| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
In 't gewone spraakgebruik zijn stakingen geen politieke maar ekonomische of sociale feiten. Inderdaad zijn de twee belangrijkste stakingen uit den laatsten tijd n.l. die bij twee groote confectie-fabrieken in Almelo en die aan de Zaandamsche houtzagerijen voorbeelden van een vrij scherpe scheiding tusschen politiek en de zoogenaamde vakactie. In Zaandam werd, zooals bekend is, verleden jaar bij het beperkte kiesrecht een meerderheid van sociaal-demokraten naar den gemeenteraad afgevaardigd. En in Almelo scheelde dit zeer weinig nadat de twee gemeenten Stad en Ambt-Almelo vereenigd waren en er dientengevolge een nieuwe raad moest worden gekozen. Hoewel er nu een meerderheid van kiezers is, die een arbeiderspolitiek wil verwezenlijken, blijft de verhouding der werklieden tot hunne werkgevers dezelfde. De gemeente heeft daarop dan ook nog heel wat minder invloed dan de Staat. Zoodra de arbeiders, wier wensch naar betere arbeidsvoorwaarden stellig door politieke overwinningen verscherpt tot hun bewustzijn is gekomen, voor de verwezenlijking daarvan een poging aanwenden, helpt het stembiljet niets meer en moeten zij door de vakvereeniging daartoe geraken.
Dat beteekent in de allereerste plaats dat een groot deel der werklieden zich moet aansluiten bij hunne vakvereeniging omdat zij niet anders dan gezamentlijk aan den werkgever om meer loon, korter arbeidstijd etc. kunnen vragen. En dan moet elke verbetering van eenige beteekenis ‘veroverd’ worden, dat wil zeggen er moet een staking voorbereid worden, en zoo noodig uitgevoerd. Deze is niet meer zooals in vroegere perioden der arbeidersbeweging een heftige betooging, waarvan de uitdrukking ‘het werk erbij neergooien’ nog de herinnering draagt,
| |
| |
en waardoor de werkgever overtuigd moest worden van de ernst der arbeiderseischen, terwijl gewoonlijk binnen enkele dagen beslist was wie zijn zin kreeg.
Tegenwoordig is de werkstaking een lang voorbereidde en zorgvuldig overwogen gebeurtenis. Lange beraadslagingen bij beide partijen zijn eraan voorafgegaan. Dikwijls zijn er uitvoerige onderhandelingen gevoerd, tot blijkt dat beide partijen het offer van een staking ervoor over hebben om den zin door te zetten, want een offer is de staking steeds. Het karakter van een emotioneel relletje is zoo goed als geheel verloren gegaan. De werkgever is zich bewust van de moeilijkheden en de schade, maar de arbeiders niet minder.
Dit verklaart ook ten volle waarom de stakingen in den laatsten tijd zoo lang duren. Wanneer eenmaal het conflict is uitgebroken, hebben zoowel werkgevers als arbeiders alle gevolgen overwogen, en gebeurt er eigenlijk weinig, dat onverwacht is, en aldus de houding van een der partijen zou kunnen veranderen.
Van dergelijke hardnekkige en langdurige stakingen zijn Almelo en Zaandam sprekende voorbeelden. In Almelo is de opheffing gekomen zonder dat de arbeiders van een overwinning kunnen spreken, maar ook zonder dat zij geheel verslagen zijn. En in Zaandam is er nog geen enkel teeken van het einde van den strijd te zien.
De politiek was er echter niet mee gemoeid. De arbeiders vroegen geen inmenging, doch uitsluitend neutraliteit van de overheid, en vooral van de politie die de orde had te handhaven.
Geheel gelijksoortig waren enkele kleinere stakingen, die door de vakvereenigingen werden uitgeroepen. Iets anders was het echter in Den Haag. Midden in het zomerseizoen, juist tijdens zeer warme dagen is in de residentie met haar ver uitgebouwde buitenwijken, en haar levendig verkeer naar Scheveningen, een staking van de electrische tram een straf voor het publiek en een schade voor het op uitgangers ingerichte zakenleven.
Duidelijker dan ooit bleek dan ook dat de tram niet is en niet kan zijn een particuliere onderneming, maar een openbaar bedrijf. Het eerste en grootste belang, dat door de staking getroffen wordt is dat van het publiek. Ver daarachter volgen
| |
| |
pas de belangen van het personeel en van de - naar men zegt grootendeels Belgische - aandeelhouders. En wat blijkt nu bij deze staking? Allereerst dat de H.T.M. ondanks de groote winsten een tyranniek en kortzichtig werkgever was voor zijn uitgebreid personeel. Het is onnoodig daartoe cijfers en berekeningen te geven. Want ondanks de pogingen der directie om haar personeel onder den duim te houden en vrij van den invloed der z.g. ‘opruiers’, ondanks het feit dat het personeel met zorg gekozen was opdat het angstig zou zijn voor al te stout optreden, bleek op den eersten stakingsdag dat zoo goed als allen thuis bleven, nog voor er sprake kon zijn van de zoogenaamde intimidatie.
Er bestond dus een algemeene ontevredenheid, die zóo hoog gestegen was dat een botsing onvermijdelijk werd. Voordat een personeel als dat van de H.T.M. gewend aan discipline en ondergeschiktheid de durf had om het geheele verkeer stop te zetten, moest het gevoel van de onhoudbaarheid der toestanden levendig en ononderdrukbaar zijn.
Bovendien had het personeel geen anderen weg. Reeds sedert jaren was door allerlei personen buiten de trambeambten ingezien dat de arbeidsvoorwaarden onvoldoende waren, en meermalen is er in den gemeenteraad op aangedrongen in te grijpen en te trachten de directie te dwingen tot verbetering. Het was echter vergeefs. De H.T.M. weigerde op grond van de haar verleende concessie een regelend optreden van de gemeente, en deze was blijkbaar huiverig om dwang te beproeven. Ten slotte bleek de verwaarloozing der personeelsbelangen uit de houding van het publiek. De Haagsche burgerij, die over 't algemeen niet zoo opofferend gezind is, waar het hare genoegens betreft en evenmin sociaal gestemd voor de arbeiders, billijkte van 't begin af de staking. Er is bijna geen wensch geuit om 1903 tegenover de stakers te herhalen. Integendeel, de directie vond in haar schrielheid, hardheid en winstzucht algemeene af keuring.
Zóo er sprake van kon zijn 1903 te herhalen, was het bij de Haagsche arbeiders. Onder hen ging een stemming van solidariteit, die weinig noodig had om tot oproerigheid over te slaan. Wel werkte het verschijnsel der eensgezindheid van het
| |
| |
trampersoneel, en de daardoor gewekte verwarring bij de H.T.M. directie als een psychologische stimulans mede, maar, in hoofdzaak was toch het Den Haag uit de arbeiderswijk overtuigd van het recht der stakers en bereid van deze overtuiging door daden te doen blijken.
Dat het publiek en dus het Haagsche gemeente-belang door de staking ernstig geschaad is, behoeft niet uiteengezet te worden. Hoewel men zich schikt, is er toch niemand die geen last en hinder ondervindt. Daarbij komt dat ieder burger zich dezer dagen scherp bewust wordt van het feit dat de geheele gemeente geëxploiteerd wordt door de H.T.M. De aanzienlijke winsten hadden aan de gemeente kunnen komen, in plaats van aan onbekende aandeelhouders, en de belangen van 't publiek zijn beter te dienen dan in Den Haag geschiedt. Een vergelijking met Amsterdam is in dit opzicht treffend. Vooral de weerstand die de H.T.M. tegen de afschaffing van het zône-stelstel heeft geboden en de uiterst gebrekkige verbinding met de stations komen weer opnieuw in 't geheugen. Het is dus geen wonder, dat men zich afvraagt wat de rol is die de gemeente 's-Gravenhage heeft vervuld en verder zal moeten vervullen.
Dat de belangen van het trampersoneel, die zoo goed als een publieke dienst waarnemen, en dat ook het algemeen belang niet behoorlijk zijn behartigd, dat bovendien zelfs nu tijdens de staking en ook in de toekomst deze belangen moeilijk goed te dienen zijn, is allereerst veroorzaakt door de kortzichtigheid van 't Haagsche gemeentebestuur toen het zijn trambedrijf in particuliere exploitatie gaf, en bovendien, op 't oogenblik dat het dit deed, een contract sloot, dat de H.T.M. in zoo sterke mate onafhankelijk maakte.
Dit is een fout geweest, die in 't verleden ligt, toen èn het college van Burgemeester en Wethouders èn de gemeenteraad anders waren samengesteld. Al heft dit ook de persoonlijke verantwoordelijkheid geheel en al op, zoo is dit niet het geval met de collectieve. De gemeente Den Haag is door de concessie tot 1926 gebonden tegenover de H.T.M., maar is en blijft evenzeer verantwoordelijk voor haar fout tegenover de burgerij.
| |
| |
Hoe toonde nu het gemeentebestuur zich hiervan bewust te zijn? Tot tweemaal toe is in een gemeenteraadszitting de staking ter sprake gebracht om evensnel door den burgemeester van Karnebeek uit de discussie weggeduwd te worden. Waarom wenschte deze een openbare bespreking te vermijden, terwijl hij geheimzinnig deed over zijn pogingen om aan de staking een einde te maken? Het was alsof gevoeligheden van de H.T.M. directie gespaard moesten worden ten einde haar gemakkelijker tot een bemiddeling te krijgen. Daarmede stelde zich de burgemeester op het standpunt van den onpartijdigen, boven de partijen staanden bemiddelaar, die geen oordeel over een van beide gaf.
Afgezien van de vraag of deze diplomatie de juiste was, een vraag, die ook na de opheffing der staking en de rede van Mr. van Houten voor zijn personeel gesteld kan blijven, moest zoo'n houding onbevredigend werken. De gemeente was partij en wel in dit geval tegen de directie, zij het ook door haar vroegere fouten in een verzwakte positie. En de burgemeester die zich als een nog hoogere rechter opstelt, loopt daarmee groot gevaar de partij waartoe hij behoort en wier leiding hij in handen heeft, te verlaten.
Waar de groote meerderheid der burgerij zich tegen de H.T.M. had verklaard, en des ondanks de gemeentelijke politie bijna als in staat van beleg die zelfde H.T.M. moest steunen in al hare pogingen om de eensgezindheid der stakers te verbreken, had een moreele oorlogsverklaring van de gemeente aan de H.T.M. meer bevrediging gegeven dan de hooge geheimzinnigheid van den Haagschen burgemeester. Deze vroeg daarbij vertrouwen in zijn beleid om door persoonlijke onderhandelingen de staking tot een goed einde te brengen.
Hoe kon dat geschieden? De vakorganisatie's, die de staking leiden, gaven de eenvoudigste oplossing, n.l. onderhandeling met hen direct, waarbij elke bemiddeling welkom was.
De H.T.M. bood aan een anderen weg te volgen, n.l. de vaststelling van een arbeidsreglement onder goedkeuring van het Haagsche gemeentebestuur. Dit laatste moest hiervoor wel gevoelig zijn, omdat het te gemoet kwam aan vroeger geopperde wenschen. Bovendien zouden de arbeidsvoorwaarden der be- | |
| |
ambten van een gemeente-tram ook op die wijze worden vastgesteld, n.l. door een reglement.
Het is gebleken dat het aanbod der H.T.M. hoe vaag het was, aan het conflict een eind heeft kunnen maken, zonder dat de gemeente een ander mogelijk middel n.l. het regelrecht aansturen op een opheffing der concessie heeft toegepast.
Wat er voor het personeel verbeterd zal worden is op dit oogenblik nog volstrekt onzeker, en later zal moeten blijken of de gemeente in den persoon van den burgemeester inderdaad voldoende getracht heeft om de vroegere fout der concessie ten opzichte van deze staking zooveel mogelijk goed te maken.
* * *
Ondertusschen heeft de Haagsche gebeurtenis doen zien hoe er aan de staking een politieke zijde is, d.w.z. hoe de zuivere vakactie niet alleen een ekonomisch of sociaal feit blijft. En dat geldt ook van de andere stakingen.
In de laatste jaren is de vakbeweging in ons land krachtig gegroeid. Dit uit zich allereerst door het toenemend aantal werklieden, die in vakvereenigingen hulp voor verbetering van hun toestand zoeken. Verder doordat die vakvereenigingen zich alle meer en meer gaan richten naar een vaste en degelijke tactiek en in een stevige nationale organisatie zich voor goed vestigen. Dan ook nog doordat de splitsing in neutrale, katholieke en protestantsch-christelijke vakvereenigingen niet langer belemmerend voor hun optreden werkt, omdat die verschillende vereenigingen, dank zij een gelijksoortige organisatie geregeld met elkaar in overleg treden en gezamentlijk optreden.
Eindelijk doordat de vakvereenigingen niet langer zich gewillig laten leiden door de politieke partijen, maar met zelfbewustzijn in toenemende mate zullen gaan aangeven, wat zij als de politiek in hun belang beschouwen.
Reeds in de algemeene verkiezingen van verleden jaar, en evenzeer bij de gemeenteraadsverkiezingen bleek hoe de arbeiderskiezers der christelijke partijen een sterke neiging hadden om rood te stemmen. Dat was het sprekendst bewijs van de ontevredenheid met de christelijke politiek. Ongetwijfeld moet het
| |
| |
de katholieke staatspartij en ook de protestantsch-kerkelijken ertoe brengen, rekening te gaan houden met wat er onder de arbeiders omgaat.
Maar zelfs bij de sociaal-demokraten is er eenige spanning. Op de jongste jaarvergadering van het Nederlandsche Verbond van Vakvereenigingen is daarvan gebleken. De leiders daarvan wenschen duidelijk de politiek der S.D.A.P. meer te beinvloeden dan hen tot nu toe mogelijk was.
Ongetwijfeld is reeds nu het begin op te merken van een reeks politieke feiten voortkomende uit eischen der vakvereenigingen.
Zoolang deze nog te strijden hebben voor hun bestaan en hunne erkenning, behoeven zij de hulp der politici ten einde hunne rechten te verdedigen. In ruil daarvoor leveren zij de hulptroepen voor de verkiezingen.
Zoodra echter de vakvereenigingen het zoover gebracht hebben dat zij hun vak zoo niet geheel dan toch voor een groot deel beheerschen, gaan zij aan de politiek eischen stellen, die als een soort vak-egoïsme weleens in strijd kunnen komen met het algemeen belang.
Terwijl de stakingen in Almelo, Zaandam en Den Haag zoo geheel erop wijzen dat de vakbeweging nog in 't begin van hare ontwikkeling is, en zelfs voor zeer redelijke en eenvoudige eischen de grootste inspanning moet gebruiken, is er in Amsterdam iets gebeurd dat op die nieuwe moeilijkheden wijst.
De pas opgetreden sociaal-democratische wethouder Wibaut had van 't college van Burgemeester en Wethouders een voordracht verkregen om aan de gemeente-werklieden vacantie te geven met een loon-toeslag, teneinde van die vacantie ook te kunnen profiteeren. Deze voordracht was op sociaal gebied stellig een groote vooruitgang, al is de duur der vacantie van een week en 't bedrag der loontoeslag van f 10. - van socialistisch standpunt gezien bescheiden.
Tegen die voordracht kwam de federatie van gemeentewerklieden in 't geweer. Zij hoopte den wethouder in ongelegenheid te kunnen brengen door meer te vragen, en hem daardoor tot toegeven te dwingen. Niet alleen de wethouder Wibaut maar ook zijn partijgenooten-raadsleden hielden echter
| |
| |
stand, ondanks het feit dat eenige vrijzinnig-demokraten de eischen der gemeente-werklieden overnamen. Zoo deed zich het ongewone verschijnsel voor dat de sociaal-democraten, wegens hun houding, door een vakvereeniging veroordeeld en door hare leden uitgejouwd werden.
Hierbij moet wel rekening ermede gehouden worden dat de gemeente-werklieden in Amsterdam zoogenaamde anti-politiekers zijn, doch dezelfde vakvereenigingsleiders als Oudegeest die nu Wibaut steunden, hebben op de vergadering van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen er Troelstra een verwijt van gemaakt dat hij als politicus onderscheid gemaakt had tusschen de vakvereenigingen en vereenigingen van ambtenaren. Toch is daarbij precies dezelfde moeilijkheid aangevoerd als die wethouder Wibaut ondervond.
Zoolang de eischen der vakvereenigingen tegenover de belangen van het kapitaal uitgevochten moeten worden, kan er moeilijk van een vak-egoïsme sprake zijn. Twee belangen komen dan in strijd; loon en kapitaal-winst zullen trachten elkaar wederzijds te beperken. Zoodra echter het publiek belang er mede gemoeid is, moet onvermijdelijk het kapitaal op zij geschoven worden en de gemeenschap als staat of gemeente de bedrijfsuitoefening op zich nemen. Dan komen de belangen van een groep arbeiders te staan tegenover die der gemeenschap. De behartiging van hare belangen is een politieke taak. Dan ook kan er een conflict ontstaan met het vak-egoïsme, indien dit niet door een vooruitziende en opvoedende politiek in toom gehouden is.
In de demokratische staten laat zich dit probleem al vrij duidelijk zien, een probleem dat in wezen er een is van practisch socialisme.
Dat toch is uiteraard in de politiek vertegenwoordigd als een arbeiderspartij, die de belangen der vakvereenigingen heeft voor te staan en te verdedigen tegenover het kapitaal.
Maar zoodra de partij politieke invloed verkrijgt, moet zij streven naar het socialisme, dat is naar socialisatie der bedrijven, en natuurlijk in de eerste plaats van die waarmede een groot publiek belang gemoeid is.
Gebeurt dit echter dan moet de vakvereeniging van karakter
| |
| |
veranderen, dat wil zeggen haar onafhankelijkheid prijsgeven of in elk geval beperken, om een hooger gezag te erkennen. Dat hooger gezag is dan echter alleen langs politieken weg te beïnvloeden; elke andere weg leidt tot anarchie.
Vandaar dat de groei der vakvereenigingen een politiek feit is, dat de bestudeering ten volle waard is, en dat reeds nu een taak stelt om de demokratie, die nog pas in haar begin is en grootendeels nog veroverd moet worden, te verdedigen tegen de strekking der opkomende organisatie van vak-egoïsme.
Ongetwijfeld heeft de vakbeweging in 't begin van hare ontwikkeling een revolutionaire neiging, die geleidelijk overgaat in een hervormende, doch nooit haar strijdmiddel van verzet geheel opgeeft.
In verdere ontwikkeling ontstaan echter conservatieve eigenschappen, om de voordeelen die verkregen zijn, en de rechten die werden veroverd, te behouden, desnoods met het zelfde middel van verzet.
De socialistische politiek wordt gedragen door de arbeidersbeweging en zal de veranderingen in het vakvereenigingswezen onmiddellijk ondervinden. Desondanks heeft zij, en nog in denzelfden tijd dat zij overal het kapitalisme en het standenconservatisme als hardnekkige vijanden tegenover zich vindt, de taak om de vakbeweging te beheerschen in 't algemeen belang, en haar te doordringen van wijdere en betere denkbeelden dan in den vakstrijd zich vast zetten.
G. Burger. |
|