De Beweging. Jaargang 11
(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
De Duitsche rechtsgeleerden en de oorlog
| |
[pagina 148]
| |
waardeerbare hand over hand toeneemt. Onzijdigheid is op dit oogenblik de verstandige taak van volk en Regeering. Maar een plicht des zwijgens brengt zij niet mede. Eenig land de genegenheid te onthouden, die het niet heeft verdiend, is geene schending der onzijdigheid.
* * *
De Duitsche Rechtsgeleerden gaan voort met de uitgifte van hunne bijzondere oorlogstijdschriften. Groot is het aantal opstellen over den oorlog in algemeene en letterkundige tijdschriften. Het zijn voortdurend juist de Duitsche Rechtsgeleerden, die eene sterke behoefte ondervinden tot rechtvaardiging van de daden van hunne Regeering zoowel tegenover het binnenland als tegenover het buitenlandGa naar voetnoot1). De ‘Deutsche Juristen Zeitung’ heeft den eersten Januari een dubbel nummer uitgegeven. Een groot gedeelte van de bijdragen is aan den oorlog gewijd. De toon is bij voortduring onrustig; niet zelden zelfs min of meer onwaardig. Te dezen aanzien onderscheiden zich de Engelsche schrijvers gunstig van een aantal Duitsche. De Duitschers gevoelen dezen oorlog als eenen tusschen Engeland en Duitschland. Dit blijkt niet alleen uit de richting van de bewegingen van het Duitsche leger naar de Fransche Kanaalkust. De woorden van de Duitsche schrijvers razen van haat tegen Engeland. De ‘Deutsche Juristen Zeitung’ opent met een opstel van de samenstellers ‘Dem neuen Jahrgang zum Geleite’Ga naar voetnoot2). De haat tegen Engeland: ‘Von blinder Eifersucht, von gierigem Neide und glühendem Hasse Englands betört und verführt, haben andere Staaten sich seiner Führerschaft angeschlossen.’ Prof. Dr. P. Laband schrijft over ‘Die Kriegsgefangenen’. Hij onderscheidt te dezen aanzien de personen in krijgsdienst van de burgerlijke personen. De rechtstoestand van de eersten is geregeld bij de Haagsche Volkerenovereenkomsten, maar in | |
[pagina 149]
| |
dikwijls zeer vage bewoordingen. Zij moeten behoorlijk worden behandeld, behoorlijk gevoed, behoorlijk gekleed. Tot werken kunnen zij worden verplicht, mits hun werk noch middelijk noch onmiddelijk ten goede kome aan de krijgsverrichtingen van den Staat, die hen gevangen houdt. In geen geval mag hunne gevangenschap den aard krijgen van boete en straf. Het lot van burgers in vijandelijke landen is niet geregeld. In menigen oorlog heeft men tegen hen geene bijzondere maatregelen genomen. In andere oorlogen zijn zij uitgewezen of wel in bepaalde steden, dorpen en kampen vastgehouden. De Haagsche Volkerenovereenkomsten hebben niet anders gedaan dan het beginsel vaststellen, dat de oorlog gevoerd wordt tusschen de Staten en niet tusschen de burgers. Van Prof. Dr. E. Zitelmann eene bijdrage: ‘Schadenersatz für Gewalttätigkeiten gegen Auslandsdeutsche im Kriege’. Blijkbaar is de Duitsche Regeering van plan te goeder tijd geldelijke aanspraken te doen gelden ter zake van deze gewelddadigheden. De rechtskundige grondslag en bovenbouw van een dusdanig vorderingsrecht worden door prof. Zitelmann onderzocht. Den grondslag vindt hij in het vernielen van goederen, die aan Duitschers toebehooren, door te hoop geloopen straatvolk. In de uitzetting van Duitschers. In de vasthouding van Duitschers. In de verwonding en in de dooding van Duitsche soldaten door Belgische en Fransche burgers. Dat bovengenoemde feiten in grooten getale gepleegd zijn acht prof. Zitelmann voldoende bewezen door de beweringen van de Duitschers zelve, spijt alle tegenspraak van de betrokken Regeeringen. Eveneens acht prof. Zitelmann voldoende bewezen, dat bovengenoemde feiten hebben plaats gehad met medewerking, althans met lijdelijk goedvinden van de Regeeringspersonen in België, Engeland en Frankrijk. De Duitsche Regeering heeft bereids benoemd eene: ‘Reichskommission zur Erörterung von Gewalttätigkeiten gegen Deutsche Zivilpersonen in Feindesland’. Prof. Dr. Josef Kohler heeft eene bijdrage opgenomen gezien: ‘Neue völkerrechtliche Fragen’. Hij richt zich vooral tegen België. De Duitsche Rechtsgeleerden worden dit te doen niet moede. Daartegenover is het onze plicht te getuigen, dat de Duitsche Regeering zich rustig en desbewust heeft schuldig gemaakt aan | |
[pagina 150]
| |
eene gansche reeks van inbreuken op het Volkerenrecht ten nadeele van eenen kleinen Staat. Het hangt van den uitslag van dezen oorlog af, of het Volkerenrecht door Duitschland zal worden gebroken ook ten aanzien van andere kleine Staten. De Duitsche Regeering is er niet in geslaagd te bewijzen, dat de Belgische Regeering hare onzijdigheid heeft geschonden. Er zijn te Brussel papieren gevonden, die bewijzen dat België aan Engeland hulp heeft gevraagd voor het geval Duitschland zijne onzijdigheid aanschenden zou. Het nadrukkelijk maken van deze voorwaarde is het afdoend bewijs van de volkomen goede trouw van de Belgische Regeering. De Duitsche Regeering weet dit. Zij erkent dit, doordat zij in hare hartstochtelijke beschuldigingen tegen België deze alles beslissende voorwaarde verzwijgt. Het is mogelijk, ofschoon niet eens bewezen, dat de genegenheid van België niet in de eerste plaats naar Duitschland uitging. Daarin ligt volstrekt geen schending van onzijdigheid. Genegenheid laat zich niet afdwingen, maar slechts winnen en verdienen. En voorts: de bovenbedoelde voor België zoogenaamd bezwarende stukken zijn eerst lang later te Brussel gevonden en zij kunnen nooit eene rechtvaardiging zijn van de wreede schending van de Belgische onzijdigheid. Hoe luider prof. Kohler spreekt, hoe meer wij overtuigd zijn, dat hij zelf niet gelooft aan de waarheid van hetgeen hij schrijft. En wanneer hij dan spreekt over ‘den schweren Treubruch dieses Staates für den er nunmehr seine gerechte Sühne erleidet’, dan hebben wij daarop geen antwoord. Voor prof. Kohler is het volkomen bewezen, dat de vijanden van Duitschland stelselmatig en voortdurend op gruwzame wijze het volkerenrecht schenden. En zoo dit niet bewezen is, dan wordt het toch beweerd met eene bedoeling, die meent zich niet te hoeven verbergen: ‘Solche Völkerrchtsverletzungen geben uns die Befugnis zur gründlichen Represaillie; sie geben uns auch die Befugnis nunmehr uns von den Bestimmungen der Haager Konvention loszulösen, an die wir nur so lange gebunden waren, als sie auch von anderer Seite aufrecht erhalten wurden. Daher dürfen nunmehr unsererseits französische oder englische Städte ohne | |
[pagina 151]
| |
weiteres bombardirt werden, soweit wir dadurch unsere kriegerischen Pläne fördern.’ Zóó is thans het Recht in Duitschland verslaafd, dat zijne beste beoefenaars steeds gereed zijn met eenen rechtsgrond tot rechtvaardiging van iedere rechtschennis. Niet alleen achteraf, maar zelfs in voorraad. Reeds meermalen werd het vonnis vermeld, dat een Fransche krijgsraad heeft uitgesproken tegen een aantal Duitsche artsen en verplegers, die zich aan plundering hebben schuldig gemaakt. Het vonnis is door eenen hoogeren rechter vernietigd wegens een vormgebrekGa naar voetnoot1). De onrechtmatigheid van dit vonnis wordt bij voortduring volgehouden door talrijke Duitsche Rechtsgeleerden. Prof. Dr. Heilfron geeft zijn afkeurend oordeel in een opstel: ‘Aburteilung von Militärpersonen durch Kriegsgerichte des Feindes’. In eene vroegere bijdrage werd reeds vermeld eene zeer beleedigende briefkaart door Prof. Dr. H. Gross te Graz geschreven aan Prof. Dr. W. Ukita te Tokio. Prof. Gross geeft thans eene bijdrage, die men als eene nadere uitwerking van deze briefkaart beschouwen kan en die genaamd is: ‘Die Lüge und der Krieg’. De hooggeleerde schrijver spreekt de vrees uit, dat de wereldgeschiedenis niet zal worden geschreven: ‘nach den ehrlichen deutschen und österreichischen amtlichen Berichten’, maar min of meer onder den invloed van ‘die Lügenberichte unserer Gegner’. En de Haat weer tegen Engeland: ‘Leute mit den verächtlichen und verlogenen Eigenschaften der Engländer’. En: ‘Das ekelerregende und so bodenlos gemeine Lügen der Engländer et cons’. Ten slotte: ‘Der Angriff der Engländer auf ein stammverwandtes Volk, ihre verbindung mit Slawen, Romanen, scheinkultivirten und halbwilden Völkern erfolgte aus elendem Neide, gemeiner Misgunst, und schnöder Geldgier.’ Ein stammverwandtes Volk: zijn vele Oostenrijksche Slavische stammen niet nauw verwant aan de wildweg aangevallen Serviërs? Verbindung mit Slawen: bestaat niet een groot deel van de bevolking van de Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie uit Slaven? Romanen: wonen in Zevenbergen niet eenige millioenen Roe- | |
[pagina 152]
| |
meniërs, op wier trouw bijzondere prijs wordt gesteld? Scheinkultivirten und halbwilden Völkern: Duitschland en Oostenrijk zijn verbonden met de Turken. De Sultan van Turkije heeft den heiligen Oorlog afgekondigd en daardoor allerlei onbeschaafde volken te hulp geroepen ten bate van Oostenrijk en Duitschland. Otto Hagen schrijft over ‘Die Deutsche Versicherungsnehmer englischer Versicherungsgesellschaften’. De Engelsche Regeering heeft den negenden September verklaard, dat Engelsche verzekeraars niet gerechtigd zijn gedurende den oorlog iets uit te betalen aan verzekerden, die vijandelijke onderdanen zijn. De vraag wordt gesteld, of Duitsche verzekerden aan deze bepaling het recht kunnen ontleenen tot verbreking van verzekerings-overeenkomsten met Engelsche verzekeraars en wel met behoud van alle rechten. Dr. Glaser bepleit de noodzakelijkheid van ‘Ein Gesetz zur Herausgabe von Gold’. Het belang van eenen grooten goudvoorraad wordt aangetoond. Een aantal maatregelen zijn reeds in verband met den goudvoorraad genomen. Zoo is sinds begin Augustus de Rijksbank niet meer verplicht tot de inwisseling van bankbiljetten. Overeenkomsten, waarbij voldoening in goudgeld wordt bedongen, zijn niet verbindend. Uitvoer van goud is verboden. Op de scholen en in de kerken wordt afgifte van goud aan de Rijksbank dringend aanbevolen. De verhuurders van veiligheidskastjes nemen geene gesloten pakken in bewaring indien zij meenen, dat deze goud inhouden. In weerwil van dit alles wordt nog eene aanzienlijke hoeveelheid goud teruggehouden. Dr. Glaser dringt aan op eene wet, waarbij verplichtend wordt gesteld de afgifte van goudgeld aan de Rijksbank tegen een gelijkwaardig bedrag aan papier. Een ontwerp van zulk eene wet besluit het opstel. Onder den verzamelnaam ‘Juristische Rundschau’ geven de samenstellers een aantal aanteekeningen en opmerkingen. Tegenover België heeft Duitschland natuurlijk volkomen rechtmatig gehandeld. Is de schrijver zelf zoo geheel zeker van deze overtuiging? ‘Die Hoffnung, dasz die Presse in den neutralen Ländern, die nicht überzeugt werden will, ihren bisherigen Standpunkt berichtige, ist freilich recht klein.’ Een merkwaardige vraag wordt gesteld en beantwoord: ‘Welken | |
[pagina 153]
| |
indruk heeft de oorlog in de gevangenissen gemaakt?’ En het antwoord? De vaderlandsliefde heeft ook de harten van de gevangenen begeesterd. Dit blijkt uit hunne brieven. Klachten over hun lot en over de onrechtvaardigheid van de Maatschappij komen niet meer voor. Van de opbrengst van den verplichten gevangenis-arbeid staan vele gevangenen een belangrijk deel af aan verschillende oorlogsfondsen; ‘Mit Staunen und Rührung liest man diese Tatsachen’. De schrijver komt tot de gevolgtrekking, dat dan toch klaarblijkelijk niet alle gevangenen zoo diep-verdorven zijn als dikwijls wordt gemeend. Hij spreekt het vertrouwen uit, dat deze ervaring na den oorlog moge leiden tot eene andere behandeling van de gevangenen. Eene behandeling meer gericht op zedelijke verbetering dan op vergelding. Ook onder den verzamelnaam ‘Vermischtes’ worden een aantal kleinere bijdragen vereenigd. Gevraagd wordt eene vergiffeniswet voor misdadigers, die in het leger dienen. Hunne dapperheid heeft hun bedrijf geboet. Prof. Hedemann schrijft over de veroordeeling der plunderende Duitsche artsen en verplegers door eenen Franschen krijgsraad. Hij ziet daarin: ‘Statt Recht Politik, statt Gerechtigkeit wilde Leidenschaft.’ De Duitsche Rechtsgeleerden gaan voort met het vernederen van de Rechtswetenschap door het verleenen van eere-doctoraten aan personen, die zich in dezen oorlog verdienstelijk hebben gemaakt, maar die voor de Rechtswetenschap niets hebben gedaan. Zijn de beste Duitsche Rechtsgeleerden wel eens benoemd tot eere-generaal?
* * *
De ‘Deutsche Strafrechts-Zeitung’ heeft een nieuw nummer doen verschijnen, waarin eenige bijdragen aan den oorlog zijn gewijd. Dr. O. Poensgen opent met een als verschijnsel allermerkwaardigst opstel: ‘Strafe gegen Verletzungen des Völkerrechtes.’ Vast staat voor den schrijver, dat de vijanden van Duitschland voortdurend, stelselmatig en bewust het Volkerenrecht schenden. Men kan zelfs de vraag stellen of het Volkerenrecht | |
[pagina 154]
| |
nog wel bestaat. Tegenover het Burgerlijk Recht en het Strafrecht brengt de handhaving van het Volkerenrecht deze moeilijkheid mede, dat er geene volkenrechtelijke rechtspleging bestaat. Vandaar, dat eenen Staat, die meent, dat het volkerenrecht te zijnen nadeele is geschonden, niet anders overblijft dan deze rechtschennis zelf te wreken. Welke waarborg er bestaat voor de rechtmatigheid van zulk eene eigen richting, wordt door den schrijver niet besproken. Het volkenrechtelijke strafrecht heeft dezelfde bedoeling als het staatsstrafrecht: ‘Die allgemeine Abschreckung der Gesamtkeit der Völkerrechtsgenossen der Staaten (General-Prävention) und die Stärkung ihres Rechtsgefühls, die Genugtuung für den Verletzten, die Besserung, Abschreckung und Unschädlichmachung des Verletzers der Völkerrechtsnormen, des völkerrechtlichen ‘Verbrechers.’ Ten aanzien van inbreuken op het Volkerenrecht moet onderscheiden worden of deze gepleegd zijn door eenen enkeling als zoodanig dan wel door het staatsbestuur. Onder den eersten groep vallen plundering, moord enz. op vijandelijk gebied. De bestraffing daarvoor geeft geene moeilijkheid, wanneer de dader eenmaal in handen van den benadeelden Staat is gekomen. Meer moeilijkheid geeft de aansprakelijkheid voor inbreuken op het volkerenrecht welke begaan worden op last van de Staatsoverheid. B.v. slechte behandeling van krijgsgevangenen, onrechtmatige uitwijzing en vastzetting van burgers. De ambtenaren, die deze maatregelen ten slotte uitvoeren zijn zelve daarvoor niet aansprakelijk te stellen daar zij niet anders doen dan eenen hun opgedragen last volvoeren. De Duitsche Regeering heeft op bovengenoemde maatregelen van vijandelijke Staten geantwoord met gelijkmatige maatregelen van wederwraak. Dr. Poensgen acht dit onvoldoende. En wel hierom: het Duitsche volk is een lief en gevoelvol volk. Wanneer Duitsche krijgsgevangenen b.v. in Rusland slecht behandeld worden dan wordt dit door iederen Duitscher ten zeerste gevoeld. De Engelsche en de Russische volken daarentegen zijn liefdelooze en gevoellooze volken, die voor hunne soldaten niets gevoelen, zoodat maatregelen van wederwraak door de Duitsche Regeering genomen ten aanzien van gevangen Russische en Engelsche soldaten toch nimmer van eene voldoende afschrikkende wer- | |
[pagina 155]
| |
king zouden zijn. Dr. Poensgen komt nu tot de navolgende stelling: ‘Daher müszte bei den Repressalien im Kriege in erster Linie die psychologische Wirkung auf die im gegnerischen Staat maszgebenden Kreise berücksichtigt werden.’ Vergeldingsmaatregelen moeten volgens dit beginsel genomen worden tegen: ‘Die Spitze der gegnerischen Regierung, d.h. das Staatsoberhaupt, die Minister und obersten militärischen Befehlshaber.’ Verder tegen: ‘die Mitglieder der gegnerischen Volksveriretungen.’ Verder tegen: ‘die Leitung der Polizei, die Ausschreitungen geduldet hat, Verwaltungsbehörden, welche den Franktireurkrieg unterstützt haben, Befehlshaber, in deren Truppen- und Flottenteilen völkerrechtswidrige Handlungen vorgekommen sind.’ Verder tegen: ‘Die Eigentümer, Leiter und Mitglieder der feindlichen Presse. Maszregeln, welche Personen dieser Kategorien irgendwie persönlich in ihren eigenen Rechtsgütern treffen, sind mehr geeignet dem Völkerrechte Achtung zu verschaffen und dessen Befolgung praktisch durchzusetzen, als mechanische Gegenseitigkeitsmasznahmen nach Art der Talion.’ Dergelijke maatregelen zouden bijvoorbeeld volkomen gerechtvaardigd zijn tegenover de eigenaren en de opstellers van het Engelsche Dagblad ‘Times.’ De moeilijkheid blijft uiteraard deze, dat zij zich niet in handen van de Duitschers bevinden. Geheel afdoende is dat bezwaar echter niet. Want: ‘In besonders schweren Fällen, wo eine unmittelbar verbrecherische Sinnesart vorliegt wäre in Erwägung zu ziehen, ob das historische Mittel einer Vogelfreierklärung und der Aussetzung eines Preises auf die Gefangennahme anzuwenden wäre.’ Vervolgens: ‘Manchmal wird auch Eigentum der Personen in die Hand des strafvollstreckenden Staates gelangen. Zumal beim Einmarsch in das feindliche Gebiet kann die Strafe in die Wohnhäuser der Personen, oder der Druckereien oder Geschäftsräume der Zeitungen vollstreckt werden. Bei Zeitungen käme auch noch nach dem Frieden ein Verbot der Zeitungen (wie jetzt nur im Wege des objectiven Strafverfahrens möglich) und eine Ausweisung ihrer Berichtserstatter für langere Zeit in Betracht.’ | |
[pagina 156]
| |
Ten slotte: ‘Weitere Druckmittel lassen sich in der Festhaltung von Familienmitgliedern dieser Persönlichkeiten finden. So befinden sich z.B. französishe Ministersöhne in unserer Gefangenschaft, und es würde auch dem Billigkeitsgefühl mehr entsprechen, diese besonders als Repressalienobjekte bei weiteren Völkerrechtsverletzungen zu benutzen, als solche Nachteile allen französischen Kriegsgefangenen zuzufügen.’ Onder den verzamelnaam ‘Aus Praxis, Wissenschaft und Gesetzgebung des In- und Auslandes’ worden een aantal kleinere bijdragen vereenigd. Dr. Triloff schrijft over ‘Verduistering van postpaketten bij den velddienst.’ Deze komt voor. Maar zelden, wanneer men rekening houdt met het overgroot aantal zendingen en met het feit, dat plotseling een groot aantal ambtenaren moet worden aangesteld, wier betrouwbaarheid niet op de gewone zorgvuldige wijze kon worden onderzocht. Er zijn dagen geweest, dat de veldpost te Berlijn meer dan een millioen zendingen behandelde. Van prof. Dr. A. Blaschko eene bijdrage ‘Militärische Masznahmen gegen die Behandlung Geslechtskranker durch Kurpfuscher.’ Uitgevaardigd is mede een ‘Verbot der Wahrsagerankündigungen während der Kriegszeit.’ Vier Elsassers hebben tot dusverre openlijk de zijde van Duitschland ten gunste van Frankrijk verlaten. De ‘Strafrechts-Zeitung’ geeft thans hunne portretten. Volgens den schrijver vertoonen zij alle vier op in het oogvallende wijze de kenmerken van den geboren misdadiger. Twee hunner zijn ook in Holland eenigermate bekend: de abt Wetterlé, oud-lid van den Rijksdag en de teekenaar J.J. Waltz, meer bekend onder den naam Hansi. Van den abt Wetterlé heet het: ‘Wetterlé erscheint als Typ des intelligenten, herrschsüchtigen Volksverführers, um dessen Augen und Mund die scharf eingegrabenen lauernden und harten Züge die Unlauterheit der Ziele und die Rücksichtlosigkeit in der Wahl der Mittel verraten.’ En van Waltz: ‘Bei Waltz spricht Falschheit und Unwahrhaftigkeit aus Miene und Haltung. Er erinnert mit dem scheuen Blicke, der verkniffenen Mundpartie und der vorgebeugten Kopfstellung unwillkürlich an die herkömmliche Maske des Intriganten auf der Bühne.’ | |
[pagina 157]
| |
Van Dr. A. Hellwig eene belangrijke bijdrage ‘Ein kriegsrechtlicher Feldpostbrief.’ Dr. Hellwig is in het leger slechts onderofficier. Vandaar, dat hij meer dan de officieren met de mannen in aanraking komt. Meermalen heeft hij met de soldaten gesprekken gevoerd over de rechtspraak in het algemeen en over de beweerde klasserechtspraak in het bijzonder. Over het algemeen is de rechtskennis van de volksklasse klein en des volks wantrouwen in de beroepsrechters groot. De misdadigheid van het Duitsche leger is natuurlijk zeer klein. ‘Bei einem Heere wie dem unseren’ spreekt dit voor Dr. Hellwig van zelf. Misdadige neigingen vinden overigens eene voldoende bevrediging in hetgeen den soldaten geoorloofd is tegenover de burgerbevolking van de bezette landstreken. Dr. Hellwig schrijft: ‘Dasz der Anreisz zu kriminellen Taten durch die erlaubte Begehung von Ausgleichshandlungen - (Zerstörung von Häusern aus denen geschossen worden ist, Tötung des Feindes, Beitreibung von Gegenständen aller Art) - stark vermindert ist.’ Die frissche vroolijke krijg! Misdrijven voorkomende uit overprikkeling van zekere bepaalde gevoelens hebben volgens Dr. Hellwig zoo goed als niet plaats. Dit beweren is volkomen in strijd met wat altijd en overal in alle legers is waargenomen. Op deze regel heeft het Duitsche leger, althans in België, geene uitzondering gemaakt, getuige de mededeelingen van ‘Een Nederlander in geteisterd België’, uitgegeven door de Maatschappij van goede en goedkoope Lectuur te AmsterdamGa naar voetnoot1). Onze landgenoot schrijft over: ‘den wegens de abnormale omstandigheden, de vermoeienissen en het machtsgevoel sexueel sterk overprikkelden soldaat’. Herhaalde malen zijn hoogst ernstige botsingen veroorzaakt tusschen Belgische burgers en Duitsche soldaten door de overprikkeling van de laatsten.
* * *
Nog op enkele opstellen moge ik de aandacht vestigen. In de ‘Preussische Jahrbücher’ van Januari schrijft Dr. | |
[pagina 158]
| |
Walter Baetke over ‘Der Weltkrieg und der Deutsche Geist’. Het doel van den Oorlog is volgens den schrijver: ‘Germanisierung des Christentums in humanistisch-idealistischem Geiste’. Zij, die van dag tot dag al pijnlijker moeten waarnemen hoe zelfs de meest-onrechtmatige daden van de Duitsche Regeering door de beste Rechtsgeleerden worden verdedigd en geprezen zullen wellicht met eenige verbazing kennis nemen van eene uiting als de volgende: ‘Eine politische Moral wie die des britischen: “Right or wrong, my country”, ist unserem Charakter deshalb so entgegengesetzt, weil sie den sittlichen Gedanken des Humanismus brutal verleugnet.’ Reichsgerichtsrat Dr. Peters schrijft over ‘Unsere Feinde und das Völkerrecht’. Het spreekt van zelf, dat alle vijanden van Duitschland het Volkerenrecht met voeten vertreden, en dat alleen Duitschland het volkenrecht teeder ontziet. Wat België betreft: ‘Es braucht hier nicht an die hinterlistigen Angriffe auf unsere Truppen in Belgien erinnert zu werden, die eine von den Behörden, von Geistlichen und anderen angesehenen Personen aufgestachelte, planmäszig durch Wort, Bild und Films seit Jahren zum Deutschenhasse erzogene, zu einem groszen Teile in Unbildung gelassene Bevölkerung verübt hat’. Nieuw zijn de volgende beschouwingen over de onzijdigheid van België. Volkomen zakelijk beschouwd heeft Duitschland de onzijdigheid van België geschonden. Deze schending was echter rechtmatig, daar er voor Duitschland een noodtoestand bestond. Het verweer van België tegen den Duitschen inval was ook niet onrechtmatig, daar ook voor België een noodtoestand was ontstaan. Echter: toen België zag, dat het den doortocht van de Duitschers toch niet keeren kon, had het den ongelijken strijd verder moeten staken. Inplaats dit te doen heeft het zich aangesloten bij Engeland en Frankrijk. Daardoor heeft België getoond, dat het niet zijn doel was: handhaving van zijne onzijdigheid, maar bevordering van de plannen van de vijanden van Duitschland’. En de schrijver vervolgt: ‘So sieht demnach die wahre Rechtslage auch nach den strengsten Anforderungen des Völkerrechts aus, und dies musz einmal mit aller Schärfe ausgesprochen werden’. | |
[pagina 159]
| |
Onze waarheid tegenover deze ware waarheid te stellen is niet noodig. Duitschland zal wellicht in de toekomst niet geheel en al verschoond blijven van de toch altijd eenigermate vernederende ervaring, dat het min of meer ‘Vertragsunfähig’ is geworden. Over de schending van de onzijdigheid van Luxemburg geen woord. Dit is het slot: ‘dasz unser eigenes groszes Staatswesen sich auch im jetzigen Kriege von der Bahn des Rechts in keiner Weise hat abdrängen lassen, im Gegenteil die Vorschriften des geschriebenen und ungeschriebenen Völkerrechts auf das peinlichste gewahrt hat’. En de beschieting zonder krijgskundige noodzaak van drie Engelsche steden, zonder voorafgaande waarschuwing, en op het volmaakt onbewapende Scarborough? Deze beschieting is strijdig met de bepalingen van de Haagsche Volkerenovereenkomst aangaande het gedrag van zee-oorlogvoerende mogendheden. Doch Duitschland acht zich aan deze overeenkomst niet gebonden, daar niet alle oorlogvoerende mogendheden deze overeenkomst hebben geteekend: nl. Servië niet, dat geen kust, en Montenegro niet, dat geen de minste zeemacht heeft. Terecht schrijft prof. Kernkamp in verband hiermede: ‘Dit is inderdaad wel een jammerlijk beroep op de letter van een overeenkomst met verkrachting van de bedoeling ervan’. Van twee merkwaardige opstellen is vermelding van den naam voldoende. ‘Nord und Süd’ van Januari geeft zich in een bijzonder nummer groote moeite voor Duitschland eenige genegenheid te winnen van bewoners van onzijdige Staten. Prof. Erich Bethe schrijft over ‘Die Segnungen des Krieges’, Prof. Dr. Kuno Francke stelt de vraag: ‘Leidet Deutschland an Gröszenwahn’.
* * *
Dit zijn de denkbeelden, die thans de geesten van de Duitschers beheerschen: dat Macht boven Recht gaat en dat zonder den wreedsten Oorlog geen vrede mogelijk is. Wie zijn voor deze wreede gedachten aansprakelijk? Men noemt namen: Nietzsche, Wagner, Von Bernhardi en vooral Treitschke, de Sakser van | |
[pagina 160]
| |
Slavische afkomst, die de geschiedschrijver werd van het gewelddadige Pruisen. Ook in het Buitenland wordt de naam van Treitschke thans veel genoemd. In ‘The Fortnightly Review’ van Januari schrijft E.C. Bentley over ‘The German State of Mind’ en in ‘The Nineteenth Century and after’ William Harbutt Dawson over ‘Some Personal Memories of Treitschke’.
* * *
De toestand is deze, dat een nederlaag van Duitschland niet goed mogelijk schijnt zonder een overwinning van Rusland. En deze zal wellicht bitter gewenschte veranderingen in Rusland tegenhouden. Wat is de oorzaak, dat zij, die naar deze veranderingen verlangen, toch niet de overwinning van Duitschland wenschen? Door Maurits Uyldert is deze vraag gesteld en fijnzinnig beantwoord in ‘De Beweging’ van December. Van den Engelschen zielkundige Havelock Ellis ontving ik een boekje ‘Rusland. De ziel van een natie’. Het is de Hollandsche vertaling van een opstel in de ‘Times’ van Prof. Paul Vinogradoff. Deze was destijds Hoogleeraar in de Geschiedenis aan de Hoogeschool te Moscou. Wegens de vrijzinnigheid van zijne beginselen moest prof. Vinogradoff Rusland ruimen. Thans is hij Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Oxford. De overwinning van Duitschland wordt door prof. Vinogradoff niet gewenscht. Zijn vertrouwen is, dat ook het winnende Rusland vrijzinnig zal zijn. Laat mij deze bijdrage besluiten met eene aanhaling uit het boekje van prof. Vinogradoff (blz. 10): ‘Een boek als dat van Generaal von Bernhardi zou in Rusland onmogelijk zijn. Ook al kon er een uitgever voor gevonden worden, dan nog zou het geen koopers vinden. Zeker zou de schrijver als bloedhond worden gebrandmerkt. In Rusland komen natuurlijk ook wel daden van wreedheid en beestachtigheid voor, maar geen schrijver van eenigen naam zou het in zijn hoofd krijgen, de theorie te verkondigen, dat men om tot beschaving te geraken moet beginnen met geweld te plegen’. |
|