De Beweging. Jaargang 15(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] De Verdronkene Door Maurits Uyldert Eén doffe kreet.... En dan de stilte van het water, Het zoete murmelen, dat tot den bodem lokt. Het is geen val maar zweven, rustend dalen, Het is een roerloos en toch heerlik dwalen Door geen gerucht omvlokt. En zo gelukkig zink ik op den bodem neder En lig zo zacht gebed Als nooit in aardse slaap. Geen rust omving mijn hart zo teder, Heeft mij zó van mijn leed ontzet. Ik staar omhoog.... Alleen de groene stilte van het water En geen geluid dat uit de wereld schalt En ook geen lucht, geen licht dat lokkend tovert En schone beelden met zijn kleur omlovert, Een web van schijnen, waar de ziel in valt, De ziel die zwerft, een vlinder tuk op honing, Die in het wrede spinrag wart - Hier is de ruime rust, de vredig koele woning, De zoete stilte van het hart. [pagina 354] [p. 354] Heb ik zo lang gezocht om u op 't laatst te vinden In 't kalme kristallijn, uw onberoerd paleis? Ontvang ik hier de troost voor schreiende beminden Die in mijn glimlach bloeit; de vreemde en verre peis? Straks zien zij haar, als weer de golven mij beroeren En 't licht van zon en maan mijn dood gelaat omlijnt: Die mij dan vinden zullen vrezen en ontroeren Daar voor mijn starre lach hun zwakke smart verkwijnt. - ‘Schenkt zulk geluk de dood?’ - O wonder voor ontzinden! Heb ik zo lang gezocht om zo nabij te vinden? Maar thans de vreê - - - Alleen de verte van het wijde water - Mijn hemel en mijn aarde - en zonder klank die stoort. De stomme vissen glijden strelend langs mijn handen, De dove zwervers, koel, in de koralen landen, En in mijn hart golft niet de stroom meer van het woord, Gloeit niet de lust, schrijnt niet de pijn: als stille wieren Stijgen mijn dromen op, kleurloos en zonder licht. Hoe ver is nu de lust om ze in geluid te vieren Als eens, eertijds, voor een bemind gezicht! Roerloze rust Waar zelfs mijn peinzen sterft in 't ruimteloze water - - - Als aan een wonde 't bloed vloeit mijn zwak mijmren heen. Het vond na liefdes koorts, na droom, begeerte en weelde Al wat het heeft gezocht in duizend, duizend beelden, 't Vond u, en u alleen. Gij naamt mij in uw ziel, ik zwond in uw genuchten, En niet uw beeld, ik vond uw roerloos hart! Stil...stil...uw glimlaeh blijft nog langs mijn lippen zuchten, Nu, in den koelen dood verstard. Vorige Volgende