| |
| |
| |
Fantasia
Door
Eug. de Bock
I
Dag aan dag was Bob thuisgebleven. Nu had hij lust om met Frederik wat te praten. Hij nam hem mee in een café en zag er bij 't binnentreden een bevriend populair athleet, die hoovaardig zijn groet afwachtte te midden van een paar zeer elegante vrouwen, nabij een ruisend strijkje. Hij groette even en was een ogenblik verbolgen. Hij peinsde erover na hoe niet alleen antagonie bestaat tussen geslachten - hoe de vrouwen hier door een onzichtbare band verenigd waren en alle op hun hoede schenen voor hun mannelike vis-à-vis - maar ook onder mannen, daar elk woekerde met zijn eigenschappen en hoedanigheden om zich te handhaven onder zijn gelijken.
Het leven is een gedurige strijd, meende hij, met onze naaste omgeving én met onze eigen natuur.
We mogen slechts nu en dan de boog ontspannen, en ons vermeien in gesprekken met een kameraad, die we maar laten praten en die we gemakkelik met tegenwerpingen of ontboezemingen overwinnen. Zo oefenen we graag bij vrouwen onze meesterschap uit, en rijden met losgegooide teugels. Maar dikwijls is bij hen verdoken verzet en onverwacht wordt soms een verhouding afgebroken.
Hij vroeg aan Frederik een nieuwe cigaret en begon een geschiedenis te vertellen. Hij ging op een winteravond in gedachten verzonken naar huis. Het regende en waaide dat zijn regenscherm worstelde aan zijn klemmende hand. Hij ontweek
| |
| |
werktuigelijk de rijtuigen en de mensen, tot hij opeens een lichte regenscherm zag komen aandrijven. Hij stond met een fijne kruk in de hand vòòr hij zich bedenken kon en zocht in de verte, maar vlak bij hem kwam een meisje een geschoeide hand uitsteken, en hem uit zijn gepeinzen losrukken. Hij bood haar zijn geleide aan en bracht haar in een theater, waar muzikanten speelden op ongewone instrumenten, in een kleedij die rose en lichtgroen glansde. Op menige mooie winteravond zaten ze in helverlichte zalen. Buiten dreef soms de volle maan aan de blauwe lucht, tussen sterren, achter lichte mist. Binnen pinkten de rode en witte lichtjes, tot bij een parelblauw toneel met feërieke schittering.
Hij weefde op een avond woorden om haar kleine gedachten, tot hij zich omwendde op het geluid van een stem en een bekende gestalte verroeren zag. Hij dacht aan allen die hij gekend had en beeldde zich in, dat ze achter elkaar binnenkwamen: Maria, Maria, Julia, Marie...Hij lachte, en noemde halfluid hun namen, waarop de vriendin onverwacht oprees en buiten liep. Daar vroeg zij of hij die andere allen uit zijn gedachten verbannen wou en haar alleen behooren. Hij kon haar niet bedaren, en mocht haar zelfs niet begeleiden. Zij kwam nooit meer terug.
Dit vertelde hij vrolik, maar Frederik antwoordde te nauwernood. Zijn meisje had hem voor iemand met mooiere dassen verlaten, en daar moest de hele wereld aan geloven.
Hij was voor Bob een van die verkeerde idealisten, die zich niet kunnen inbeelden hoe we niets hogers kunnen bereiken dan het onvolmaakte, het onvolledige. Die niet begrijpen dat het verkeerd en ziekelik is, steeds meer te vragen, verder te grijpen, en erom te dubben, als een menselijke vreugde genoten en voorbij is, dat ze intenser had kunnen zijn, of langer of immer had kunnen duren. Bob trachtte hem te laten voelen dat het volmaakte, voltrokkene, niets anders is dan de dood, en dat het leven het onvervulde is.
Hij trachtte zijn verdriet te verminderen, door zijn belangstelling op te wekken voor de luidruchtige buitenwereld, en knoopte de argumenten vast aan zijn belangstelling voor literatuur: Frederik was een dichter, en Bob bewees hem dat de
| |
| |
literatuur en zelfs de poëzie, die ‘zeer individuele uiting van een individueel gevoel’ ten dele gemaakt wordt door de gedachtebeweging om ons. Wij zijn niet gescheiden van de wereld: wij zijn er een deel van. In en uit ons zelf kunnen werken vloeien en groeien die door anderen buiten onze voorkennis worden gevoed.
Vandaar dat het niet schadelik is, gehinderd te worden door onze medemensen, en door ons liefje verlaten te worden, want het is nodig desnoods op minder aangename wijs met hen in innige aanraking te komen.
We zouden anders niet weten hoe de buitenwereld is, en geen meester worden over onze geesteskinderen, die we moeten kunnen sturen tussen verscheiden invloeden.
Hij geraakte in een diepzinniger uitlegging verward, waarin hij zich zo lelik tegensprak dat hij begon te lachen. Hij redeneerde maar door en besefte wel dat het tijd werd, zich ernstig op de studie van de wijsbegeerte toe te leggen, maar hij snoof de geuren en kleuren van de open zaal en de bloeiende bomen buiten - het werd een warme zomer - en nam zich voor, zich nog een jaar te laten drijven op het leven, veel te genieten en na te denken en geen bepaalde richting te kiezen. Hij zou met zijn bekenden nog blijven meelopen en niet per se iets trachten te bewijzen. Hij zou lachen waar vreugde was en tegen het einde van het jaar de schroeven vastdraaien, zodat hij niet meer tegen alles aanstootte.
Ze bleven nog lang en zorgvuldig redetwisten over vormen en wezen van poëzie en letteren. Hun verstand was zozeer verhelderd, dat het vanzelf sprak dat beide op dezelfde wijze door enkele verschijnselen werden getroffen, bij het naar huis gaan, nu ze hun inzicht ten behoeve van de diskussie op dezelfde lijn hadden moeten stellen.
Ze praatten verder over die poëzie en over honderd andere dingen, maar over de vrouwen die op het boulevard stonden spraken ze niet met elkaar, al wisten ze dat elk van hen daar dezelfde aandacht aan geleend had waar ze over het elektries belichte voetpad voorbij gingen, of met blinkende ogen in de schaduwen stonden om vlug te kunnen kennis maken. Ze waren verleidend op zulk uur op een warme zomeravond, als grote
| |
| |
bloemen, ruikend en giftig en zeer verheugend om naar te kijken.
Hun schoonheid werd zelfs verhoogd door het gevaar dat eraan verbonden was, maar bleef daardoor ook buiten hun verlangen. Zoo sterk is schoonheid dat ze 't gevaar overwint, en dienstbaar maakt, om haar heerschappij te betuigen.
Ze werden elk getroffen door het voor elkaar verzwijgen van het door elk intens waargenomene. Woorden wijzen slechts op de banden die tussen mensen bestaan. Zij beseften dat het Leven bestond, daar het door elk zo sterk op dezelfde wijze gezien was geworden, dat dit ook zonder woorden duidelik werd. Het leven, het éne, buiten hen, bestond dus niet voor een van hen alleen of niet alleen maar in zijn dromen.
| |
II
Bob had genoeg gewerkt. De zon stond nog hoog en onomsluierd in den hemel. Hij verliet zijn huis en ging naar Frederik om met hem te spreken.
Die had een zuster, Blanca, gekleed in een tailleur van lichtblauw, dikke stof, waarop ze een hoed droeg van dezelfde kleur. Heur haar was blond, of onbestemd bruin. Hij had vermeden meer over haar te weten te komen.
In de huiskamer hingen foto's van handboogvereenigingen en op de tafel stond altijd te midden van een kale ruimte een vaas met groote papieren bloemen: klaprozen, ruwrode en witte, en steenroze rozen, doorstoken met gifgroen kruid.
Frederik kwam van een tentoonstelling terug en leidde hem het vertrek uit. Hij vond thuis alles niet sierlijk genoeg; als hij binnen kwam, zou hij wel alles kunnen breken, en hij vluchtte dan in een verre hoek van de tuin of op zijn kamer.
Hij nam hem mee naar boven. Daar hing een tekening met liefdegodjes en een licht omsluierde vrouw die een guitaar bespeelde. Ze was indertijd voor hem vervaardigd geworden door een Duitse goevernante met blauwe ogen. Frederik wees naar het bloeien van de stadse boomgaarden, waarvan de laatste bloemblaadjes begonnen af te vallen, en kloeg er over dat al die schoonheid zo gauw voorbij was. Hij vond slechts enkele
| |
| |
minuten tijd in elke lente om zich geheel aan de beschouwing ervan te wijden. Hij wees daarna op twee oude banden in zijn bibliotheek, Kant en Schopenhauer, die hij trachtte te doorgronden, en op een khoran en allerlei nieuwe wijsheid. Dan zweeg hij lang en zocht wat, en aangemoedigd door zijn vriend begon hij eindelijk een vers te lezen:
'k Staar stom bewondrend uwe tochten aan, mijn vrienden,
Wanneer g'als jonge goden door des levens gaarde schrijdt,
En 'k wou een makker op uw wegen zijn
En mee vertrappen 't onkruid waar 't gedijt.
Mij is viktorielach niet meer bekend:
Te overwinnen werd me reeds ontwend
Door inzicht dat ik nu heb opgebouwd
En dat met wijsheid mijne ziel gebonden houdt.
Ik arme, die niet meer verachten mag,
Omdat ik ál bevroed, maar alles ver is,
Ik dool nu door het dorre leven,
En bidden kan ik enkel om een kinderlach,
Of om wat reine liefde mij zou kunnen geven.
Na enig zwijgen begon hij daar de betekenis van toe te lichten, maar kon het verband niet goed verklaren tussen reine liefde en zijn koele wijsheid. Hij bleek ten slotte ook niet geheel los te zijn van de gemeenschappelike strijd, maar er nog dikwijls aan te denken. Hij stelde hoge eisen, niets was hem goed genoeg om als lichtbaak te dienen voor zijn medeburgers, wier lompheid hem ergerde. Zijn wijsheid, die zijn werklust bond, bleek ordinaire twijfel te zijn. Hij wist niet welke beschaving de beste was voor zijn volk, Latijnse of Germaanse. Hij peinsde en redeneerde met het hoofd in de handen, of er niet een beschaving kon gemaakt worden uit Franse letter- en toneelspelkunde, Japanse en Chineese plastiek, Indiese godsdienstzin, en de Griekse sportgeest van de Engelse natie. De Duitsers spraken te luid in gezelschap en knipten hun haar op ergerlike wijze en hun militaire tucht doodde alle fijne gevoelens. Hij was nog lang niet klaar en wist ook niet hoe hij
| |
| |
die ruiker aan de maagd van Vlaanderen aan zou bieden, toen Bob hem onderbrak en uitviel tegen alle breekbaar goed en zonvergulde wolken.
Wij geloven minder dan onze vaderen, zei hij, - de jongen kon misschien nog gered worden - in de konventionele schoonheid van nachtegalen en bloemen en laten er ons vooral minder door ontroeren. We hebben ons eindelik aangepast bij de dagelikse noodzakelikheid. Door het verleden realisme heen hebben wij ideaal en werkelikheid naar hun juiste verhouding leren schatten.
Wij zijn dus vrijer van symbolen en idealen en beter meesters over ons lot. Misschien was voor honderd jaar een enkele schets naar een voorbeeldig monument voor de bezitter een gelukkig keerpunt in zijn ontwikkeling. Denk aan het belang dat de jonge Goethe aan dergelike verzamelingen hechtte. Maar wij beschikken over een massa van die dingen. We hebben bibliotheken, musea en films. Die belichamen veel meer invloeden, maar elk is minder sterk en we houden ons evenwicht gemakkeliker tussen het aardse en het ideële op de strakke lijn van onze strijd om het bestaan.
Wij zijn minder buitensporig. Wie zou zich nog als de abbé Prévost een hele jeugd lang laten bedriegen door een hoer, en zeer naïef en argeloos een roman schrijven over zijn liefde, die hij niettegenstaande alles wederkerig achtte? Wij hebben méer konneksies maar lossere, met de ons omringende verschijnselen.
Grijp dus opnieuw de teugels en laat de wijsheid varen. Bezwaar er u niet te vroeg mee. Wij moeten zelf ons lot besturen. Een godsdienst of een stelsel doen het niet meer voor ons.
Frederik schudde bedroefd het hoofd en sprak: Ik vrees dat ge het kunstenaarschap nog zult weg redeneren. Gij wordt een materialist.
- Mijn vriend, ik heb nog gister over de kunst nagedacht, terwijl ik een boekeveiling bijwoonde.
De mensen kochten daar afsof het tafels en stoelen waren, en gaven meer geld voor domme dan voor belangrijke dingen. Een dame alleen bood vurig naar een miniatuuruitgave van de Decamerone, maar ik moest ze haar met een glimlach uit de hand nemen. Ik kreeg daar het bewustzijn dat de kunst van
| |
| |
onze vaderen verlaten wordt. De burgers lachen om het futurisme maar in wezen is het overal tegenwoordig. Er is goed en kwaad futurisme, maar overal is het vrijgevochten, want de oude kunst, die gekristalliseerd was en bijna versteend wordt in de bekende broze vormen, komt deerlik in het gedrang tussen moderne wereldmachten als noodzakelike snelheid van verplaatsing, gevoelloze konkurrensie en eisen van de nieuwe hygiëne. Wie verdedigt haar nog ridderlik en wie gaat alle dagen met haar om? Wij jongeren moeten hard werken, en alleen wat stillen in den lande kennen haar voldoende, maar die leven onze dagen niet mee en steunen zich niet als wij op de vooruitvliedende tijden, om als eersten aan te komen en de gelijktijdigen vóor te schieten. Wij moeten alles trachten opzij te dringen, en het zal waarachtig een gave Gods zijn, indien we nog in sommige ogenblikken een groots vergezicht aanschouwen over een zich naar ons verstand schikkende wereld. En dan zullen we een sterk hart moeten hebben en een geweten dat door geen kleingeestigheid is aangetast.
Hier nam Bob van zijn vriend afscheid, ging wat rode kwatrijnen lezen van Omar Khayyam en wandelde de stad in, terwijl hij een grote behoefte voelde om zijn ledematen en zijn hoofd op te frisschen in de een of andere dolle onderneming.
| |
III
Hij had met een jacht met volle zeilen willen vertrekken naar een blauwe zee, of in een verre stad alles in rep en roer zetten, maar hij bezat geen geld genoeg om zelfs maar de tram te nemen.
Hij kon onmogelijk naar zijn kamer terug, of ledig langs de bekende hoofdstraten loopen. Hij moest zijn geestelike poriën wassen in waaghalzerij en onverwachte toestanden. Ondertussen was de avond gekomen en hij sprak twee jongen bekenden aan die altijd gereed waren om met geweld plezier te maken.
Ze trokken onbekommerd het kwartier in van de verlichte bars en de los gekleede dienstertjes. Die stonden met wit en
| |
| |
rose geschilderd gezichtje in het gat van de deur. Bob vertelde met homeries gelach hoe hij op een winterdag, terwijl de witte sneeuwvlokken vielen, met vrienden de meubels hier had buitengedragen en dwars over het sneeuwtapijt gezet, de kapstokken naast de stoelen, de tafels en de buffetten. Dan kwamen de trippelende dames buiten en kruisten elkaars passen in de ongerepte sneeuw, om met gebogen hoofdjes en vlokken op de blonde lokken en licht satijnen bloezes, op vergulde en witte zijden schoentjes, de meubels weer binnen te dragen. Op witte lak en verguld hout kleefden kristallen en twee meisjes met een gul karakter lachten en begonnen met sneeuwballen te smijten naar de misdadigers, tot ze zelve zich moesten redden met een doornatte rug.
Nu voelden zij lust om met vereende krachten ergens een grote toog half uit de gang te halen en een dikke patrone op haar hoofd te zetten. Ze installeerden zich in een nieuw lokaal met prachtige bloemtuilen, spiegels en palmboompjes. De zwarte portier had zich hooghartig verwijderd, want Whisky had met hem op de ‘Vaderland’ gevaren en bracht hem dat halsstarrig te binnen. De jongste lag op een sofa, en keek geheimzinnig naar de zak van zijn overjas, waar een gestolen flesch in puilde. Ze gingen eerst naar buiten na veel gezoen en na kanten kragen onhandig te hebben gescheurd, en zagen daar vele deuren haastig grendelen. Voor de brede ramen werden gordijntjes even opgelicht en een drietal hoofdjes kwamen er achter spotten en neuzen zetten. Door een kier van de deur werden door smalle beringde handen bocks uitgestoken daar ze anders dreigden de ruiten te breken.
Ze drongen eindelijk een nog feesteliker salon binnen, waar een heer met madame zat te praten op een causeuze. Daar begonnen ze met tafels en stoelen te draaien en elkaar over de toog te vervolgen. Ze ontdekten een elektriese knop en zetten alles in het donker. Toen klonk gevloek. Een man had Dolf bij de keel gegrepen en bedreigde hem met een revolver, maar Dolf gaf hem een slag in het gelaat dat hij achter in de zaal viel, en koos met zijn vrienden het hazenpad. Buiten tegen een gevel stond met doodsbleek gelaat een kameraad, die zich in whisky had verslikt.
| |
| |
| |
IV
Om zich te herstellen verlieten ze de volgende avond de stad om ver van huis op een heuvel de zon te zien opgaan.
Er reed geen trein meer en slechts in een paar kleine kroegen klonk nog rumoer en brandde geel licht. Ze hoorden in de bossen het bekende geroep van uilen en andere vogels. Eindelik legden ze zich tegen de helling van een heuvel onder een oude denneboom te rusten.
Na middernacht werd Bob wakker en zag ze allen traag bewegen. Hij wreef zijn lichaam en kroop in de boom om aan de rhumatieke pijnen te ontkomen. Daar zag hij omlaag: Whisky's ogen puilden uit zijn hoofd. Hij klappertandde, Kantelaar voelde zich stillekens doodgaan; hij roerde geen vin en lag daar te glimlachen.
Kort daarop meende Bob dat hij de zon zag opgaan, en daalde neer om zijn makkers te wekken, maar het was de maan, en nog maar half twee. Na een eindeloze tijd kwam een omsluierde zon, en toen maakten ze zoveel sprongen en galmden zoveel aleksandrijnen uit, dat ze de ellende afschudden, de zon glorierijk lieten stijgen en de heide inliepen over de golvende duinen.
Plots stegen zilveren tonen op achter een duinrug. Whisky stak waarschuwend zijn beide handen vooruit en meldde dat broeder Frederik daar was. Tussen twee heuvels kwam hij met een fluitje aangewandeld. Het was zijn gewoonte zich in de vroege morgen hier te komen oefenen, want hij had in zich een groot verlangen naar muziek ontdekt. Hij stak zijn mooie fluit met tegenzin weg en beantwoordde de dolle schaterlach met een betoog over de noodzaak om alles op een natuurlijke wijze te beginnen. Whisky vroeg hem, of hij geen Grieks gewaad bij zich had, maar Frederik beloofde hen straks een proeve van zijn kunst te geven, en ging met Bob terzijde over zijn gedichten spreken.
Bob zei hem dat zijn proza beter was, om van hem af te raken, maar Frederik hield vol, dat hij zich meer uitleefde in zijn verzen.
- Geloof me, je verzen zijn minder waard. Hoe was ook
| |
| |
weer je laatste prozastuk in Opstanding: ‘O, laat mij, bid ik u, vrienden, wat alleen met mijn ontwikkelingskrisis: laat de woeling in mijn boezem wat bedaren. Ze schudt zodanig aan mijn evenwicht, dat ik geen ogenblik mijn stuurmanspost verlaten mag...’
Hoor je wel, hoe dat klinkt! Ik vind het onzin, maar je voelt aan de stijl dat je het heilig meent. Tracht alleen fijnzinniger te worden, logies te denken en objektief te oordelen, lees dikwijls Buffon en schrijf en herschrijf gedurig.
Tracht vooral met je pen geen muziek te maken als met een fluit. Een goed prozaschrijver is altijd in wezen een fijnzinnig chroniqueur. Niets meer, want anders maakt hij zich met geleende kleren - van de dichter - (en jij bent geen dichter) bespottelik. Hij is fijnzinnig en zijn taak bestaat in het meedelen van opmerkingen over de loop van de wereld en het menseleven. Die kunnen korter of langer zijn en meer of minder bruikbare wijsheid bevatten. Hij zal een volkomen zelfbewuste, dat is gelouterde, doorknede en plooibare taal gebruiken. Toch zal hij over het algemeen niet streven naar een taal, die alle zijden van zijn gedachten volkomen dekt, want zijn gedachten zelf zijn menselik, niet goddelik, en spreken elkaar soms tegen. Zij zijn niet altijd helder voor de denker zelve die ze in zich voelt worden. Als hij tot volgroeide mannelikheid gekomen is moet hij genoeg betoogd en bestreden hebben, om te weten wat hij zeggen kan met zijn prozataal, en wat tot het gebied van de poëzie of van de woordeloze muziek behoort.
- Waarom maak je dan zelf soms kunsten met je woorden?
- Omdat er zoveel geschreven en gewreven wordt. We moeten zo bondig en verlokkelik leren schrijven, dat de mensen het vanzelf onthouden...
Maar dit neemt niet weg dat we onze gedachten nooit juist kunnen uitdrukken. We gebruiken woorden en uitdrukkingen, die alleen onze gedachten benaderen, of er mee in verband staan, precies als het vragen om wijn en het hoog heffen van een beker in verband staan met levenslust, of een nieuw parfum bij je geliefde met je verkoelende hartstocht.
Denk er eens over na en fluit ons het lentelied uit Tannhäuser. De dag wordt mooi en we zullen nog tijd genoeg
| |
| |
hebben om in een koele schaduw onze diepste starre gedachten tevergeefs haarfijn te willen uitdrukken. De weg is lang.
| |
V
Ze kwamen verheugd van zinnen 's namiddags in het dorp bij Gustje aan. Die kwam loom uit de keuken, waar ze waarschijnlik heur haar gezwart had, want eigenlik was ze ros. Ze had een bleke witte huid, met nauw merkbare sproeten, en groene ogen. Ze was mager en slank en enigszins stijf in haar hoogsluitend kleed van donkere stof. Ze dronk een glas stout met hen als oude kennissen, en spoedig had Whisky een muntstuk in de piano gestoken, die een wals begon te draaien waarvan alle zenuwen in hun benen wakker werden.
Gustje danste buitengewoon. Zij werd plooibaar als een riet en volgde gewillig elke beweging van je schouder, terwijl ze je toch als je vermoeid werd nog licht door de zaal kon voeren, over de met zand bestrooide vloer, onder de lichtgroen en rose geschilderde balken. Ze kloeg nochtans dat ze hoofdpijn had, vanwege het late opzittten gister met automobilisten. Maar de vader kwam nu en dan binnen en wisselde een kwinkslag, en stak desnoods zelf geld in de piano om nog te laten dansen.
Om acht uur kregen ze honger en vroegen ze te eten. Dan hadden ze geen lust meer om nog te walsen en bestelden een fles wijn. Een brede eikenhouten deur werd geopend en ze gingen in gemakkelike zetels om een ronde tafel zitten met een fotoalbum en asbakjes. Er stond ook een zwarte piano met een muziekbibliotheek en op veel stukken stonden tedere opdrachten ‘en souvenir.’
Zij bewoog zich als een welopgevoede dochter tussen de intieme meubelen. In het café zaten vader en moeder in het donker te praten. Zij speelde een nocturne van Chopin, en ondertussen streelde Dolf met zijn hand langs haar rug, om haar ranke silhouet te bewonderen en te onderzoeken hoever haar reserve ging. Zij spraken samen over muziek, en de mannen dwaalden af naar hun verleden. Zij was dan nieuwsgierig naar hun liefdesavonturen, daar ze maar weinig in de stad kwam en die altijd zag als een onmetelik veld voor onverwachte ont- | |
| |
moetingen. Ondertussen zagen ze het rode vocht uit de flessen sierlijk in hun glazen vloeien. Zij mochten met haar stoeien en zelfs heur haar en kleren in de war brengen, maar zij bleef koel en wist alle inniger vertoeven van hun handen te voorkomen. Het gesprek werd meesterlik door haar gevoerd. Zij haalde koekjes en stond nu en dan op om sigaretten te nemen uit een kast, of om lusifers te langen. Zij sloeg dan in het voorbijgaan een paar toetsen aan. Zij was een koele vlam, die alleen hun uitzicht op vroegere en toekomstige ondernemingen in een feller licht zette, en die gehoorzaam volgde waar ze geroepen was; niemand voelde zich verwaarloosd. Met allen kwam ze aanroken en ieder betaalde om beurt een fles. Stilaan werden hun geesten beneveld. Maar de lampen in de kamer brandden fel en de piano glom en zond opwekkende marsen en langoereuse walsen de kamer in, waarvan de zware gordijnen een intimiteit besloten, als ze in lang niet hadden gekend. Op het tafelkleed waren kleine rose vlekjes gestort en as van sigaretten. Om de stemming te verhogen bestelde Bob een impulsieve fles champagne, waarvan ze de stop lieten knallen. De een na de ander gingen ze even buiten. Ze moesten de tuin door tot bij een stalling en een haag. Huiswaarts blonk warm bleekgeel het venster, waarachter de blijde tonen van glazen en gezang ruisten, die noodden om terug te keren. Daartegenover spreidden de nacht en de velden zich uit en stond in de
verte een rij populieren tegen de grauwe hemel afgetekend, waar sterren tussen de wolken verschenen. De bewogen lucht was heerlik. Zij blies in hun haren die om hun afkoelend hoofd en hun ogen fladderden. Het pad van de tuin en de zwijgende gebouwtjes wiegden hen daarna; ze gingen er zonder zwaarte langs. Binnen werden ze telkens met vreugde ontvangen. Elk moest om beurt een lied zingen, maar Kantelaar haalde een papier uit de zak en zei met tranen in de stem dat Moréas zijn broeder was en dat hij zijn verzen had nagevolgd. Zij begonnen allen te lachen. Gustje liet merken dat ze vaak kreeg en rekte de armen hoog boven het hoofd. Het was vier uur en lichtvlekken kwamen in de lucht te voorschijn. Ze konden niet meer naar huis en kregen twee kamers met drie bedden. Whisky liep om de eerste boven te zijn en alleen te
| |
| |
slapen. De anderen hadden nog geen lust. De flauwe lichtglans op de witte muren boven hield hun aandacht wakker. Zij iiepen de trappen op en neer, die een echte doolhof waren, en gingen op alle deuren kloppen om Gustje. In een donkere kamer konden ze binnen, maar Bob voelde onder een hoofd een ruwe baard en week luid schaterend terng. Ze hadden hier en daar een jas en een broek uitgetrokken en liepen in hun hemd rond. Op de trap kwamen ze een jonge man tegen, die ernstig goendag zei en eindelik gingen ze naar hun kamer, die door een aangekondigde morgen beschenen werd. De bedden waggelden.
Kantelaar stak zijn vingers in de mond, zodat een roodachtig vocht zich over de vloer verspreidde. Niemand had de wil om hem er uit te gooien en ze bedekten zich met de wollen dekens.
Kort daarna werden ze gewekt door belgerinkel buiten. Koel water verfriste hen, en er was een blauwe hemel met flauwe zon en zwakke witte wolken. Er drong geur van aal de kamer binnen, die hun stads romanties hart verheugde. Op een schalie stond het bedrag van hun gelag geschreven.
| |
VI
Veel maanden later had met vastenavond Blanca van onder een masker naar Bob gelachen. Hij scheidde haar van haar vriendinnen en nam op haar verzoek mee naar een populaire danszaal, waar weinig paren ernstig het orgel begeleidden met nieuwe walsen en one-steps.
Er waren geen gemaskerden, alleen getrouwen van de dans, en daar de mannen elders waren dansten de vrouwen met elkaar de zinnelike Zuidamerikaanse passen. Rechtstaande leunden er enkele tegen de pilaren, met lichtrose en blauwe jurken en donkere rokken, en enkele jonge joden met zwarte ogen, achteloze cigaretten en molières zaten geblaseerd te kijken bij lichtgroene tafeltjes, en wenkten nu en dan een deerne.
Een reusachtig orgel vulde de achterwand. In het midden was een gebruind riviergod, die op zijn schoot, achterover gebogen als een rank blad, een rose meisje hield. Het rolde en ratelde zacht, en was volkomen met rode en groene lampen behangen, die golvend aan en uitgingen evenals de festoenen
| |
| |
in de zaal, die lichtten en verdonkerden boven de gladde en donkere vloer. De paren bleven maar dansen.
Hij begon met Blanca te praten over het onmiddelik genot door de ogen of andere zinnen, hoe we dat moeten leren smaken zonder achterdocht of naberouw. Hij had eens een mooie droom gehad, waarin hij alle tegenstrijdigheden vergeten was door historici in boeken neergeschreven en alle literatuur erkende als een pure opwelling van het hart, uitgelokt door het ogenblik. Hij beproefde nog dikwijls met het gevoel van die droom te lezen. Dan wonden sprookjes zich af als de kabbelingen van een vrij beekje, en een Goethe en zelfs een veel jonger arbeider in de tuin der letterkunde schenen te spelen met van zelf groeiende schatten.
Hij willde alles zo leren begrijpen, maar stuitte telkens op de onwil en het vooroordeel van andere mensen, die wantrouwig wachtten en zijn verlangen lieten verkoelen.
Zij liet niet merken of ze wat begrepen had, maar sloeg haar mantel om en stond op. Hij volgde en zoende haar in de gang en bracht haar spoedig naar haar gezelschap.
Hij wist niet waarom hij over zich zelf zo tevreden was, maar begon reeds 's anderendaags zijn kleding beter te verzorgen. Hij kwam niet meer in demokratiese café's. Op een namiddag zat hij met Frederik voor een raam in de schuine zonneschijn en voorspelde de aanstaande literaire dood van Ibsen.
Maar Whisky kwam voorbij en andere bekenden, die naar hen begonnen te wijzen en kompromettant te vloeken. Bob trok met een kleine beweging het gordijntje dicht; toen kwamen ze binnen en zetten zich in zijn nabijheid, luid lachend en roepend, en begonnen met hen te praten tot ze zich overgaven en samen de stad introkken.
Dames zonder bezigheid en enkele vreemde heren, boodschappers en studenten vulden de straten. Nog heel vaag glommen in de goot of in de hoek van een dorpel een paar confettis van halfvasten. Op het voetpad in de zon kwamen ze een vage vriend tegen, zonder jas, bedronken, met een brandende lampion in de hand. Hij antwoordde op hun groet met een licht geknor.
De mensen weken voor hem uit. Whisky en zijn kornuiten besloten hem te volgen.
| |
| |
Bob begon echter over Blanca te spreken. Hij zag haar niet meer terug, wat hem verwonderde, en hem een beter denkbeeld van haar deed vormen. Zij drong in zijn geest en in zijn mijmeringen door.
Misschien vindt gij het vreemd, had hij haar eens geschreven, dat deze brief, die van liefde heet te branden, met de machine geschreven werd; maar behalve dat hij er minder belachelik door wordt (want je antwoordt niet) heeft dit geschrift het voordeel van zuiver en duidelik te zijn. Vooral van duidelikheid, behalve van diep- en hooggaande passie, waarvoor niets diep genoeg in de aarde vastzit of hoog genoeg tussen het rijk der goden reikt, houd ik veel.
Hij wist dat hij in die brieven zich te veel aan zichzelf gespiegeld had, en dat hij ze vooral tot eigen lering geschreven had. Was hij te egoïst en niet blind genoeg? Die vraag was meermaals bij hem opgerezen.
Hij wou een kaart in de bus steken, toen Blanca daar toevallig kwam aangewandeld. Hij wendde zich haastig om naar de bus en werd verrast door een auto, sprong achteruit en viel op de grond, gekwetst. Zij liet een luide schreeuw, waaraan het merkbaar was dat zij er meer dan de andere mensen door getroffen was. Zij bleef met de hand voor de mond staan, de ogen wit en ontsteld en met bleek gelaat. Hij maakte zelf veel minder misbaar.
Maar toch was hij tevreden, en zijn verliefdheid was geheel verdreven, omdat zij hem het beste geschonken had wat ze hem schenken kon: ze had hem de niet-egoïstiese liefderijkheid van de vrouw nog eens herinnerd.
| |
VII
Blanca was interessanter dan ze eruit zag, maar wat wil je, we zoeken niet alleen het innerlike bij de vrouwen, vooral wanneer we ons voornamen nog wat te vagabonderen. Ze had eens een lang gesprek met hem, toen ze hem gezelschap hield terwijl haar broer verwacht werd, en kon haar gevoelens goed verbergen. Maar toch vermoedde hij die, omdat hij wist dat vrouwen van twee en twintig jaar zijn als rijpe vruchten, die je in je hand kan laten vallen, als je die uitsteekt.
| |
| |
Zij was niet minder ernstig maar meer ter zake dan haar broer en vroeg hem: Wanneer zal ik eindelijk weten wat deze liefde is, waarover zoveel gesproken wordt? Hij wist het ook niet. Hij kende enkel meisjes van minderen stand, in wat hen geslachtelijk onderscheidde en samenbracht. - Wat ik bedoel is toch wel verscheiden, vroeg ze, van wat je voor hen voelde? Hij meende ja, doordat een huwelik langer duurt dan zoo'n verhouding en dus meer lief en leed met elkaar doet delen.
We worden naar liefde gedreven omdat het samenzijn alleen bij gepaarden zo sterk is, dat beiden om zo te zeggen in sommige ogenblikken slechts één lichaam vormen. Ieder mens tracht naar kommunie.
..Wij willen onze goedheid en deugdelikheid laten gelden, en kunnen dat alleen op bevredigende wijze bij mensen voor wie we, al ware het slechts bij enkele gelegenheden, in genen dele moeten op onze hoede zijn, bij wie we zelfs onze meest naakte natuur niet moeten omhullen. Onze vagere verlangens willen we mede bergen in een snik en omhelzing. Wij kunnen die niet omschrijven en ze omvatten dus alles op de hele wereld. Indien het lot van de wereld ons koud liet, zou ook geen enkel levend wezen ons nog kunnen bekoren.
Maar omgekeerd is ons wereldverlangen misschien de uitgewaterde, bij gebrek aan vat zich over de wereld verspreidende gulp van onze voortplantingsdrift.
Vergeef me, Blanca, zo ik onduidelik gesproken heb. Het is niet gemakkelik, over de liefde een volkomen woord te spreken.
Zij lachte zoetjes, en liet hem over aan haar broer.
Hij wou met hem de kwestie nog eens bespreken, maar die voelde er niet veel lust toe, en vroeg hem of hij bij het beschouwen van de sterren en de maan ook aan het doel van het leven en de reden van de dood dacht. Bob antwoordde ontkennend, en dacht er eensklaps aan, dat hij een jaar ouder geworden was. Hij mijmerde nog een ogenblik tussen de plantsoenen langs het nieuwe pad, en zei goenavond. Hij ging naar huis en nam een pen in de hand om met de eerste bladzijden van een groot en gewichtig werk te beginnen.
1914. |
|