| |
| |
| |
Politieke aanteekeningen
Ekonomische politiek.
Onze toonaangevende staatslieden zijn in een wonderlijke stemming. Zij wachten, en omdat zij wachten, berusten zij. In de eerste dagen van Juli zal de stembus een resultaat geven en dan....Tot zoolang wordt elke belangrijke beslissing uitgesteld, en moet de tot weggaan veroordeelde regeering maar zien voort te scharrelen. Wel hebben de politici zich nog even te voren den rug gedekt tegenover verwijten hunner kiezers. De linksche partijen stelden het ouderdomspensioen op nieuw bij de Eerste Kamer aan de orde. De rechtsche minderheid deed de vergeefsche poging om de bijzondere onderwijzers met een salarisverhooging te bevredigen. En gezamentlijk zorgden zij ervoor een antwoord te kunnen geven op het verwijt, dat zij in 't crisisbeleid der regeering onverantwoordelijke dingen hebben geduld, door te zorgen voor een uitvoerig onderzoek. Dat geschied, komen de oude partijen met hunne verkiezingsprogramma's en hunne kandidatenlijsten voor het volk.
Eenige nieuwe partijen staan al gereed om de keuze eener volksvertegenwoordiging nog moeilijker te maken.
Dit is zeker, dat er nog nimmer een verkiezing is geweest waarbij het volk werd uitgenoodigd tot een zóo uiterst verwarde verdeeldheid als thans.
En wanneer het nog mogelijk is ons volk te denken als een eenheid, die een keuze moet doen over het beleid dat eene regeering in zijn belang moet volgen, dan is het zeker niet mogelijk om eenvoudig uittedrukken waartusschen gekozen kan en zal worden.
Men kan zich denken dat staatslieden vrede hebben met zoo'n vooruitzicht in tweeerlei omstandigheden. Of wel, indien
| |
| |
het land verkeert in een toestand van rustige ontwikkeling, zoodat er alle tijd is voor overweging en overleg. In dat geval kunnen alle richtingen en onderwerpen van staatsbeleid, gevarieerd en gedetailleerd, aan het volk worden voorgelegd. Het blijft dan wel de vraag of er eenig kiesrecht is, instaat om het volk daarover tot een uitspraak te brengen, maar al mislukt het, wat nood. Er is alleen maar tijd verloren en die was beschikbaar. Of ook, het kan zijn, dat over de hoofdzaken van staatsbeleid een algemeene eenstemmigheid bestaat, zoodat, welke regeering er ook komt, deze toch steeds een vaste lijn kan volgen. In dit geval zou het zin hebben om voor de keuze der personen, die het volk zullen vertegenwoordigen de meest mogelijke ruimte te laten.
Niemand zal ook slechts éen oogenblik kunnen gelooven, dat ons land in éen dezer twee omstandigheden verkeert. In tegendeel. Ieder weet, en weet het scherp, dat ons land en ons volk staan vlak voor de allergrootste gevaren, die ooit een land en een volk kunnen bedreigen. Over levenskwestie's moet beslist worden, over de zelfstandigheid van ons land, over het door honger en bittere ellende bedreigde welzijn van het volk, over orde of anarchie. Een verkeerde handeling, evenzoo goed als een weifeling of een nalatigheid der regeering, kan noodlottig worden.
Een actief, goed doordacht, vertrouwen wekkend optreden is in staat den grondslag te leggen voor redding en bevestiging. Moest er niet door het volk de dringende bede gaan: geef ons inzicht, opdat wij weten wat er gedaan en wat er nagelaten moet worden? Is dat niet de keuze waarvoor ons volk moest staan? En hoe anders zou dan de verkiezing plaats vinden. Ongetwijfeld zou er in dat geval ook opgelet worden of de volksvertegenwoordigers de besten waren in karakter, kracht, inzicht en beleid. Maar voor alles zou er ook een keuze geschieden van richting.
Waaraan is het te wijten dat ons volk, staande voor zóo ernstige beslissingen, niet in staat is om zich uit te spreken? en dat tevens zijn staatslieden verwaarloosden die uitspraak voor te bereiden, terwijl zij toch alle ernstige beslissingen verschuiven tot na de volksuitspraak?
Onder de schijn van de volstrekte democratie, waar toch
| |
| |
immers de verkiezing geschiedt door 't algemeen stemrecht, en met waarborg der minderheidsrechten, gaat het meest ondemocratische gebeuren. Want over de allerhoogste levensbelangen van het volk wordt beslist of zal beslist worden, zonder dat het iets te zeggen had of bewust werd van de dingen waar het om ging.
Schijn voor wezen. Formule inplaats van realiteit. Leuze zonder richting.
Daarin ligt de kern van onze jammerlijke politiek.
Men heeft zich bij 't begin van den oorlog deze misleidende voorstelling gemaakt: Er komt een tijd, hopelijk een zeer korten tijd, dat de oorlog alles op zijn kop stelt. Daardoor worden noodmaatregelen noodig. Of die principieel verkeerd zijn, en of er ook verder heel wat gebeurt dat niet door den beugel kan, behoeft ons niet erg te verontrusten. Alles wordt toch weer ongedaan gemaakt, en keert in de oude banen terug, zoodra het gelukkige oogenblik aanbreekt dat de wereldvrede is hersteld.
Laten wij de verantwoordelijke mannen - en voor een deel ook de onverantwoordelijken - laten ‘schalten und walten’. Waar noodig, en als het al te bont wordt, zullen wij hen wel op de vingers tikken. De hoofdzaak is dat wij 't einde van die oorlogsperiode afwachten.
Toen de oorlog langer duurde dan men aanvankelijk dacht werd de oude politiek, die rustte, weer opgenomen, eerst in een gemoedelijke toenaderende stemming, later in een terugkeer tot den ouden vinnigen toon.
Daarnaast kwam echter al meer en meer het gevoel op, dat er na den oorlog toch iets anders zou kunnen zijn. Misschien zouden de kansen voor onze commercieele en industrieele ontwikkeling dan veel gunstiger zijn als voor den oorlog. Om daarvan te kunnen gebruik maken moest men zich ernstig voorbereiden. Ook de regeering moest daarop bedacht zijn.
Niet het minst, omdat - en zelfs in de hoogste oorlogswinstperiode was er reeds zoo'n pessimisme, - er toch ook kans was, dat de vooruitzichten voor handel en industrie zeer somber konden worden, indien de herlevende buren te scherpe concurrentie-wapenen gingen voeren. In dit besef lag reeds opgesloten, dat er in de uit- en doorvoer-basis waarop Neerland's welvaart
| |
| |
berustte, weleens scheuren konden komen door den wereldoorlog.
Wanneer dat het geval werd, zou de regeering voor een uiterst moeilijke taak komen te staan. Zij zou dan moeten samengesteld zijn uit mannen met ekonomisch inzicht en met de oud-vaderlandsche kordaatheid, die de bakens weet te verzetten als 't getij verloopt.
Ook in dit besef bleef de voorstelling nog misleidend. Weliswaar werd gepleit voor een politiek van een uitgesproken ekonomisch karakter, die het volk zou heenzetten over alle oude politieke geschilpunten om allereerst te zorgen voor de volkswelvaart, doch ook deze ekonomische politiek was bestemd voor de toekomst en raakte niet de periode der nood-maatregelen.
Wat is nu echter thans het geval?
De nood-politiek is spaak geloopen.
Overgelaten als het beleid tegen de zich aldoor vermeerderende moeilijkheden was aan de omstandigheden en aan een onsamenhangende, onvoldoende en ondoordachte organisatie, zich altijd vastklemmende aan de neiging om Jan en alleman te bevredigen, ten einde liever moeilijkheden te verschuiven dan ze op te lossen, is door dat crisisbeleid de basis der volkswelvaart reeds nu onder onze eigen voeten weggebrokkeld. Reeds nu is het geval aanwezig, waarvoor de mannen der ekonomische politiek voor de toekomst vreesden.
De samenhang van ons ekonomisch leven, waardoor ieder door arbeid een bestaan kon vinden, scheen eerst niet verloren te gaan doordat enkele deelen der samengestelde machinerie tot stilstand kwamen. Een tijd lang kan dat nog duren.
Maar thans is die samenhang niet meer voldoende om ons bestaan te behouden. En dit geldt niet alleen de vraag hoe wij voldoende voedingsmiddelen produceeren om den honger te weren, doch ook hoe Nederland zijn onafhankelijkheid bewaart. Ieder beseft, dat er in de samenstelling van ons ekonomisch leven iets moet veranderen. Wij moeten anders werken om voeding, kleeding, woning, en om....ruilmiddelen te verschaffen, indien wij ons bij het voortduren van den oorlogstoestand willen handhaven.
Dat beteekent niets meer of minder dan dat ons ekonomisch leven op een andere basis moet komen te staan.
| |
| |
Er is echter nog meer. De ernstige opmerker, die niet alleen de krijgs- en vredeskansen zoekt en weegt, maar ook nagaat hoe zich over de geheele wereld de sociale en ekonomische verhoudingen ontbinden, en hoe luidruchtige, oproerige, naast stille doch daarom niet minder diepgaande, ekonomische revolutie's zich voltrekken, weet dat de wereld na den vrede een absoluut andere zal zijn dan die der voòr-oorlog-periode. Ook in de oorlogvoerende landen moge de meening nog zeer verspreid zijn, dat de wereldhandel zich zal herstellen, zoodra 't kanon zwijgt, in elk geval staat vast dat de banen van dien handel andere zullen zijn, en evenzeer de middelen.
Maar bovendien worden de kansen veel grooter, dat vóor 't herstel van den wereldhandel is ingetreden, er gesloten gebieden zullen gevormd worden, waarbinnen gestreefd zal worden naar ekonomische zelfgenoegzaamheid, zelfs ten koste van mindere behoeftenbevrediging. Wellicht ook beheerscht door dit andere streven om allereerst de behoeftenbevrediging in sterkere mate te egaliseeren, onder de wensch van socialisatie. Dat opent de mogelijkheid voor 't begin van een periode der wereldgeschiedenis, van zóo groote staatkundige en sociale verwikkelingen, dat niet te schatten valt hoeveel jaren aan de oplossing daarvan gewijd zullen moeten worden. In elk geval heeft het jaar 1918 de behoefte doen kennen aan iets anders, dan aan de aan haar lot overgelaten nood-maatregelen-politiek, die in geen verband staat met een toekomstige welvaartspolitiek, die op den ouden vrijhandels-basis van 't Nederlandsche ekonomische leven wordt ontwikkeld.
Er is behoefte aan een ekonomische politiek, die de noodpolitiek van dit angstige heden nauw verbindt aan een welvaarts-politiek voor de toekomst, doordat ook deze zich op een zelfden vasten en nieuwen basis durft stellen. Wat die basis dan moet zijn? Er is geen keuze. Die basis moet zijn de vervaardiging van de minimum-eigen-behoeften voor zoover dit slechts eenigszins mogelijk is, gepaard aan de productie van ruilmiddelen ter verkrijging van in qualiteit en quantiteit duidelijk aangewezen producten, die moeten aanvullen wat ons zelf ontbreekt.
Daardoor is ook van te voren uittemaken welke en hoeveel ruilmiddelen moeten worden vervaardigd.
| |
| |
Aldus wordt prijsgegeven iets wat ons volk dierbaar is, en wat bovendien nog voor de hoogste wenschen van een wereldvrede onontbeerlijk is, de vrijhandel. Dat was een historisch goed. Het was de grondslag onzer handelswelvaart. En ieder moest verlangen, dat deze vrijhandel niet alleen de wereldhuishouding tot een krachtige ontwikkeling bracht, maar bovendien ons volk daarin een eervolle en ook welvaart brengende plaats bezorgde.
De hoop daarop kan blijven. De propaganda ervoor in de wereld kan en moet voortgezet worden. Doch nòch voor ons volksleven, zoolang de oorlogsverwikkelingen blijven, nòch ook voor de naaste toekomst is die vrijhandel als basis van ons ekonomisch leven te handhaven. Tenzij in schijn, in formule, in leuze.
Met het prijsgeven van den vrijhandel gaat echter nog meer verloren.
Daardoor alleen was ook de vrije arbeid mogelijk. Ondernemer, zoowel als arbeider was vrij om te kiezen waaraan, aan welke productie of aan welk beroep hij zijn kracht kan wijden.
Een productie op den nieuwen basis van de voortbrenging der producten, die 't volk als geheel voor zijn behoeften en ruil noodig heeft, eischt regeling en gezag, eischt tucht en onderwerping. Zonder dat kan het hachelijk werk niet ondernomen worden.
Hoezeer daarbij ook de kans voor eene egalisatie der bestaansvoorwaarden mogelijk schijnt, mag niet ontkend worden dat enorme moeilijke en uitgebreide werkzaamheden noodig zijn zullen om 1o. het doel te benaderen en 2o. daarbij langzamerhand een krachtig centraal gezag - men mag eigenlijk voor 't begin wel spreken van een dictator - te decentraliseeren teneinde zoover mogelijk alle betrokken personen het vrijheidsgevoel eener zelfbeschikking terug te geven.
In elk geval staat dit vast, dat de nieuwe basis voor ons ekonomisch leven, die in ons demokratisch land niet anders dan - en beter dan tot nu toe met de noodmaatregelen geschiedde - op een wettigen grondslag zal moeten berusten, vereischt dat het volk veel prijs geeft van wat door historische en gevoelsbanden een dierbaar goed is geworden, de ondernemer zijn bedrijfsvrijheid, de arbeider zijn arbeidsvrijheid.
| |
| |
Bovendien dat de demokratie staat voor een reuzentaak.
En toch! Is er een andere uitweg? Is dit niet de realiteit, die niet vraagt naar de wenschen maar naar den nooddwang?
Het kiezersvolk zal in de komende maand niet voor dit dilemma worden gesteld. Noch de oude, noch ook de nieuwe partijen komen met deze allesbeheerschende vraag: Wat wilt gij? Wilt gij het erop wagen om den winter, en misschien nog hoe lang, integaan met het vertrouwen op een vrede, die alles weer zal herstellen en ons ekonomisch leven in oude banen zal terugvoeren, terwijl wij trachten door alle moeilijkheden heen te scharrelen, zooals wij 't tot nu toe deden?
Wilt gij het er op wagen met de gevaren van honger, desorganisatie, anarchie, oorlog, vernedering, in de hoop dat wij toch eens weer in vrijhandel en vrije arbeid ons zullen terugvinden?
Of wel, zijt gij doordrongen van het besef, dat wij den ondergang niet kunnen ontkomen, indien wij niet ons eensgezind bereid verklaren tot offers en samenwerking, om ons een nieuwen ekonomischen grondslag te scheppen, waarop wij ons - worstelend en wellicht ook vaak lijdend - zullen kunnen handhaven. En zoo gij daarvan doordrongen zijt, durft gij het aan in die richting zelfbewust u te onderwerpen aan uwe beste leiders?
Die vragen zullen aan 't kiezersvolk niet gesteld worden. En al zou 't geschieden, zij zouden er niet op voorbereid zijn.
Toch is het de diepere zin van wat zoowel in de eischen eener welvaartspolitiek der vrije Liberalen en Ekonomische Bonders als in die eener demokratische en sociale staatsbemoeiing van Vrijzinnig- en Sociaal-Demokraten verborgen ligt.
Maar tot uiting kan en kon het niet komen, omdat onze toonaangevende staatslieden zoo wonderlijk het contact verbraken tusschen de groote problemen van dit oogenblik, die zij onopgehelderd uitstelden, en de kiezers die zich over 't lot van land en volk moeten uitspreken.
18 Mei 1918.
Is. P. de Vooys. |
|