weggebleekt in de overbekendheid van dit vanouds beluisterde. Dan bleef de lustelooze overmacht van het pijnend teemen. - Toen werd hij gewaarschuwd voor het middagmaal.
Na den maaltijd zette hij zich voor het open venster enging wat op zijn fluit spelen. Onwillekeurig had hij zich den stillen landweg toegewend, waar, voorbij de kromming, haar huis stond. Maar hij wist wel dat ze niet komen zou. Hij blies, en boven zijn slordig en slungelig lichaam bolde de te kleine bleeke kop van de blaas-inspanning. Hij zat doodstil ineengedoken, en liet de dunne tonen over de wijde avond-tuinen heenglijden. Lang uitgerekte eentonigheden reikten elkander ver na, soms vlug moduleerend tot aangehouden getriller als in water rimpeling. Zoo speelde hij, tot de onbereikbaar-beleden stilte zijn zorgelijk zoeken in vermoeidheid ontspande.
Maar reeds dreef een nieuwe onrust hem zijn kamer uit en naar buiten. De landweg lag bleek in schemering. De donkergespreide boomkruinen stonden er plat en obliek tegen de dun-gespannen zijde van de gladde lucht uitgeschermd. Hij echter ging stadwaarts, en de vreemde gekweldheid zijner mijmeringen voerde hem naar een eenzame bank in een verlaten plantsoen.
Uit zijne grauwe uitputting groeide hem iederen avond opnieuw de verholen troost van den komenden nacht. Ook thans verloor de desolate ontreddering zijner gedachten hare scherpe bewustheid, tot zij, in de warme doezeling waar de droomen beginnen, als vanzelf geheel terugweek. Hij kwam nu over een der pijnlijk-zoete landschappen van zijn jeugd te zweven.
Weer zwijmelde hij in de zoo eigen en onbenoembare heimelijkheid die op sommige dagen de wereld voor zijn verwonderde kinderblik gehad had. Hij zag weer het ijs-blanke licht dat stroomde in stilstand over de lange lage laan waar hij naar school liep. Die laan lag ergens buiten de wereld, en sloot hem van de wereld af, intiem, als een tunnel. Het lag alles wit en warm toegedempt onder de sneeuw, het aanzien van alle dingen was veranderd. Vreemd gelijkvormig droegen de geluidloos schuifelende menschen, de vischkarren en rijtuigen met bij elken stap van het paard het droomerig getinkel, al deze dingen ineens