De Beweging. Jaargang 15
(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Brynhild, Gudrun, Svanhild
| |
[pagina 25]
| |
hild verlossen en bezitten? (Boer I, 33-36). In de oplossing van dit probleem gingen verschillende dichters hun eigen weg. (Zie ook Prof. Boers artikel in de Gids 1907 ‘Heldensage en Mythologie’. De een identificeerde beide vrouwen (Boer III, 104). 'n Ander laat Sigurd Brynhild in gemoede overtuigen, dat ze Gunnars vrouw moet worden (Boer I, 37). In 'n derde gedicht wordt Brynhild door Sigurd tegen haar zin aan Gunnar afgestaan (Boer I, 38). 'n Vierde dichter beschrijft twee bezoeken. Na 't eerste bezoek van Sigurd, blijft Brynhild op haar verloofde wachten, binnen de vlammenwal. Gunnar kan daar niet door: 't is hem niet beschikt. Sigurd doet 't in de gedaante van Gunnar. Zo wordt Brynhild door bedrog Gunnars vrouw (Boer I, 42 vgg.). Voor een ander voorbeeld van gestalteruil zie men Beweging (XVI, 6, 417). 'n Vijfde gedicht eindelik laat 't eerste bezoek, de eigenlike verlossing, vervallen: dadelik werft Sigurd in Gunnars gestalte. Maar waar van geen verlossing meer sprake is, is de vlammenrit een eenvoudige moed-proef geworden (Boer I, 45). Natuurlik is in die verschillende gedichten ook de ontknoping geheel verschillend behandeld. Daar nu de Volsungasagaschrijver gedichten die op heel verschillend standpunt staan, op verwarrende wijze dooreenhaspelt, was 't onmogelik de vertaling voort te zetten. Beter was 't te beproeven een dier gedichten te vertalen. De Skamma, 'n gedicht uit de 11e eeuw (Boer III, 135), behandelt de stof als volgt (Boer I, 38-41): De dichter kent de verlossingsgeschiedenis wel, maar negeert die bewust zoveel ie kan, om alle licht te laten vallen op de vraag: Wat ging er in Brynhild om, toen ze Gunnars vrouw was geworden? Sigurd komt n.l. de vroeger verloste halen, maar staat haar de volgende dag ongeschonden aan z'n zwager Gunnar af, heeft haar dus nooit tot vrouw gehad. Brynhild is niet boos over enig bedrog, maar omdat ze de geliefde man niet heeft. Uit jaloezie doet ze hem vermoorden, maar ze volgt hem in de dood. ('t Hebzuchtmotief is hier dus geheel op de achtergrond geraakt). Prof. Boer (III, 144 vlgg.) geeft ook 'n mooie vergelijking tussen Brynhilds karakter en dat van de minder moderne Signy. Ook de laatste weet heroïese daden te verrichten (zie Beweging '18 Juni, 420) maar ze doet 't om een maatschappelike plicht te vervullen: | |
[pagina 26]
| |
de band met het geslacht is nog sterker dan die met de man. Brynhild is echter zichzelf alleen 'n rechter, ze wil haar hartstocht uitleven of stervenGa naar voetnoot1).
1. Eens was het, dat Sigurd bij Gjuki kwam, de jonge Volsung, die gestreden hadGa naar voetnoot2); aan nam hij de trouwgeloften der beide broedersGa naar voetnoot3); ze deden elkaar eden, tot moedige daden bereid. 2. De jonge vrouw boden ze hem, en nog vele geschenkenGa naar voetnoot4), de jeugdige GudrunGa naar voetnoot5), de dochter van Gjuki; ze dronken en onderhielden zich menige dag met elkaar, de jonge Sigurd en de zonen van Gjuki. 3. Maar eindlik gingen ze om Brynhild voor Gunnar te werven; Sigurd was hun gids, de jonge Volsung; die kende de weg: hij zou haar gehad hebben, had het Lot zo gewildGa naar voetnoot6). 4. De man uit het Zuiden liet het naakte zwaard, de versierde degen tussen hun beiden, en niet kuste hij de vrouw; de heel jonge gaf hij over aan Gjuki's zoonGa naar voetnoot6). 5. Aan haar lijf ondervond ze geen schade; de gang van haar leven werd niet verstoord door wat 'n misstap zijn of ook maar schijnen kon; - alles bedorven hebben de boze nornenGa naar voetnoot7). 6. Alleen zat ze buiten, 's avonds; ze begon aldus duidelik tot zich zelf te spreken: hebben zal ik Sigurd - of hij sterve - de heel jonge man, in m'n armen. | |
[pagina 27]
| |
7. 't Hoge woord sprak ik nu - eenmaal zal 't me berouwen; z'n vrouw is Gudrun en ik die van Gunnar;....'n Vreselik lot beschikte ons hooploos verlangen. 8. Dikwels gaat ze naar buiten, van boosheid vervuld, vol ijs en sneeuw, iedere avond; terwijl Gundrun en haar man naar bed gaan en haar Sigurd wikkelt in de deken. 9. ‘Nu zal de HunseGa naar voetnoot1) vorst z'n vrouw liefkozen. Beroofd ga ik van wens en man beide; ik moet tevreden zijn met wrokkende gedachten’. 10. Ze begon in haar woede tot de moord te hitsen: ‘Jij zult, Gunnar! geheel verliezen m'n land en mijzelf; nooit zal ik je vrouw zijn, vorst. 11. Ik zal weer gaan, waar ik vroeger was, bij mijn naaste verwanten, daar zal ik zitten en m'n leven versuffen: tenzij jij Sigurd laat sterven. 12. Laat ons de zoon dezelfde weg als de vader zenden: men moet niet lang de jonge wolfGa naar voetnoot2) voeden; altijd voert de vete lichter tot verzoening, als de zoon niet meer leeft’Ga naar voetnoot3). 13. Bang werd Gunnar en liet het hoofd hangen; wikken en wegen verontrustte z'n geest; werkloos zat ie de hele dag; hij wist in 't geheel niet zeker, wat voor hem nog 't meest passend was te doenGa naar voetnoot4). 14. Over 't een zowel als 't ander peinsde hij evenlange tijd: 't Was nu juist geen gebruik, dat koningsvrouwen wegliepen!.... 15. ‘Mij is Brynhild alleen meer waard dan allen anderen, de dochter van Budli, ze is de voortreflikste der vrouwen; eerder wil ik m'n leven verliezen, dan van die jonge vrouw de liefde ontberen.’ 16. Hij riep Hogni tot 'n gesprek onder vier ogen: ‘Wil je ons de vorst om z'n rijkdomGa naar voetnoot5) vermoorden? Goed is 't, te | |
[pagina 28]
| |
beschikken over 't metaal van de RijnGa naar voetnoot1) en, tevreden, schatten te bezitten.’ 17. Dit alleen Hogni ten antwoord gaf: ‘Het past ons niet zo te doen: met het zwaard gebroken gezworen eden, eden gezworen, gedane geloften van trouw!Ga naar voetnoot2) 18. Ik ken op aarde geen gelukkiger mensen, zolang wij vierenGa naar voetnoot3) het volk besturen en de hunse vorst der krijgers leeft noch 'n betere zwagerschap ter wereld. 19. Ik weet heel goed, waar 'm de schoen wringt: Brynhilds begeerten zijn al te groot....’ Gunnar zei: 20. ‘We moeten Gottorm bewegen tot de moord, onze jongere broer, nog onverstandig; hij bleef buiten alle eden gezworen, gezworen eden, gedane beloften van trouw.’ 21. Gemaklik was 't aan te sporen de onbedachtzame....Dra stak in Sigurds hart het zwaard. 22. Wilde zich wreken de moedige in de halGa naar voetnoot4) en wierp z'n zwaard de onbezonnene achterna. Vloog naar Gottorm GramsGa naar voetnoot4) buitengewoon blank ijzer krachtig uit konings hand. 23. Toen viel z'n geweldige vijand in twee stukken...Hoofd en armen vielen naar buiten, maar 't voetendeel stortte terug in de hal. 24. Ingeslapen was Gudrun in bed, onbezorgd naast Sigurd, maar ze ontwaakte, van vreugde beroofd, toen ze lag in het bloed van de vriend van FreyrGa naar voetnoot5). 25. Met zo'n zware slag sloeg ze haar handenGa naar voetnoot6), dat de sterke van geestGa naar voetnoot7) oprees in bed: ‘Ween niet, Gudrun, zo bitterlik; jonge vrouw, je broeders levenGa naar voetnoot8). | |
[pagina 29]
| |
26, 27Ga naar voetnoot1). Ik heb 'n te jonge erfgenaam: hij kan niet vluchten uit vijands huis. Ik weet heel goed, hoe 't er nu mee staat: Alleen berokkent Brynhild al dit onheil. 28. Mij had lief de jonge vrouw, meer dan enig man, maar tegenover Gunnar geen onrecht deed ik: ik hield vriendschap en gezworen eden, opdat ik niet werd genoemd de vriend van z'n vrouw.’ 29. Z'n vrouw slaakte 'n zucht en de koning het leven; zo hard sloeg ze haar handenGa naar voetnoot2), dat weerklonken de bekers in de hoek en terug schreeuwden de ganzen in hun perk. 30. Lachte toen Brynhild, de dochter van Budli, eenmaal van ganser harte noch, toen ze tot in haar bed horen kon 't luide wenen van Gjuki's dochter. Gunnar sprak: 31. ‘Je lacht niet dáárom, wraakzuchtige vrouw, in de hal blij, omdat 't voor jou iets goeds beduidt! Waarom verlies je je mooie kleur,Ga naar voetnoot3) onheilen-maakster? Ik denk, dat je sterven gaat. 32. Jij zou dit geheel verdiend hebbenGa naar voetnoot4), dat we voor de ogen je AtliGa naar voetnoot5) neerhieuwen, dat je jou broers bloedige wond zag en zijn bloedige wonden kon gaan verbinden.’ Brynhild zei: 33. ‘Geen verwijt van lafheid treft je, Gunnar! Je hebt nu genoeg gedood, maar weinig vreest Atli je haat: hij zal van jullie beiden bezitten 't leven langer dan de ander, en altijd hebben meerdere kracht. 34. Zeggen zal ik je - zelf weet je 't ook wel - hoe jelui dadelik tot twist aanleiding gaven; ik werd toen niet te erg in band gehouden of onder dwang, rijk begiftigd, in het huis van mijn broer. 35. Ik wilde niet dat mij 'n man zou hebbenGa naar voetnoot6), voordat de | |
[pagina 30]
| |
Gjukingen reden naar de woning, drieGa naar voetnoot1) te paard, koningen over het volk - o, ware hun tocht zonder gevolg geweest! 37. MaarGa naar voetnoot2) dit zei mij Atli onder vier ogen, dat ie me stellig geen bezit zou toedelen, geen goud en geen land (tenzij ik me liet uithuweliken), geen klein deel van 't toebeschikte geld. 38. Toen was in twijfel m'n geest hiervan, of ik moest vechten en mannen neervellenGa naar voetnoot3). Dat zou dan bekend worden, menig man tot smart gedijen in zijn gemoed. 39. Maar ten slotte gaf ik toe aan Atli. 't Lokte me meer in m'n binnensteGa naar voetnoot4): geschenken aan te nemen, rode ringen, van Sigmunds zoon. Niet van 'n andere man wilde ik de schatten. 36. Hem verloofde ik mij toen, de uitnemende vorst, die met goud zat op Grani's rug. Hij was niet met z'n ogen u zeer gelijk, noch in enig opzicht in z'n uiterlikGa naar voetnoot5). 40. Ik had één lief, niet verschillenden, niet bezat een onbestendige geest de walkyre van 't halssieraadGa naar voetnoot6). Alles zal Atli goed begrijpen, als ie hoort, dat m'n laatste reis volbracht is. 41.....dat volstrekt niet zal de wankelmoedige vrouwGa naar voetnoot7) de man van een ander in het leven begeleiden.....Zo zullen mijn smarten gewroken zijn. 42. Op stond Gunnar, de vorst van 't gevolgGa naar voetnoot8), en om de hals van de vrouw legde hij de armenGa naar voetnoot9). 44. Allen kwamen, één voor één, om met troostende woorden | |
[pagina 31]
| |
haar te weerhoudenGa naar voetnoot1); maar ze rukte zich los uit ieders omhelzing, ze liet zich niet afraden de lange gang. Gunnar zei tot Hogni: 43. Ik wil dat alle mannen in de hal gaan, de jouwe en de mijne, - nu is de nood groot - om te zien of ze verhindren mogen de dood van de vrouw, voor dat intussen nog 'n ongeluk treft’. 45. Dit alleen Hogni ten antwoord gaf: ‘Belet haar niet de lange gang, en dat herboren ze nooit worde! Als 'n onzalige kwam ze voor de knieën der moederGa naar voetnoot2). Ze werd geboren om vreugdloos te leven, menig man tot leed’. 46. Heen ging Gunnar bedroefd na dit gesprek, terwijl de draagster van sieradenGa naar voetnoot3) kostbaarheden uitdeelde; ze bekeek nog eens al wat ze had, de gestorven slavinnenGa naar voetnoot4) en dienaressen. 47. 'n Goude pantser deed ze aan - weinig goeds was ze van zinGa naar voetnoot5) - voor ze zich doorstak met het scherp van het zwaard; viel tegen het kussen zij terug en door het wapen gewond, zon ze nog op verraad. 48. ‘Nu moeten van m'n dienaressen komen die goud willen van mij ontvangen; ik geef ieder 'n verguld sieraad, doek en deken, prachtige weefsels’. 49. Zwegen allen op dat woord, en allen tegelijk antwoord gaven: ‘Genoeg zijn gestorven, wij willen noch leven. Niet denken de dienaressen u die eer te doen’. 50. Waarop na enig peinzen de met linnen beklede vrouw, jong van jaren, dit antwoord gaf: ‘Ik wil niet dat iemand tegen z'n zin of moeilik over te halen, om mijnentwil het leven verliest. 51. Toch zullen bij jelui gebeente dan branden minder schattenGa naar voetnoot6), als je weggaat van hier....om tot mij te komen. | |
[pagina 32]
| |
52. Ga zitten, Gunnar, ik zal je zeggen, dat om te leven geen hoop meer heeft je heerlike vrouw: niet zal je levensgang voorspoedig zijn, al heb ik het leven verlorenGa naar voetnoot1). 64. Doen wil ik je één verzoek; dat zal in dit leven m'n laatste bede zijn: laat zo uitspreiden een hoge brandstapel in het veld, dat er voor ons allen ruimte is. 65. Laten ze omhangen die brandstapel met tapijten en schilden;....lijkedoeken, mooi beschilderd, en van dode slaven 'n menigte; verbrande men de Hunse koning aan m'n zijde. 66. Laten ze verbranden aan Sigurds andere zijde mijn slaven, met sieraden rijk versierd; twee mogen branden bij onze hoofden, en twee havikken - dan is alles geschikt in goede verhoudingGa naar voetnoot2). 67. Ligge tussen ons weder het heel scherpe ijzer, zoals het eens werd gelegd, toen wij beiden één bed bestegen en genoemd werden toen met de náám van echtgenoten. 68. Neervallen zal hem op de hiel toch niet de schitterende deur van de zaalGa naar voetnoot3), hem, de verver der ringenGa naar voetnoot4), als hem begeleidt mijn gevolg hiervandaan; waarlik niet zal onze tocht armelik zijn. 69. Want hem begeleiden vijf dienstvrouwen, acht dienaren, van afkomst goed, de slavin, die gelijk met mij opgroeide, en m'n vaderlik erfdeel, dat Budli gaf aan z'n kind. 70. Veel zei ik je, ik zou nog meer gezegd hebben als verder noch het noodlot tijd van spreken gaf; de stem neemt af, de wonden zwellen; 't ware slechts zei ik, nu moet 'k 't opgeven. (Slot volgt). |
|