De Beweging. Jaargang 11(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] Gedichten Door Else Bukowsky De feestzaal Door den diepen nacht en den klaren dag Zocht ik zijn gezicht; En toen ik hem vond en toen ik hem zag Doofde mijn oogenlicht.... Maar twee handen vatten de mijne, Mijn bruigom leidde mij Over een geurende weide En langs een ruischenden stroom.... Wij traden een feestzaal binnen, De gasten zongen luid, Zij kransden mijn hoofd met rozen En gaven mij zoeten wijn.... En toen het koeler waaide Verlieten zij de zaal, Door de open poort kwam een zoete geur, Er zong een nachtegaal. [pagina 126] [p. 126] Mijn oogen gingen open Toen het nog schemer was; Twee kaarsen brandden boven mij, Een vreemde man rustte aan mijn zij.... En over doode rozen Ging ik de feestzaal uit.... De bleeke kaarsen achter mij Doofden in 't morgenlicht.... En door den jong ontloken dag Zoek ik zìjn gezicht.... De zwerver Hij stond aan de poort van den lichten tuin En in den tuin was het luide feest, Uit de boomen stroomde het fakkellicht En violen zongen een rooden zang.... Hij stond en wachtte aan de donkre poort, De maan was dof als een vale vlam.... En in den tuin was het luide feest: Een knaap hief zingend zijn beker op.... Toen viel uit de twijgen boven zijn hoofd Een fakkel....en rood in den donkren nacht Vlamde de tuin, aan de dichte poort Stonden de gasten en schreiden. Hij ging van de poort, toen de fakkel viel: Voor hem doofde de maan in nacht En achter hem laaiden de vlammen. [pagina 127] [p. 127] Legende Lied van de Vrouw Hij kwam tot mij in den diepen nacht: Ik zag alleen zijn oogen. Ik kende ze lang uit een verre droom En toen hij groetende nader kwam Weende ik in zijn armen.... Ik opende wijd de deur van mijn huis Daar wondde geen licht de donkerheid.... De stilte hing als een zware geur.... En een ster viel buiten neer in den nacht. Hij ging van mij in het vroege licht, Hij ging van mij, toen het uchtend was; Ik hoorde zijn stap verklinken in 't woud En de regen viel op de weiden.... Lied van den Man Toen ik bij haar was voor de derde maal Ontstak zij een lamp in den purpren nacht; Zij rukte de wâ van mijn schouders af, Haar oogen zochten en vonden mijn wonde... Nu bloedt mijn wonde en vraagt haar dood. Ik ben gegaan in het vroege licht, Ik ben gegaan toen het uchtend was. Zij stond aan den zoom van het woud en zong, Bloemen kransden heur haren.... Mijn voeten kunnen niet verder gaan [pagina 128] [p. 128] En het veilige, donkere woud is ver.... Nu rijst de groote lach van den dag, Mijn oogen dooven in donkerheid En in mijn hart is de pijl van het licht.... Legende Van den heuvel, waar ik gebonden ben Zie ik neer naar het dal, En zie hoe de witte stad Opengaat en bloeit in den dag En dooft, als het nacht wordt.... Zomer en winter gaan langs mij heen naar de stad, Soms klinkt een lied van omlaag En gerucht uit de volle straten.... Dan opent de poort naar den heuvel, En langs den breeden weg Die omhoog gaat, maar niet terug, Komt een knaap, die het wonder zoekt.... En mijn gebonden handen Beven in den nacht.... (Bij uitzondering plaatsen wij van dezelfde schrijfster twee Duitsche gedichten). In eines Tempels purpurdunkler Schwüle Erwacht' ich, von der Dienerschaft verlassen Die mich begleitet durch der Tage Kühle.... Ein Vorhang hob sich vor der dunklen Pforte Zwei Priester traten ein mit Kerzenscheine, Sie reichten mir auf einer schmalen Schale Den hohen Becher, voll von goldnem Weine, Doch als ich trank, sank er aus meinen Händen. Und ich erwachte in der Diener Kreise.... [pagina 129] [p. 129] Nun geht durch meiner Tage klare Kühle Und durch der Nächte silberhelles Schweigen Ein wehes Sehnen nach des Kelches Neige. * * * Een heisser Durst umfing mich in der Nacht Und ich ging aus, um Labung mir zu suchen, Die schweren Ketten klirrten mir am Fuss; Und als ich kam vor eines Tempels Tor Da gab die Kette keinen Schritt mehr frei.... Und auf der Schwelle sank ich flehend hin. In matten Wellen floss der Ampel Licht In des geweihten Raumes Dunkelheit Auf einen Kelch, gefüllt mit goldnem Wein Und meine Arme streckt' ich dürstend aus.... Da, wie von unsichtbarer Hand berührt, Hob sich der Becher in der Ampel Licht Und leerte schimmernd sich in leeren Raum.... Vorige Volgende