Boeken, menschen en stroomingen
Marie Cremers: Verzen
Ik heb de titel van dit boekje met bizondere genegenheid neergeschreven. Voor vreemden zegt hij niets en er verschijnen veel zulke dunne bundeltjes. Waarom zal juist dit eene lang en vaak worden opgenomen en voor menigeen een troost en een verlossing zijn?
Kunst is er aan deze verzen toch maar heel weinig. Zelfs bieden zij hen, die van ‘natuurlijke’ poëzie zeggen te houden, een zeldzame gelegenheid hun genot en bewondering nu eens uittespreken. Of zij het doen zullen?
Er is namelijk in deze gedichtjes geen streven naar prachtige of boeiende vormen, geen verhevenheid of beeldenrijkdom die bewondering opwekken. Maar er is ook niet die natuurlijkheid waarbij de gewone mensch zich zoo wel bevindt en die hij alleen zoo noemt omdat zij hem niet aan zijn overgeërfde of eigen geworden sfeer ontrukt.
Marie Cremers zegt niets dan haar gevoel en zij zegt het met een kinderlijke onmiddelijkheid, maar dat gevoel komt uit dieper bron dan de beekjes die de bloemenranden van onze gezellige samenleving bevochtigen. Zij was in haar jeugd het kind dat wel de appeltjes in haar boezelaar bewaarde en de duizendschoonen kleurig en bont vond als een poppejurk, doch dat tevens het liefst ‘aan de punt van de dorpsche tuin’ naar het windgeluid in de boomen luisterde en daarin het lied van de eeuwigheid vernam.
Sedertdien is het leven over haar heen gegaan en een oogen-