beurtenissen hooren we alleen door volksgeruchten en dergelijke. Zoodat, waar in een aan eenheid van tijd gebonden drama alleen de eerste scène's dienen om ons op de hoogte te brengen van den toestand, wij hier driemaal moeten ingelicht worden. Ieder van die drie tafereelen kon tot een afzonderlijk spel omgewerkt worden.
De taal waarin ons de weinig spannende mono-, dia- en polylogen voorgevoerd worden, is al even weinig boeiend. De matrozen, schutters, samenzwerende schurken spreken hun ‘moêrs taal’, d.w.z. een soort bargoensch, dat zeer onderhoudend is en het vocabularium van den lezer, o.a. met ettelijke uitdrukkingen voor ‘borrel’ verrijkt.
Deze kroeg- en kermisscène's met hun zeemansliedjes en Jan-Klaassen-vertooning zijn de bestgeslaagde en winnen het in levendigheid verre van de brave tooneelen, waarin de Witt, Spinoza, Dr. Lodewijk Meyer, in verzen lucht geven aan de elders in hun werken voorgestane denkbeelden. Wanneer de schrijver afwijkt van historie en klucht en in het tragische zijn verbeelding laat werken, krijgen we een pover product als de liefdesverklaring van Spinoza aan Clara van den Enden, dochter van zijn vroegeren Amsterdamschen leermeester. Ik geloof niet, dat het onze mythische voorstelling van den wijsgeer is, die ons hier een glimlach afperst; veeleer zijn we het eens met het antwoord van de toegesprokene: ‘Gij spreekt in raadselen, mijnheer Spinoza’. Het is niet duidelijk, of hij ter wille van zijn wijsbegeerte of om zijn eigen teringachtigheid, die hier als elders geponeerd wordt, afstand van de aangebedene doet. Of loopt hij gewoonweg een blauwtje? Zoo de schrijver niet onbedreven is in zaken van het hart, in de uitbeelding daarvan is hij het zeker. Zwakheid van beelding verraden ook de voorstelling van den vervolgden vrijzinnigen predikant Koerbagh, van de Witt's vrouw Wendela en andere personen.
Neen, van een treurspel heeft dit stuk niets, maar als bevattelijk en betrouwbaar leesboekje over het leven van de Witt en zijn tijd, zij het belangstellenden aanbevolen.
Mea Verwey.