden te gader besneden
ENde die here open- Ca .xviij.
baerde abraham in die valeye mambre
Dit is in de digitale versie in de bedoelde volgorde overgenomen, dus:
ende alle die mannen sijns huys: beide knapen ende ghecochte knapen ende die
vreemde ende si worden te gader besneden Ca .xviij.
ENde die here openbaerde abraham in die valeye mambre
Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat soms paragraaftekens bij de overgang naar een nieuw hoofdstuk zijn weggelaten; daarbij is in de digitale versie altijd de legger exact gevolgd. Er is ons gebleken dat soms als hulpmiddel voor de rubricatoren op de plaats waar het paragraafteken diende te komen, en kruisje of punt in zwart of rood (of allebei) is geplaatst, voor, na of door het paragraafteken en omgeven door extra wit, waaruit blijkt dat het niet gaat om een afsluitende punt aan het einde van een zin. Deze punten of kruisjes zijn in de digitale versie genegeerd, ook in de gevallen dat men is vergeten er een paragraafteken doorheen te zetten. Wel zijn uiteraard de zinsafsluitende punten overgenomen.
Een nieuw hoofdstuknummer is altijd aangegeven door middel van de aanduiding Ca(pittel) gevolgd door een romeins cijfer. Rond dit romeinse cijfer staan meestal punten, bijvoorbeeld: Capittel .x. De zetters hebben echter niet altijd een duidelijke spatie geplaatst voor de eerste punt, waardoor het niet helemaal duidelijk is of de punt hoort bij de romeinse cijfers of bedoeld is als afkortingsteken na Ca. Zo vinden we in het origineel bijvoorbeeld Ca.x., Ca .x., Ca. x., Ca . x. In de digitale versie is het gebruik van de punten en de spaties genormaliseerd, en wel als volgt: na Capittel, Ca en dergelijke is altijd een spatie geplaatst, en de punten uit het origineel zijn altijd direct voor en achter de romeinse cijfers geplaatst, dus:
Capittel .xij. of Ca .xij. Wanneer de punt voor of na het Romeinse cijfer ontbreekt, dan is deze echter nooit toegevoegd.
| |
Breviaturen
Er wordt veelvuldig gebruik gemaakt van breviaturen, zo bleek boven al. Deze breviaturen zijn, zoals gebruikelijk in diplomatische uitgaven, opgelost, en de toegevoegde letters zijn gecursiveerd, zodat lezers kunnen zien dat het hier gaat om een editorische ingreep. Het gaat meestal om een tilde boven een letter, die staat voor n, m of -de. Zo is dē uitgewerkt als den, eē als een, eñ als ende, vãdē als vanden en rãme als ramme.
Er is gebleken dat in de Delftse bijbel als persoonlijk voornaamwoord uitsluitend de vorm hem is gebruikt, voor zowel het enkelvoud als het meervoud van de derde persoon. Hen komt uitgeschreven niet voor. Zo vinden we de uitgeschreven vormen:
Ende pharao riep moysen ende aaron: ende seide hem (Exodus 8)
ende riep moyses ende aaron: ende seide tot hem (Exodus 9).
Naar analogie is de breviatuur hē altijd opgelost als hem, onafhankelijk van het feit of het voornaamwoord in het enkelvoud of het meervoud is gebruikt. Vergelijk de volgende zinnen uit Exodus 10:
Ende si riepen tot pharao moysen ende aaron. Ende pharao seide hem
Ende pharao riep moysen ende aaron: ende seide hem
In de Delftse bijbel komen regelmatig vormen voor waarin het werkwoord is versmolten met het voornaamwoord hem, bijvoorbeeld:
Desen dach suldi hebben in een ghedencken ende ghi sulten [= zult hem] vieren feestelijc den here in uwen gheslachte. met eweliker oeffeninghe (Exodus 12:14)
Soe wie enen mensche slaet ende willen [= wil hem] doot slaen (Exodus 21:12)
Gheen handen en sullen hem ghenaken: mer men sallen [= zal hem] doden met stenen (Exodus 19:13)
Die eerst gheboren vanden ezel sustu wisselen om een scaep ende verlostu en niet. so salstu en [= zult u hem] doden (Exodus 13:13)
Wanneer dergelijke vormen zijn geschreven met een breviatuur, zijn deze naar analogie altijd opgelost als -en. Alle uitgeschreven vormen die wij in de Delftse bijbel hebben gevonden, zijn op die manier gespeld, en bovendien is gebleken dat op de Cd-rom Middelnederlands vormen op -em in alle teksten sterk in de minderheid zijn en dat de -em vormen ook steeds in dezelfde teksten terugkeren (vooral de medische teksten van Jan Yperman). Voorbeelden van dergelijke opgeloste breviaturen uit de Delftse bijbel zijn:
so sullen [= zal hem] sijn here brenghen voer den goden. ende men sullen leiden ter doren ende anden stilen (Exodus 21:6)
Ende die barone vanden philistinen brachten tot haer seuen zeelen als si gheseit had: ende si banten [= bond hem] daer mede (Richteren 16:8)
Zowel uitgeschreven als met breviatuur, in een en dezelfde zin:
Dit is mijn god ende ic sellen [zal hem] eren mijns vaders god: ende ic sellen verheffen (Exodus 15:2)
Tot slot komt in de koptekst van de Delftse bijbel nog een breviatuur voor in een Latijns woord, namelijk in de naam van het bijbelboek Makkabeeën. Er staat Machabeo4; het teken dat lijkt op het cijfer 4 is een breviatuur voor de uitgang van de tweede naamval meervoud (-orum). Er staat dus: Machabeorum.
| |
Afkortingen en ligaturen
Er komt in de Delftse bijbel slechts één afkorting voor, namelijk die voor capittel (hoofdstuk). Afhankelijk van de ruimte die er op een regel beschikbaar is, wordt een nieuw hoofdstuk aangeduid met Capittel, Capitel, Capitte, Capit, Capi, Ca. Ligaturen zoals æ in Lucæ komen in de Delftse bijbel niet voor.
| |
Zetfouten
Zetfouten zijn, als gezegd, niet gecorrigeerd. De meest gemaakte zetfout is dat een letter omgekeerd is gezet. Het meest voorkomend is de verwisseling tussen n en u. In de digitale editie zijn deze letters overgenomen zoals zij in het origineel staan, dus niet zoals zij zijn bedoeld. Enkele voorbeelden, die meestal meer dan eens voorkomen, zijn: dijus voor dijns, dn voor du, bonen voor bouen, datstn voor datstu, eu voor en, eude voor ende, iu voor in, laut voor lant, leueus voor leuens, qnade voor quade, uiet voor niet, vellekiju voor vellekijn, verblideu voor verbliden, vredeu voor vreden. Zelfs in het colofon van 2 Makkabeeën staat boven het drukkersmerk als plaatsaanduiding: Delf in hollaut. Minder vaak is de m omgedraaid gezet, vergelijk: wit in plaats van mit (Exodus 24:14, pag. *105), hew in plaats van hem (1 Kronieken 2:24, pag. *3 en 11:25, pag. *16).
Omgekeerd gezette letters die geen andere interpretatie toelaten, hebben wij wel als de normale letter overgenomen, bijvoorbeeld een omgekeerd geplaatste c in dochteren (Richteren 21:21, pag. *344), een omgekeerde d in quade (Deuteronomium 24:7, pag. *260) of een omgekeerde ij in sijn (1 Kronieken 7:23, pag. *10).
Hoe is het grote aantal omgedraaide letters te verklaren? Bij de Statenvertaling 1637 komt het verschijnsel ook voor, maar veel en veel minder vaak, terwijl die tekst veel omvangrijker is dan de Delftse bijbel. De frequentie in de Delftse bijbel vindt zijn oorzaak in het feit dat het drukproces nog in de kinderschoenen stond. De zetters moesten de letters in spiegelbeeld zetten. Ze plaatsten de letterstaafjes ondersteboven in de zethaak, omdat ze dan net als bij het schrijven van links naar rechts konden werken. Dat leidde - zo blijkt uit de praktijk van de Delftse bijbel - in de beginfase tot relatief veel omgedraaide letters, waarbij met name de u en n vaak verwisseld werden, en verder ook andere letters die in omgekeerde vorm ook voorkomen of lijken op een bestaande letter. Om te voorkomen dat letters omgekeerd werden gezet, ging men de zetstaafjes voorzien van een uitsparing aan de onderkant, een kerf: door de kerf aan de vingertop te voelen, wist de zetter dat de letter goed in zijn zethaak stond. De oudste bewijsplaats van een kerf dateert uit 1498, dus ruim 20 jaar na de Delftse bijbel. Na de uitvinding van de kerf liep het aantal omgekeerde letters in zetwerk fors terug.
Andere zetfouten in de Delftse bijbel bestaan uit:
- | verkeerde letters: stithte voor stichte (Jozua 8:30, pag. *288), benedietie voor benedictie (Jozua 15:18, pag.297), serde voor seide (2 Koningen 2:9, pag. *484), mensehen voor menschen (Daniël 4:30, pag. *655); |
- | weggelaten letters, bijvoorbeeld: bosshe voor bossche, wedr voor weder (Deuteronomium 12:3, pag. *245 respectievelijk 23:12, pag. *259), kechte voor knechte (2 Koningen 14:25, pag. *506; |
- | herhaalde letters of lettergreep: verderderuen voor verderuen (Deuteronomium 28:40, pag. *267), broedereren voor broederen (1 Kronieken 25:29, pag. *33); |
- | omgedraaide letters, bijvoorbeeld anerds voor anders (Deuteronomium 18:2, pag. *253), toecomelnig voor toecomeling, gehboden voor gheboden (Deuteronomium 28:43 respectievelijk 45, pag. *267), vtolc voor tvolc (Deuteronomium 31:12, pag. *272); |
- | verkeerde woordscheidingen, bijvoorbeeld: die kinder vani srahel voor van israhel (Numeri 17:9, pag. *199); dusen tich voor dusentich (Deuteronomium 33:2, pag. *275), betrouwelijcin voor betrouwelijc in (Deuteronomium 33:12, pag. *276), lich twijf voor licht wijf (Jozua 2:8, pag. *279). |
Omdat de vormgeving van het origineel in de digitale versie is losgelaten, zijn zetfouten die te maken hebben met de opmaak van het boek, wél gecorrigeerd, in tegenstelling tot andere zetfouten. Buiten de oorspronkelijke opmaak is de zetfout namelijk volstrekt onbegrijpelijk. Dit komt overigens niet vaak voor in de Delftse bijbel. Een voorbeeld is Ezra 3:10 op pag. *93. Hier is de letter l een regel opgeschoven; bedoeld is: doe die handen dauid des conincs israhel, maar er staat: doel + israe. In de digitale versie is de letter l op de bedoelde plaats neergezet.
| |
Versnummering
Rond 1205 verdeelde Stephen Langton, de latere aartsbisschop van Canterbury, de Latijnse tekst van de Vulgaat in hoofdstukken, en bijbelvertalingen in andere talen volgden dit voorbeeld. Omdat het terugvinden van bepaalde passages in de langere hoofdstukken lastig bleek, is men er begin zestiende eeuw toe overgegaan om elk hoofdstuk in een aantal gelijke stukken te verdelen en deze stukken met een letter (A, B, C, D) in de marge aan te duiden. Deze hoofdstukindeling met behulp van margeletters is bijvoorbeeld gebruikt in de Liesveltbijbel uit 1526 en de Leuvense bijbel uit 1548. In 1488 maakte R. Nathan een indeling van het Oude Testament van de Vulgaat in verzen, en de Franse drukker Robert Estienne deed hetzelfde voor het Latijns-Griekse Nieuwe Testament in 1551. De eerste volledige bijbel met versindeling dateert van 1555. De eerste bijbel met versindeling in de Lage Landen is de Biestkensbijbel uit 1560 (gedrukt door Nicolaas Biestkens te Emden); in 1556 had Utenhove al een versindeling toegepast in zijn vertaling van het Nieuwe Testament. De eerste Nederlandstalige Rooms-katholieke bijbel die de versindeling toepaste was de Moerentorfbijbel uit 1599.
Gezien de tijd van verschijnen heeft de Delftse bijbel zich noodzakelijkerwijs beperkt tot een indeling in hoofdstukken, en bij sommige bijbelboeken heeft men het eerste hoofdstuk niet expliciet vermeld (Genesis, 1 Samuël, 1 Kronieken, Ezra, Nehemia, Prediker). In het Gebed van Manasse, de Klaagliederen en Salomons gebed zijn überhaupt geen hoofdstuknummers opgenomen, en ook hoofdstuk 6 van Baruch is ongenummerd. Versnummers stonden er uiteraard niet in de Delftse bijbel, want de brontekst, de Vulgaat van Hiëronymus uit circa 400 na Chr., was op dat moment ook nog niet in verzen ingedeeld.
Het ontbreken van versnummers (en soms hoofdstuknummers) maakt het vergelijken met andere bijbelvertalingen en het terugvinden van bijbelpassages lastig, en daarom hebben wij tijdens het overtikken van de tekst zo nauwkeurig mogelijk de versnummers gereconstrueerd op basis van de - latere - versindeling van de Vulgaat. Een probleem is dat er verschillende edities hiervan circuleren en dat niet bekend is op welke editie de Delftse bijbel zich heeft gebaseerd. Bij de toevoeging van de versnummers hebben wij als leidraad gebruikt de Vulgaatteksten die te vinden zijn op www.latinvulgate.com en www.biblegateway.com - die sites geven de zogenoemde Stuttgarter Vulgata van het Duitse Bijbelgenootschap uit Stuttgart met een reconstructie van de oorspronkelijke Vulgaattekst van Hiëronymus, op www.latinvulgate.com bovendien met Engelse vertaling. Als hulpmiddel hebben wij voorts gebruik gemaakt van de Vulgaattekst op www.intratext.com, van de teksteditie van De Bruin, en van de herziene Vulgaat die is gedrukt in 1598 en tot 1979 als officieel geldt (de zogenoemde Clementina Vulgata, genoemd naar paus Clemens VIII en te vinden op http://vulsearch.sourceforge.net). In de gevallen waarin de hoofdstukindeling van de Delftse bijbel afwijkt van die in de Vulgaat, hebben wij de indeling van de Delftse bijbel als uitgangspunt genomen, maar in de onderliggende xml-structuur de afwijkende hoofdstuknummers en versnummers genoteerd, zodat de tekst op internet altijd wordt gekoppeld aan de corresponderende tekstinhoud van andere bijbels.
| |
Varianten in een tweede legger, een voorlopige inventarisatie
Tussen de verschillende exemplaren van de Delftse bijbel bestaan tekstuele verschillen. Die verschillen in zetsel hebben te maken met het toenmalige drukproces: het zetten en drukken gebeurde in gedeeltes en soms werden er zetfouten gecorrigeerd tussen de verschillende drukgangen, ‘op de pers’. De Bruin constateert in zijn inleiding bij de facsimile-editie: ‘Er kunnen door een corrector in de reeds gezette tekst wijzigingen zijn aangebracht, en tevens moet men rekening houden met de mogelijkheid dat delen van de tekst opnieuw gezet zijn. Ook kan het voorgekomen zijn dat het zetsel van een vorm of een pagina uit de handen van de zetter in pastei gevallen is, met het gevolg dat de bladzijde opnieuw gezet moest worden.’
Aan de hand van steekproeven is geconstateerd dat verreweg de meeste pagina’s in de door ons gedigitaliseerde NBG-legger en het door De Bruin gebruikte exemplaar voor de facsimile-editie identiek zijn. Een blad dat duidelijk opnieuw is gezet, is het begin van Genesis (pag. *3 en 4*). Hierop zijn diverse varianten te vinden. Zo staan in de NBG-legger firmametn, ghevoghlte, licten - in het voor de facsimile-uitgave gebruikte exemplaar zijn deze woorden gecorrigeerd in firmament, ghevoghelte en lichten. Ook is enkele malen het lidwoord die gewijzigd in den (eenmaal de). Afgaande op de gecorrigeerde fouten zal het betreffende blad van de NBG-legger waarschijnlijk de oudste versie zijn.
Een opvallende correctie op de pers is het verwijderen van een regel in de tweede kolom van de verso-pagina van hoofdstuk 19 van 2 Samuël (in de Delftse bijbel Regum ii, pag. *426). Deze kolom bevat 37 regels in plaats van de gebruikelijke 38 regels. De tekst loopt inhoudelijk door: ‘Want ic dijn knecht [nieuwe kolom] bekenne mijn sonde’. De correctie is zowel uitgevoerd in de NBG-legger als in het facsimile, maar niet in het exemplaar dat ligt in het Bijbels Museum. Daarom kunnen we reconstrueren wat er verkeerd is gegaan. Het blijkt dat de tekst op regel 14 en 15 van onder een onterechte herhaling bevatte; in het exemplaar van het Bijbels Museum staat:
Ende si braken in die iordane voerden coninc ende leiden ouer die iordane voerden coninc ende leiden ouer die iordane: om dat sij sconincs huus ouerleiden souden:
in de andere exemplaren is dit gecorrigeerd, waarbij het tweede ‘voerden coninc ende leiden ouer die iordane’ is geschrapt:
Ende si braken in die iordane voerden coninc ende leiden ouer die iordane: om dat sij sconincs huus ouerleiden souden:
De geschrapte tekst bevatte precies een regel. Vandaar dat men tot de noodgreep is overgegaan om de tekst op te schuiven, zodat de kolom een regel korter is geworden.
Het is de moeite waard om de tekst van meerdere exemplaren van de Delftse bijbel (steekproefsgewijs) te vergelijken, om te zien in hoeverre en hoe frequent er inhoudelijke verschillen zijn aan te wijzen, omdat dit inzicht geeft in het zet- en drukproces dat ten grondslag heeft gelegen aan dit allereerste Nederlandstalige gedrukte boek.
| |
Handgeschreven latere toevoegingen in de marge van de legger
Op tussen de 60 en 70 plaatsen in de legger staat handgeschreven tekst die uniek is voor deze legger. Behalve de al eerder genoemde handgeschreven colofons aan het einde van Daniël en Ezechiël is de handgeschreven tekst in de digitale versie genegeerd. Uit een inventarisatie van Dirk Geirnaert bleek het volgende. De marginalia zijn voor het grootste deel geschreven in een 16de- of 17de-eeuwse hand. Er zijn ook enkele 19de-eeuwse marginalia, steeds kleine correcties van de gedrukte tekst. Enkele voorbeelden zijn: Numeri 10:8, pag. *187, in uwen gheslacahten - met de pen is de tweede a doorgestreept; hetzelfde geldt voor de derde t in datttu in Numeri 16:12, pag. *196. In Deuteronomium 23:17, pag. *260 is sprake van een zetfout: mit sinen here moet zijn: niet sine here.
Behalve deze correcties van zetfouten geven de marginalia meestal samenvattend weer wat er staat in de passage of het capittel waar ze bijhoren. Soms is daarbij ook de passage in kwestie met een verticale streep gemarkeerd. Enkele malen gaat het niet om de korte inhoud, maar wordt de interpretatie van de passage gegeven; zo worden in Jesaja verschillende passages uitgelegd als vooruitwijzingen naar of profetieën van Christus’ komst en zijn lijden.
Het aantal marginalia verschilt per bijbelboek; uitschieters vormen 2 Kronieken (16 stuks), Job (5 stuks), Spreuken (10 stuks) en Jesaja (26 stuks). Bijbelboeken met (sporadische) marginalia zijn: Jona (1), Micha (1), 1 Kronieken (2), Nehemia (2), Judit (3), Ester (1), Prediker (1), Wijsheid van Jesus Sirach (2), Jeremia (1) en Ezechiël (1).
| |
Tot besluit
Al tijdens het intikken en corrigeren van de Delftse bijbel vallen interessante taalkundige zaken op, zoals de afwisseling van bepaalde vormen, bijvoorbeeld het voltooid deelwoord ghe- naast ge-, heuet naast heeft, heeft ghecomen naast is ghecomen, mit naast met, het leenwoord paeys naast het inheemse vreede. Is hier sprake van dialectverschillen of van het naast elkaar voorkomen van oude en jonge vormen? Dat op dat moment het gevoel voor de naamvallen al aan sterke erosie onderhevig was, blijkt uit het naast elkaar voorkomen van de tweede naamval des wets en der wet, vergelijk 2 Kronieken 17:9: ‘tboeck der wet sheren’ met 2 Kronieken 13:11: ‘na die gheboden des wets’.
Nu de tekst van de Delftse bijbel in een volledige diplomatische uitgave digitaal beschikbaar is, kan er allerlei nieuw taalkundig onderzoek worden verricht. Het is bijvoorbeeld interessant om uit te zoeken welke spellingsprincipes ten grondslag hebben gelegen aan de Delftse bijbel. En wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de spelling en het taalgebruik in de Delftse bijbel met die van handschriften van de Historiebijbel uit 1360-1361, die ten grondslag heeft gelegen aan de Delftse bijbel? Dankzij de toegevoegde versnummers kan de tekst bovendien vergeleken worden met oudere en latere bijbelvertalingen; hieruit kan blijken in hoeverre de bewerker van de Delftse bijbel schatplichtig is geweest aan voorgangers, en in hoeverre latere bijbelvertalingen schatplichtig zijn geweest aan de Delftse bijbel. Een aardig vertaalvoorbeeld is Genesis 42:21. In de Delftse bijbel komen relatief weinig leenwoorden voor, maar een opvallend woord in deze passage is tribulacie. De tekst luidt in de Delftse bijbel:
hier om is dese tribulacie op ons ghecomen
In de Leuvense bijbel uit 1548 staat:
daerom es dese tribulatie op ons comen.
De Leuvense bijbel lijkt hier schatplichtig aan de Delftse bijbel. Dat geldt niet voor de Statenvertaling uit 1637, want deze heeft het leenwoord vervangen door een Nederlands woord, de bewuste passage luidt:
daerom komt dese benautheyt over ons.
De NBV vertaalt:
Daardoor zitten wij nu in de ellende.
Nu vermeldt Nicholaus van Winghe, de vertaler van de Leuvense Bijbel, impliciet dat hij gebruik heeft gemaakt van de Delftse bijbel. Hij liet aan zijn vertaling namelijk een groet aan ‘den goetwillighen Leser’ voorafgaan. Dit ‘Saluyt’ is gedateerd op 6 augustus 1548, maar vast het jaar ervoor geschreven. In dat woord vooraf vertelt Van Winghe namelijk dat hij zijn vertaling nooit tot een goed einde had kunnen brengen ‘sonder een duytsche Bybel ouer tseuentich iaer in Hollant ghedruct’. Zeventig jaar geleden, dat kan alleen maar de Delftse bijbel zijn geweest!
Interessant is ook de vertaling van Jesaja 5:1. De tekst hiervan luidt in de Delftse bijbel:
IC sal singhen mijnen gheminden een lyedekijn mijns oems soons sijns wijngaerts
In de Leuvense bijbel:
ICk sal mijnen beminden singhen het liedeken van mijns ooms sone van sijnen wijngaert.
In de Statenvertaling 1637:
NU sal ick mijnen Beminden een liet mijnes Liefsten singen van sijnen wijngaert:
In de NB:
Voor mijn geliefde wil ik zingen het lied van mijn lief en zijn wijngaard.
Het draait om de vet gezette tekst. In de oudere vertalingen is sprake van zoon van mijn oom, dus neef, wat in de Statenvertaling en de NBV is vertaald als lief(ste). Hoe zijn deze verschillende vertalingen te verklaren? Dat wordt duidelijk als we teruggaan naar de grondtekst. De Vulgaat, die de bron was van de Delftse bijbel, heeft patruelis, dus ‘van vadersbroederskant, van oomswege’. Maar het Hebreeuwse woord dod, waarvan dit een vertaling is, blijkt twee betekenissen te hebben: namelijk ‘geliefde’ en ‘oom’, waarbij volgens de tegenwoordige opvatting in deze context de eerste betekenis is bedoeld. Het vertaalverschil is dus te herleiden tot de gebruikte bron: de Vulgaat of de Hebreeuwse tekst.
Opnieuw blijkt dat de tekst van de Delftse en de Leuvense bijbel met elkaar overeenkomen, en dat de Statenvertaling een afwijkende tekst geeft. Zeker is echter dat de Statenvertalers kennis gehad hebben van de Delftse bijbel; het is interessant om te onderzoeken of hiervan in de Statenvertaling nog sporen te vinden zijn, of dat voortschrijdende kennis van het Hebreeuws alle sporen heeft uitgewist.
|
|