De Beweging. Jaargang 12(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Twee gedichten Door Maurits Uyldert I Ruiter-liedje Zij kuste hem snachts bij de linde, Na dagen van minne en spel, Den minnaar de liefste beminde Het laatste en snikkend vaarwel. De hemel hing pralend te flonkren, De nachtegaal neurde en floot, Door den geurigen nacht gleed de donkere Vlerk van de dood. Hij reed door de zomerse dagen Onder de zon en het zuiverend licht Door het geurige graan, zonder vragen Waarheen men zijn reis had gericht. Aan den horizon vlamde de donder Bloedrood van het moordende vuur, Maar zijn droom dwaalde verder en vond er Alleen maar dat uur.... [pagina 28] [p. 28] Alleen maar de schreiende liefste Alleen in den donkeren nacht, Haar ogen, droef-donkere, hief ze Naar hem als een spraakloze klacht, Naar hem die naar haar slechts verlangde Met de hete kracht van het bloed Dat éven-fel rusteloos prangde In haar marrend gemoed. Waar minnende harten verbeiden Daar scheidt hen geen afstand, hoe groot. Eén leven slechts leiden zij beiden Tot achter de grens van den dood. En dwars door het vuur der granaten Reed hij zingend den dood tegemoet Naar den nacht waar hem wonk haar gelaat en Waar wuifde haar groet. II Het doodsbericht Zij hief haar hoofd....een glimlach wierp zijn licht Over haar bleek gelaat, der wimpren waas Zonk over de ogen en zij zweeg in droom. Alleen haar mond, half open, trilde in pijn. Geen sterfling zag de wreedheid van dit uur Maar dat haar ziel zich plots, als met een zwaai, Omhoog ontrukt had aan dees werelds ban En ginder gelukzalig saamspraak hield Met een die - ruwer niet, noch met meer smart - Van droeven doem bevrijd werd, dit verstond Wie haar in zomernachten, roerloos schoon, In 't park zag mijmren op een berm van mos. [pagina 29] [p. 29] Daar zat zij als een beeld, haar handen blank Gevouwen in haar schoot en 't hoofd omhoog Zodat haar wit en droom-geboeid gelaat Den bleken schijn van maan en starren ving. En tot den trans der starren rees haar geest In de ijle ledigheid en schouwde ver... Er was geen zucht die aan haar mond ontsteeg, Geen harteklop trilde in haar weke borst En zij gevoelde zelfs geen gang van bloed.... Zij had die verste schoonheid diepst verstaan Die geen verschijnt dan wie aan de overzij Van de oever van den dood het leven schouwt En zelfs der aarde droom niet meer begeert: Waar lust noch lijden meer de borst beroert, Waar geen verlangen meer de ziel doortrilt Omdat zij buiten waan en wereld woont, En roerloos in het hart der schoonheid woont. Vorige Volgende