dat men besluit, algeheel-openbare behandeling verdient.’
Indien de Raad aan het verzoek van adressanten voldaan en een terugkomen op zijn vroeger besluit in overweging genomen had, dan zou de hier gegeven verzameling mogelijk enkel waarde hebben behouden als waarschuwing voor later, en als materiaal voor een toekomstig geschiedschrijver.
Nu alle overweging verworpen werd, heeft het boekje een blijvende beteekenis als strijdschrift.
Het is een onwaarschijnlijke gedachte dat diegenen onder de inwoners van Rotterdam, die gevoel hebben voor de waardigheid van hun stad, en beseffen dat geen stad haar aanzien, en geen burgerij haar beschaving zoozeer toont als door haar monumentale gebouwen, vrede kunnen hebben met een Raadhuis dat door niemand wordt bewonderd. Met de muren die boven de grond rijzen, met het dak dat zich boven die muren verheffen zal, moet hun haat en hun verachting stijgen jegens dat gebouw, dat hun stad, volgens de verklaring van zooveel deskundigen, inplaats van tot eer, tot schande strekt.
Bovendien is de wensch dat de bouw van monumentale werken niet in het duister bekonkeld, maar in volle openbaarheid besproken wordt, zoo natuurlijk en lofwaardig, dat hij, eens bewust geworden, nooit meer zal kunnen zwijgen.
De reden waarom de groote meerderheid van de Rotterdamsche raadsleden alle overweging weigerden, ligt immers wezenlijk hierin dat zij van de beteekenis die de kunst, en met name de bouwkunst, heeft voor een samenleving, niet doordrongen zijn. Maar die beteekenis bestaat, en de geschiedenis van de kunst in de laatste tientallen jaren heeft het uitgewezen, dat zij ook in Nederland hoe langer hoe meer is erkend, en daarmee toegenomen. Het jongere geslacht weet dit, en wat beduidt daartegenover de weerbarstigheid van ouderen en verouderden, die aanstonds door jongeren vervangen worden?
In de strijd waartoe dit jongere geslacht door een achterlijk stadsbestuur genoopt wordt, zullen de steenen van het nieuwe raadhuis tot wetting van de wapens dienen, en blijven de verzamelde oordeelen van deskundigen een niet te onderschatten hulpleger.
A.V.