De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Een hervorming van het vertegenwoordigend stelsel
| |
[pagina 106]
| |
te werken bij elke voorgenomen verandering in den bestuursvorm. Immers door hier een verandering noodzakelijk te achten verwerpt men in zekeren zin zijn eigen competentie en dat is meer dan men van een gewoon menschenkind verwachten mag. Een voorbeeld van de kracht van 't subjectieve argument in staatkundigen zin leverde eenmaal de Eerste Kamer, toen deze oudere heeren zich geenszins konden vereenigen met een h.i. al te krasse leeftijdsgrens voor 't blijven bekleeden van rechterlijke ambten. Daarom zal men ook steeds zien, dat er wel is waar zeer dikwijls wordt aangedrongen op verandering in de wijze van verkiezing der vertegenwoordigende lichamen, maar dat er betrekkelijk zelden wordt gesproken over een wijziging in den vorm, bevoegdheden en werkwijze van 't lichaam zelf. Of men dan zoo bijzonder tevreden is over de resultaten van onzen tegenwoordigen parlementairen regeeringsvorm? Ik geloof niet, dat er iemand is, die dit in gemoede zal durven beweren. De klachten over 't vele gepraat en 't weinig handelen van alle parlementen in 't algemeen en onze Tweede Kamer in 't bijzonder nemen voortdurend toe, niet alleen in de pers, maar ook bij menigen gewonen, weldenkenden, vaderlandslievenden, nog onverpolitiekten, nuchteren staatsburger. Toch is 't zeker geen gezonde toestand, wanneer men in zoovele kringen zich bijna altijd met een zeker spottend gebaren over die immer kibbelende en pratende Tweede Kamer uitlaat: de eerbied voor 't volk-vertegenwoorgend lichaam moest feitelijk, als analoog met zelfrespect, iets van-zelf-sprekends wezen. Doch 't zondenregister van den parlementairen regeeringsvorm is te groot: veel te langzame werkwijze, verknoeiing der eenheidsgedachte in menig wetsontwerp door amendeeringsgepeuter, behartiging van 't politieke partijbelang in plaats van 't volksbelang, en ten slotte bovenal: voortdurend uitstel van noodzakelijke wetgeving door politieke wispelturigheid: wisseling van partijregeering, oppositiehalsstarrigheid, ongelukkige combinaties van gedifferentiëerde partiëele tegenstanders tot verwerpingsmeerderheden. Onlangs hield de heer Teenstra in de Tweede Kamer een kleine repliekrede - over de ouderdomsverzekering, als ik mij | |
[pagina 107]
| |
wel herinner -. Hij zette daarbij zeer verstandig uiteen, dat wanneer rechts en links beide precies vasthielden aan de vooropgezette beginselen zonder ook maar iets toe te willen geven, dat dan naar alle waarschijnlijkheid de, toch door alle partijen urgent geachte, ouderdomsverzekering er heelemaal niet komen zou. Op stuk van zaken was een ouderdomsverzekering, die volgens een of beide partijen in eenige opzichten niet deugde, toch altijd nog beter dan heelemaal geen ouderdomsverzekering! Wat hier gezegd werd naar aanleiding van een bepaald onderwerp, zou gevoegelijk op bijna alles, wat in de Tweede Kamer ter sprake komt, kunnen worden toegepast. Zeer zeker, er zijn een aantal politieke beginselverschillen, die moeilijk overbrugd kunnen worden, maar zeer zeker is 't ook waar, dat die beginselverschillen maar al te dikwijls worden overgedragen, opgedrongen of vastgehecht - hoe men 't dan noemen wil - aan onderwerpen, die oorspronkelijk betrekkelijk weinig verband hielden met de eigenlijke partijprincipes. Uit elk onderwerp kan ten slotte politieke munt worden geslagen, die men achterhoudt en oppot als bruikbaar wisselgeld, een ruilmiddel bij de koop van een grooter beginseldoel. Het is de jammer van elken politieken strijd, dat in dien strijd de oorspronkelijke beginseldoeleinden bijna onmerkbaar worden op zij geschoven ten behoeve van het middel: de partijmacht, welke partijmacht zoo spoedig overgaat in partijmachtsmisbruik, waardoor de oorspronkelijk zuivere beginselen niet anders dan vertroebeld kunnen worden. Zou er misschien een methode bedacht kunnen worden, waardoor de kwalen van het parlementaire stelsel worden genezen? Voor zoover de euvelen van 't vertegenwoordigend bestuurssysteem berusten op algemeen menschelijke eigenschappen of op werkelijk principiëele verschillen blijft een volkomen genezing natuurlijk een utopie. Maar toch, eenige verbetering is wel denkbaar. Men heeft het wel eens gehad over zoogenaamde ‘koninklijke (van 't parlement meer onafhankelijke) ministeries’ en in die richting dan de verbetering gezocht. Zeker, daardoor zou allicht meerdere continuïteit in 't regeeringsbeleid mogelijk worden, maar het is zeer de vraag, of deze continuïteit de door 't volk gewenschte | |
[pagina 108]
| |
continuïteit zou zijn. Een koninklijk ministerie kan in vergelijk met een ‘ministriëel ministerie’ eerst dan als zoodanig eenige beteekenis verkrijgen, indien het ook tegen den zin van de meerderheid in het parlement, d.i. bijna altijd ook tegen den zin van de meerderheid van het volk aanblijft. Ja, indien een koninklijk ministerie voortdurend wist, wat de ware volkswil was en dien volkswil ook wist uit te voeren, dan zou 't werkelijk een prachtig instituut lijken. Doch de practijk zal anders leeren. Indien men aan een kleine groep van personen (in casu: een Koninklijk ministerie) al te groote macht toevertrouwt, dan leert de ondervinding, dat machtsmisbruik niet uit kan blijven, niet alleen door de gewone, menschelijke drijfveeren van machtsen eerbejag doch ook door de onvermijdelijke onkunde van 't maatschappelijk en geestelijk zoo veelzijdige volksleven. Een kleine groep van personen kan onmogelijk voldoende op de hoogte zijn van al, wat er omgaat en leeft in geheel een volk; een bezwaar, dat, door de reusachtige vermeerdering, differentiëering en uitgroeiing van 't maatschappelijk weten en kunnen, met den dag sterker moet gevoeld worden. Trouwens zelfs de beste autoritaire, vaderlijke regeering - want hier moet de practijk van een Koninklijk ministerie toch op uitdraaien - zelfs de beste autoritaire, vaderlijke regeering dan zal altijd met den onwil en de ontevredenheid van de onderdanen te kampen hebben, alleen reeds hìèrom, dat zij vaderlijk en autoritair wil zijn. Hoe meer ontwikkeld de maatschappij wordt, des te minder zal zij op een regeering van boven af gesteld zijn. Niemand is van plan zich goedschiks te laten regeeren, zoolang hij niet kan inzien, waarom die opperwijze regeering zooveel beter zou weten, wat goed voor hem is, dan hij zelf. Niet straffeloos kan 't verband tusschen regeering en volksvertegenwoordiging verbroken worden. Neen, met een Koninklijk ministerie, die reactionaire stap terug in 't constitutioneele staatsleven, zouden we niet heel veel verder komen. Enkele andere hervormingsvoorstellen, zooals bv. 't toekennen van het recht van amendement aan de 1e Kamer zullen wij maar niet bespreken, omdat van een werkelijk nuttig effect ten opzichte van 't politieke bederf bij zulke weinig | |
[pagina 109]
| |
essentiëele veranderingen m.i. al heel weinig sprake kan zijn. Bij het dubbel-probleem: ‘Hoe krijgen wij een goede regeering, een goede volksvertegenwoordiging?’ is ten slotte de vraag naar een goede regeering de grondvraag van de twee. De volksvertegenwoordiging dient toch alleen om een goede regeering mogelijk te maken. Nu is de oplossing van dat vraagstuk reeds alleen in theoretischen zin zoo uiterst moeilijk, omdat er verscheiden onderling verschillende antwoorden op gegeven kunnen worden, die toch alle blijkbaar juist zijn. 't Hangt er maar van af, bij welk gezichtspunt men de oplossing begint. Zoo kan het probleem bv. op tweeërlei wijze gesteld worden door òf te vragen: Hoe moet een goede regeering worden samengesteld òf op welke wijze zou ik 't beste geregeerd worden; voor zulke uiteenloopende vraagstukken moeten ook onderling ongelijksoortige oplossingen aan de hand gedaan worden. Zoo kan men b.v. zeggen: Een goede regeering (volksvertegenwoordiging) wordt verkregen door haar te laten verkiezen door allen, die daar recht op hebben, d.i. door allen, die geregeerd worden, of door allen, die belang hebben bij de regeering. Een ander antwoord zal luiden: Een goede regeering is degene, die rekening houdt met alle belangen van het volk. Zij kan 't best gekozen worden door iemand, die buiten de partijbelangen staat d.i. bv. door den koning. Of....een goede regeering is degene, die de belangen en de wenschen van de meerderheid des volks behartigt. De leden van de regeering moeten dus gekozen worden uit personen, die de meeningen van die meerderheid zijn toegedaan. M.i. kan door een zoo goed mogelijke combinatie van deze verschillende gezichtspunten een juiste opvatting omtrent regeeringstheorie althans benaderd worden. Ik zou zeggen: Een goede regeering is degene, die gekozen wordt door allen, die daartoe recht hebben (belang daarbij hebben), die gekozen zijnde uit personen van verschillende richting gezamenlijk zoekt naar de beste middelen, die 't geestelijk en maatschappelijk welzijn van alle kringen der bevolking kunnen bevorderen, die de nadeelige gevolgen van beginsel- en belangenstrijd zoo goed mogelijk tracht te voorkomen en uit den weg te ruimen, en die, zoo 't niet anders | |
[pagina 110]
| |
kan en 't algemeen belang een snelle beslissing bepaald vereischt, de wenschen van een (desnoods kleine) meerderheid uitvoert, maar daarbij tevens in zoo ruim mogelijke mate met de verlangens en behoeften der minderheden rekening houdt. Geachte lezer, ge zult zeggen: Ja, dat is een heele mooie theorie, maar ‘practisch uitvoerbaar’, dat is wat anders. Nu, ik voor mij geloof ook niet, dat zulk een ideaal-regeering in afzienbare tijden verkregen kan worden. Maar dat alles kan ons niet ontslaan van de plicht althans in zóóverre naar verbetering te streven, als de vorm van een regeering die geven kan. 't Kan allicht wat beter dan 't vigeerende systeem, waar een meerderheid van de helft + één zijn wil doordrijft en met de wenschen der minderheid zoo min mogelijk wordt rekening gehouden. Maar nu ter zake. In welke richting zou een hervorming van 't tegenwoordige parlementaire stelsel gezocht moeten worden? 't Is wel eigenaardig: in 't dagelijksch leven vertrouwt men de behartiging van zijn speciale belangen toe aan een specialist. Men laat den bakker ons brood bakken, den timmerman onze deur herstellen, den fitter het gas nakijken, men vraagt juridisch advies aan een advocaat enz. enz. Doch, zoo men advies verlangt over een lek in zijn gasleiding, of over den aanleg van zijn tuin of over de ziekte van zijn kinderen, zou men dan dit gaan vragen, laten we zeggen aan de vergadering van een buurtvereeniging, waarin misschien vele timmerlieden, onderwijzers, winkeliers en renteniers zonder beroep vereenigd zijn, maar waarin toevallig geen, of bijna geen, doctoren, tuinlieden of fitters aanwezig zijn? En toch, iets dergelijks doen we, wanneer we allerlei zeer speciale onderwerpen en belangen ter behandeling tot in zeer kleine bijzonderheden toevertrouwen aan de vergadering der Edelmogende Heeren der Tweede Kamer der Staten Generaal. Ja, er worden ook in de Tweede Kamer allerlei specialiteiten gevonden, maar het blijven zwartgerokte ‘witte raven’ naast zeer vele politieke huismusschen, papegaaien en spreeuwen, waar niets ‘speciaals’ aan te bekennen valt. En al waren er meerdere specialiteiten op dit en dat terrein in de Tweede Kamer aanwezig, dan nog zou bij de behandeling van één bijzonder | |
[pagina 111]
| |
onderwerp het getal deskundige leden voor dat ééne gebied altijd zeer klein moeten zijn in verhouding tot de groote massa der andere. Dan komt 't groote gevaar, dat òf ondeskundig wordt beslist òf dat 't oordeel van een enkele specialiteit in één partij zonder veel kritiek door zijn politieke vrienden wordt overgenomen. Slechts enkele personen geven dus bij vele onderwerpen de beslissing, waardoor 't verschillend inzicht op vakterrein niet voldoende tot zijn recht komt en 't partijwezen wordt versterkt. Dat door regeering en volksvertegenwoordiging zelve dit gebrek in deskundigheid wordt beseft, zou o.a. kunnen blijken uit 't schrikbarend toenemen van 't aantal staatscommissies. We meenen, dat, bij 't zoeken naar een mogelijke verbetering van ons vertegenwoordigend stelsel, een streven naar grootere deskundigheid bij de behandeling van de verschillende begrootingen en wetsontwerpen op den voorgrond zal moeten staan: 1o. omdat kennis van zaken de beste waarborg voor een goede behandeling is; 2o. omdat grondige kennis van 't onderwerp dikwijls in staat is de grootste scherpte van het partijinzicht weg te nemen; en 3o. omdat deskundigheid een vluggere behandeling van zaken mogelijk maakt. Voordat ik overga tot een nadere behandeling van de vraag, op welke wijze een meer deskundige behandeling mogelijk zou zijn, kan ik niet nalaten terloops een opmerking te maken over de deskundigheid der Departementen. 't Is merkwaardig, hoe weinig moeite de Departementen zich geven tot het verkrijgen van werkelijk deskundig personeel. Als er eens iets extra's noodig is: een bijzonder wetsontwerp, een bepaald onderzoek naar 't een of ander, dan zoekt men al dadelijk naar iemand buiten 't Departement of stelt een staatscommissie samen. Men zou zoo zeggen aan een Departement zal men er naar streven ambtenaren te verkrijgen, die deskundig zijn op het betreffende gebied. Bv. aan koloniën menschen, die bekend zijn met de koloniën, aan de afdeeling onderwijs menschen, die het onderwijs kennen etc. etc. Maar - een enkele uitzondering (bv. detacheeringen bij Buitenlandsche Zaken, Koloniën, Marine en Oorlog) daargelaten - zulk een streven kan zelfs door den opmerkzamen toeschouwer slechts zeer onduidelijk | |
[pagina 112]
| |
worden waargenomen. Wat ziet dan ons speurend oog? Ook hier de zoo algemeen verspreide meening: een Meester in de rechten is iemand, die, qualitate qua ‘meester op alle wapens’ in het geestelijke, per se ook alle takken van dienst en wetenschap beheerschen kan....Toch zou deskundig personeel aan een Departement 't beste middel ter bestrijding der bureaucratie zijn. Werkelijk deskundige en eenigszins wetenschappelijk aangelegde ambtenaren zullen bv. niet dom blijven hangen aan eenmaal vastgestelde regels. Maar gezien, hoe 't in de ambtenaarswereld gewoonlijk gaat - 't is misschien ook een algemeen menschelijk verschijnsel - zou al te deskundig personeel waarschijnlijk zijn moeilijkheden geven. Ambtenaren, die 't zoo heel goed weten, en die zoo waar zelfstandige ideeën hebben, welke ze niet op tijd voor zich kunnen houden, zijn nu eenmaal niet in de gratie bij de chefs en zullen dus òf verdwijnen òf nimmer een invloedrijke positie innemen òf misschien in 't welbegrepen eigenbelang zoo spoedig mogelijk weer ondeskundig worden. Enfin, zoo 't aan de Departementen niet mogelijk is, reden te meer om te trachten het deskundig element in 't vertegenwoordigend lichaam te versterken. We stellen ons een hervorming van ons parlementaire stelsel aldus voor. Een Tweede Kamer als nu, gekozen door Algemeen Kiesrecht, maar zooals we zullen zien met een beperkende wijziging in zijn amendementrecht. Naast deze Kamer - gedeeltelijk in de plaats van de nu vervallen Eerste Kamer - een aantal Vertegenwoordigende Deskundige Commissies. Het aantal dezer commissies zou ongeveer met 't aantal Departementen kunnen overeenkomen, hoewel kleine afwijkingen van de Departementale groepeering allicht wenschelijk zouden zijn. Ik zou bv. willen voorstellen de volgende commissies in te stellen: 1o. Commissie van Buitenl. Zaken; 2o. Comm. van Binnenl. Zaken; 3o. Comm. van Koloniën; 4o. Comm. van Justitie; 5o. Comm. van Landbouw; 6o. Comm. van Handel; 7o. Comm. van Nijverheid; 8o. Comm. van Financiën; 9o. Comm. van Defensie (Marine en Oorlog); 10o. Comm. van Openbare Wer- | |
[pagina 113]
| |
ken en Verkeer (Waterstaat, technische Comm.); 11o. Comm. van Onderwijs. De wijze van verkiezing stel ik mij aldus voor. Bv. 12 leden van iedere Commissie worden door de Tweede Kamer (buiten die Kamer) gekozen, 11 andere leden van iedere Commissie worden door de gezamenlijke Provinciale StatenGa naar voetnoot1) volgens een evenredig kiessysteem aangewezen. Ook de Tweede Kamer is verplicht bij zijn keuze evenredige vertegenwoordiging toe te passen. Ten slotte worden nog 3 leden van iedere Commissie door de regeering voor langen tijd (b.v. 10 jaar) benoemd; doch deze leden hebben slechts adviseerende stem in de Commissie. Op welke gronden ik meen, dat zulk een samenstelling der Commissie noodig is, wordt hierna uiteengezet. De verhouding tusschen (Tweede) Kamer en Deskundige Commissie stel ik mij aldus voor. (Men houde intusschen in 't oog, dat de constitutioneele positie van de Tweede Kamer precies dezelfde blijft. Voorzoover ik 't tegendeel niet uitdrukkelijk vermeld, is 't mijn bedoeling, dat haar bevoegdheden en invloed juist dezelfde zouden blijven als op 't oogenblik). Een wetsontwerp, dat 't Departement verlaat, wordt eerst toegezonden aan de desbetreffende Deskundige Vertegenwoordigende Commissie. (‘De Raad van State’ laten wij maar buiten bespreking). De commissie onderzoekt de begrooting of de ontwerpen, en heeft 't recht mondeling en schriftelijk den Minister inlichtingen te vragen en advies te geven omtrent wenschelijke wijzigingen. Voorzien van de opmerkingen, adviezen en voorstellen van de Deskundige Commissie wordt 't Wetsontwerp nu aan de afdeelingen der Kamer ter behandeling toegezonden. Na de behandeling in de afdeelingen der Kamer komt 't ontwerp (waaraan dus behalve vrijwillige wijzigingen van den Minister nog niets veranderd is) weer in de Deskundige Commissie terug, doch thans vergezeld van voorstellen tot amendeering van verschillende Kamerleden. Een zeker aantal Kamerleden (b.v. 5) heeft 't recht een amendement bij de Deskundige Commissie aanhangig te maken. Over 't al of niet aanvaarden van deze amendementen | |
[pagina 114]
| |
wordt nu door de Deskundige Commissie bij stemming beslist. Met deze beslissingen kan de Commissie zonder veel discussie spoedig gereed zijn, omdat 't geheele Wetsontwerp in de Commissie reeds overbekend is en thans alleen de amendemten behoeven behandeld te worden. Ook wordt de discussie bekort, door de schriftelijke verdediging, die de Voorstellers - 2e Kamerleden aan hun amendementen hebben toegevoegd. Indien een amendement echter met minder dan ⅗ (te bepalen door afronding naar boven) der stemgetallen door de commissie wordt aangenomen of verworpen en 't amendement tevens van ingrijpend belang is, dan wordt de beslissing over 't amendement aan de (2e) Kamer overgelaten. Een amendement wordt belangrijk genoemd, wanneer ⅓ van de leden der Deskundige Commissie meent, dat 't belangrijk is, of wanneer 't door minstens 15 Kamerleden is onderteekend. 't Aldus geämendeerde Wetsontwerp wordt nu ter openbare behandeling aan de Tweede Kamer toegezonden, die nu te beslissen heeft over 't al of niet aannemen van 't geheele Wetsontwerp, hetzelfde recht, wat nu de Eerste Kamer bezit. Alleen wordt er nog van te voren gestemd (bij gewone meerderheid van stemmen) over de natuurlijk slechts zeer weinige belangrijke amendementen, waarover de Deskundige Commissie volgens de zooeven meegedeelde regels geen beslissing mocht nemen. Na aanneming van het Wetsontwerp wordt 't in den regel ter goedkeuring aan de Koningin gezonden. Doch hierop is één uitzondering. Indien de (Tweede) Kamer een wetsontwerp in zijn geheel aanneemt met een meerderheid van minder dan ⅗ van 't aantal uitgebrachte stemmen, dan wordt 't ontwerp teruggezonden aan de Deskundige Commissie, die alsdan (bij wijze van 1e Kamer) definitief bij meerderheid van stemmen over al of niet verwerping van 't wetsontwerp beslist. De Deskundige Commissie treedt dus hier in een bijzonder geval in de plaats van de tegenwoordige Eerste Kamer. De Eerste Kamer, toch in den grond alleen een overblijfsel uit den tijd der standenvertegenwoordiging, kan dan zonder bezwaar geheel vervallen. Immers de eenige rationeele beteekenis, welke aan de Eerste Kamer gehecht kan worden, is die van bolwerk | |
[pagina 115]
| |
en waarborg tegen overijlde beslissingen. De voorgestelde regeling geeft echter nog een veel beter waarborg dan de 1e Kamer ons geven kan. De Eerste Kamer werkt in de praktijk zuiver in conservatieve richting; de voorgestelde regeling door middel van de Deskundige Commissies geeft hechte waarborgen tegen ondoelmatige en slecht in elkaar gezette wetsontwerpen, wat van veel meer beteekenis is. Tegenwoordig kan een onberaden, plotseling opgesteld amendement een geheel wetsontwerp bederven en bovendien, soms niet voorziene, politieke gevolgen hebben, waarvan de beteekenis in geen verhouding staat tot een soms betrekkelijk onbelangrijk amendementje. Voor 't geval, dat een kleine meerderheid zijn partijinzicht wil doordrijven, dient de genoemde bepaling omtrent het vereischte ⅗ gedeelte van de uitgebrachte stemmen. Ik geloof werkelijk, dat in een dergelijk geval de beslissing nog het best aan een Deskundige Commissie kan worden opgedragen. Van haar is ten slotte toch nog eer een verstandig, bezadigd, onpartijdig oordeel te verwachten dan van een tweede editie van de Tweede Kamer, die op de een of andere manier - door invloed van factoren als: ouderdom, rijkdom of aanzienlijkheid - wat verslapt is. Indien men waarlijk meent, dat de Eerste Kamer beter te vertrouwen is dan de Tweede, dan spreekt men daarmee eigenlijk een vonnis uit over de competentie der Tweede Kamer en zou 't van dat standpunt uit bezien maar beter zijn de geheele behandeling alleen aan de 1e Kamer toe te vertrouwen. Met de Deskundige Commissie is 't een eenigszins ander geval. Hier komt de handelwijze overeen met hetgeen wij in het dagelijksche leven in een dergelijk geval zouden doen. Wanneer iemand in drift of in haast eenige besluiten heeft genomen, of wanneer blijkt, dat hij te snel heeft geoordeeld over dingen, waarvan hij ten slotte weinig verstand heeft, zoo zal hij later trachten de zaak in orde te maken en als hem dit moeilijk lijkt, dan zal hij wel zoo verstandig zijn advies in te gaan winnen bij een deskundige. Zoo is ook de Deskundige Commissie voor een eindbeslissing in moeilijke gevallen 't aangewezen lichaam. Zij heeft toch het wetsontwerp reeds lang te voren nauwkeurig onderzocht, zij kan ook na verloop van tijd en na 't volgen van de behandeling in de Kamer een bezonken oordeel hebben | |
[pagina 116]
| |
verkregen. Tegenwoordig staat daarentegen de Eerste Kamer om zoo te zeggen nog nieuw tegenover 't wetsontwerp. Er zou waarde aan de beslissing van de Commissie worden gehecht en men zou er eerbied voor hebben, juist, omdat de Commissie slechts betrekkelijk zelden in de politiek zou worden betrokken. Men zal misschien vragen, of 't dan eigenlijk niet nòg beter was de geheele behandeling aan de Deskundige Commissie op te dragen. In dit geval zou men echter (de dan noodzakelijke historische ontwrichting van ons vertegenwoordigend stelsel nog daargelaten) de waarde van deskundigen gaan overschatten. Er kan nl. in engen kring ook heel gemakkelijk een soort beroepspartijdigheid of vakbekrompenheid ontstaan. Ook 't oordeel van een heelen of halven leek over een bepaald onderwerp kan door zijn meerdere onbevangenheid en nuchterheid van veel beteekenis zijn. Daarom is 't goed, dat de beslissing over 't geheel van 't wetsontwerp en over de essentiëele, dubieuse amendementen aan de Kamer blijft. Deze heeft te oordeelen over den geest en de groote beginselen van een voorstel, en kan daar ook over oordeelen; de kleine bijzonderheden zijn beter aan een commissie van deskundigen toevertrouwd. Overigens is het gevaar voor vakengheid bij de Deskundige Vertegenwoordigende Commissies niet heel groot, omdat gewoonlijk in de commissiën niet alleen zeer speciale deskundigen zullen gekozen worden, maar dat er ook vele leden zullen zijn, die zonder bepaald deskundige in engeren zin genoemd te kunnen worden, tòch om de een of andere reden in een bepaald vakterrein vrij goed thuis zullen zijn. Bovendien kan 't aantal der commissiën (bv. 10) natuurlijk niet zóó groot zijn, dat een fijne differentiëering van vakgebieden zou kunnen toegepast worden. Er zijn misschien menschen, die van dergelijke vertegenwoordigende deskundigen niets moeten hebben, omdat zij meenen, dat aan zulke deskundigen ondanks hun kennis de noodige bestuurskracht ontbreekt. En ze zullen misschien wijzen op 't Frankforter professorenparlement of nog actueeler op president Wilson, die volgens sommigen niettegenstaande of liever juist door zijn geleerdheid zich altijd meer kamergeleerde dan diplomaat toont. Kortom met al die geleerdheid en des- | |
[pagina 117]
| |
kundigheid is 't in een regeering nog niets gedaan. Hen, die zoo spreken, zou ik kunnen wijzen op de eigenaardige positie, die aan de Deskundige Commissie is toegewezen, een positie, die meer invloed dan feitelijke macht geeft. Bovendien wees ik zooeven reeds op de ruime opvatting, die aan het begrip ‘deskundige’ moet worden toegekend. Toch blijft 't een eisch van goede regeeringskunst, dat in den regel alleen de eigenlijke volksvertegenwoordiging de beslissing heeft over al of niet aannemen van wetsontwerpen. Alleen een goede volksvertegenwoordiging (o.i. een rechtstreeksche, vrij talrijke vertegenwoordiging) kan op den duur 't verband en 't vertrouwen tusschen regeering en volk bewaren; alleen dan leeft 't volk mee met zijn regeering, wanneer 't een onmiddellijk orgaan heeft, dat meeregeert. Daarom is 't ook noodzakelijk, dat de Volksvertegenwoordiging een overwegenden invloed blijft behouden. Het is alleen om practische redenen, dat haar een deel van 't amendementrecht wordt ontnomen, niet om te kort te doen aan haar rechtmatige macht. Daarom is 't eveneens noodzakelijk, dat een groot deel van de Deskundige Commissies door de Kamer zelf wordt gekozen. Hierdoor krijgt ze eigenlijk indirect weer een gedeelte van haar amendementrecht terug. De beste verhouding ontstaat m.i., wanneer ongeveer de helft van het geheele aantal leden door de Tweede Kamer wordt gekozen. Verkeerd zou 't zijn alle leden der commissies door de Tweede Kamer te laten kiezen. Dan zou er te veel politiek element in komen en te weinig verschil met de Tweede Kamer zelf. Het is trouwens ook beter, dat de leden op verschillende wijze worden gekozen, omdat daardoor meer waarborg wordt verkregen, dat werkelijk de beste deskundigen uit alle hoekjes van 't land worden uitgezocht. Daarom is 't ook goed, dat aan de Provinciale Staten de verkiezing van de andere helft der leden wordt opgedragen. De Provinciale Staten bestrijken om zoo te zeggen het geheele land; van de leden der Provinciale Staten mag verwacht worden, dat zij de kaart van hun land kennen en dus wel weten, waar de specialiteiten op verschillend gebied te vinden zijn. Bovendien blijven wij door deze verkiezingsmethode in de historische lijn, kan eenerzijds 't onafhankelijk ‘Eerste Kamer’ - of revisiekarakter van de D.C. tegenover de | |
[pagina 118]
| |
(2e) Kamer beter gehandhaafd worden, en wordt anderzijds een ineenschrompeling der Provinciale Staten tot volslagen politieke onbeduidendheid voorkomen. Uit een theoretisch oogpunt zou 't misschien beter zijn de deskundigen ook alleen door de deskundigen te laten kiezen of rechtstreeks door de gewone kiezers. Practisch zijn deze beide manieren van verkiezing echter vrijwel onuitvoerbaar, vooral ook omdat groot politiek geharrewar in allerlei anders vreedzame kringen er 't onvermijdelijk gevolg van zou zijn, terwijl de verwarring, die door de stemming voor 11 verschillende commissies zou ontstaan, op den gewonen kiezer minstens verbijsterend zou moeten werken. Om 't deskundig element in de Commissiën nog te versterken is ook aan de regeering de macht gegeven zelf een paar leden te benoemen, doch slechts met adviseerende stem om den ongewenschten invloed van regeering op vertegenwoordiging te voorkomen. Overigens kunnen deze ‘regeeringsleden’, voor een vrij lange periode benoemd, de continuïteit in de Commissies bevorderen. Aan de Deskundige Commissiën is wel het recht gegeven om voorstellen aan de Kamer te doen, doch niet om zelfstandig wijzigingen in een wetsontwerp aan te brengen, omdat zij anders de verwerping van een wet in de 2e Kamer op deze wijze zoude kunnen beïnfluenceeren. Politiek moet aan de commissies zooveel mogelijk vreemd blijven. De Commissie van Buitenlandsche Zaken zou ongezocht meteen een uitstekende gelegenheid geven voor meerder verband tusschen vertegenwoordiging en regeering op dit gebied. Desnoods kan deze Commissie een kleiner aantal leden uit haar midden als ‘Geheim Besogne’ aanwijzen. 't Aantal der commissieleden is natuurlijk eenigzins willekeurig. Voor een kleiner aantal leden pleiten de factoren: Beperktheid van het aantal werkelijk deskundigen, som der salarissen en beperking der discussiën. Voor een grooter aantal de factoren: veelzijdige vertegenwoordiging, absenteïsme en optreden in tweede instantie (bij wijze van 1e Kamer). Ik geloof, dat de hierboven ontvouwde hervorming in 't vertegenwoordigingsstelsel vele euvelen van het parlementarisme zou | |
[pagina 119]
| |
kunnen wegnemen: Veel snellere behandeling van zaken, deugdelijker wetsontwerpen, minder partijdigheid, minder politieke verrassingen, minder regeeringswisselingen, een beter revisiecollege. Men zal misschien meenen, dat de wijze van behandeling der wetsontwerpen erg omslachtig en tijdroovend is. Dat schijnt maar zoo, omdat een beschrijving van de werkwijze op papier er altijd langdradig moet uitzien. In werkelijkheid kost de voorgestelde werkwijze veel minder tijd dan de tegenwoordige. Men bedenke hierbij dat de tijd, dien de Deskundige Commissies aan de wetsontwerpen besteden, vrijwel buiten beschouwing kan blijven. Immers elke Commissie kan haar eigen werk gemakkelijk genoeg af. Bovendien kunnen - en dat is wel van de meeste beteekenis - alle commissies zoo noodig in denzelfden tijd vergaderen. De duur van de behandeling hangt dus eigenlijk alleen af van de Kamer. Dan blijkt er dus een aanzienlijke tijdsbesparing te zijn: Eerste Kamer vervalt, afdeelingsonderzoek der (Tweede) Kamer wordt bekort, omdat 't wetsontwerp reeds is voorbereid door de Commissie, openbare behandeling bekort door 't wegvallen van vele amendementen. Ik kan mij voorstellen, dat menigeen onze beschouwingen als een utopistische speculatie of misschien als een naïeve fantasie à là Wells zal betitelen. Allicht denkt men aan Siéyes' theoretisch prachtige staatsontwerpen (si licet parva componere magnis): het consulaat en annexen, en wat er van werd onder Napoleon's practische hand. Veel valt hierop niet te zeggen. Alleen dit. Ik geloof te mogen beweren, dat de ontwikkeling der tegenwoordige staatsinstellingen zich niet in een richting voortbeweegt, die in strijd zal blijken te zijn met de denkbeelden, die hierboven door mij zijn ontvouwd. Wanneer we op decentralisatie van de bestuurstaak hooren aandringen (bv. in Indië), wanneer autonomie van het gemeentelijk bestuur noodzakelijk wordt geacht, wat wil dat anders zeggen dan den nadruk leggen op 't feit, dat 't nuttig en noodig is het bestuur op te dragen aan hen, die ten opzichte van het terrein in quaestie, het best op de hoogte zijn? Wanneer wij vele Staatscommissies zien instellen, wat beduidt dat anders dan dat regeering en volksvertegenwoordiging hun onvermogen | |
[pagina 120]
| |
te kennen geven, en erkennen, dat een deskundige behandeling van bepaalde onderwerpen noodzakelijk is. Waarvoor dient de raad van Defensie? Waarom wordt er wel eens op een onderwijsraad aangedrongen? Gaan ook de Gemeenteraden met hunne commissies voor Openbare werken, Onderwijs, Financiën etc niet in ‘deskundige’ richting? De dagelijksche vermeerdering van de massa van 't menschelijk weten, en de toenemende behoeften van elk individu, gepaard gaande met de voortdurende uitbreiding van de bestuurstaak, maken het hoe langer hoe minder mogelijk voor een regeering of een vertegenwoordigend lichaam alles behoorlijk te overzien. De Deskundige Commissies zouden daarom ook zeer goed, bij 't ontwerpen van wetsvoorstellen, van te voren met den Minister in overleg kunnen treden. Daar gaat toch maar niets boven een deskundig oordeel: als alle leden der Tweede Kamer eens bakker waren geweest, wel zoo waar, ik geloof, dat ze dan nooit de afschaffing van de bakkersnachtarbeid hadden kunnen verwerpen. Bij algemeen kiesrecht, dat toch zeker komen moet, loopt de Eerste Kamer groot gevaar om geheel te verdwijnen. De 2e Kamer zou daardoor zeer in macht toenemen, en allicht te veel onder den invloed kunnen komen van een overijlde volksbeweging. De regeering zou te veel onder den druk van een overmachtige Kamer kunnen komen. Groote macht zou voeren tot machtsmisbruik. Een vertegenwoordigend lichaam kan niet te gelijk een regeeringslichaam zijn; regeering en volksvertegenwoordiging zouden er beide onder lijden. De regeering wordt een politiek spel, zoodra de regeeringsmacht te zeer verslapt en het vertegenwoordigend lichaam wordt door regeeringsaspiraties van haar eigenlijke taak: deskundige beoordeeling van de behoeften en verlangens der bevolking afgeleid. Men kan zeer overtuigd zijn van 't nut en 't goede recht van Algemeen Kiesrecht en toch tegelijkertijd naar waarborgen voor een goed en deskundig regeeringsbeleid verlangen. En dat aan den eisch van goede waarborgen kan worden voldaan, zonder iets te kort te doen aan de rechtmatige machtsuitoefening der kiezers, meen ik in deze regelen te hebben aangetoond. |
|