| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen.
Kunt gij Nederlanders, u houden buiten de groepeering der Europeesche machten? Zoo luidde ongeveer de vraag die een Oostenrijksch diplomaat mij dezer dagen bij een ontmoeting te Weenen stelde. Het gesprek, dat hierop volgde was de aanleiding om in deze kroniek een leekenbeschouwing over onze buitenlandsche staatkunde te geven. Mijn antwoord kon zeer eenvoudig zijn, maar was toch onbevredigend voor mijzelf.
Niemand in ons land, zoo kon ik met gerustheid zeggen, wenscht verandering in onze beproefde negatieve politiek. Wij wenschen ons te houden buiten de opwindende invloeden van verbonden of entente's en zijn zeer tevreden ermee buiten alle groote internationale besprekingen te blijven, desnoods gehouden te worden, om in geen verwikkelingen ons te laten meeslepen. Nog altijd wordt een oud verhaal onder de burgerij met bewondering verteld, hoe onze grootste liberale staatsman in 1870 wist te voorkomen, dat van het koninklijk recht der oorlogsverklaring gebruik werd gemaakt.
Angst heerschte er toen Dr. Kuyper als ministerpresident besprekingen aan vreemde hoven ging houden. Zou hij bekoord door eigen grootheidsfantasiën, van de traditioneele buitenlandsche staatkunde afwijken? En toen - ter zake van de fortenbouw te Vlissingen, de groote mogendheden zich met ons schenen te gaan bemoeien, was er slechts één algemeene wensch, dit in allen gevalle te voorkomen. Zoover gaat het streven om elk gevaarlijk optreden te vermijden, dat een algeheele onthouding in de politiek, welke nadeelen daaraan ook verbonden mogen zijn, toch algemeene instemming vindt.
Twee redenen zijn er echter, zei de Oostenrijker, die uw land aan de internationale politiek moeten doen deelnemen. Allereerst
| |
| |
is door de vredesconferenties den Haag een centrum geworden van diplomatieke besprekingen, die toch ten nauwste met de internationale verhoudingen samenhangen. En daarnaast is het behoud uwer koloniën volstrekt niet zóó zeker, dat gij u niet hebt in te laten met hetgeen er buiten uw land geschiedt.
Afgezien van de vraag of deze redenen sterk genoeg zijn om - wat de Oostenrijker bedoelde - een aansluiting bij het drievoudig verbond wenschelijk te maken, mag toch geconstateerd worden, dat zij voor ons beteekenis hebben.
Hoe sarcastisch ook gesproken moge worden over vredesconferentie's, ook nu waar de aanstaande derde bijeengeroepen zal worden op aansporing van den Amerikaanschen minister van Buitenlandsche Zaken Bryan, die thans zijn land een heftige aanval op Mexico laat doen, en hoezeer de denkbeelden eener internationale politie naar het plan Van Vollenhoven elken grond van nationaal belang missen, toch kan niet ontkend worden, dat van Nederland ‘iets’ kan uitgaan, daargelaten wat dat iets zal zijn. Wil echter Nederland meer dan ceremoniemeester zijn van een oorlogs-intermezzo-feest, en werkelijk de arbitrage voor internationale geschillen stapje voor stapje regelend verder brengen, zoo moeten onze diplomaten toonen de internationale verhoudingen te kennen en doorzien.
Slechts uit de werkelijkheden om ons heen kan een plan voor internationaal recht opgebouwd worden, en nimmer uit een los zwevende wolk van ideeën en utopiën. Het zijn juist de verbonden van groote machten, die de verantwoordelijkheden voor een oorlog grooter maken en daardoor de kans op 't bewaren van vrede versterken, hoezeer zij ook in zich een gevaar voor grooten en uitgebreiden strijd insluiten.
En het belang onzer koloniën! Wiens belangstelling is nog niet gevraagd voor de rampen die onze welvaart zouden treffen indien wij van Indië beroofd werden. Maar wie, die scherper toezag bij de propaganda voor een Indische vloot, heeft niet opgemerkt dat in 't betoog steeds snel heengeloopen werd over deze kleinigheid, dat ondanks groote finantiëele opofferingen Indië toch niet zonder vreemde hulp te verdedigen is. Wiens hulp zal verleend worden, en tegen wien? Is alleen Japan de gevreesde liefhebber naar 't bezit der groote en rijke eilanden?
| |
| |
Of kan ook van uit de Filippijnen of van elders een ander als vijand opdagen?
Inderdaad is er een ernstige reden om door grondige kennis te trachten vooruit te zien.
Wanneer op den vaderlandslievenden trom geslagen wordt, en de herinnering wakker geroepen aan Holland's grootheid, mag toch ook niet vergeten worden dat de republiek diplomaten had, die wisten wat er in de wereld omging.
Er is dan ook alle reden voor een buitenlandsche staatkunde, die begint met het kennen en nauwkeurig volgen der internationale verhoudingen. Ook dan wanneer daaruit geen andere conclusie getrokken zal worden als een zoo volledig mogelijke onthouding.
Hebben wij niet zoo'n staatkunde? Misschien zal menigeen geneigd zijn te vertrouwen, dat het inderdaad zoo is, dat onze diplomatie in verbinding met ons ministerie van buitenlandsche zaken voortdurend de geheime kennis verzamelt en zich ten nutte maakt om het landsbelang daaraan te toetsen. Weten doen wij het echter niet, en om begrijpelijke redenen.
In ons parlement worden zelden besprekingen over de buitenlandsche politiek gehouden. Men is er bang van. Het zou strijdig zijn met onze tactiek om ons buiten alles te houden. Niet alleen de ministers doch ook de kamerleden vreezen met hunne uitlatingen gevoeligheden te wekken. En het gaat zelfs zoo ver, dat ook de pers de geheele buitenlandsche politiek als iets buiten ons, als ‘nieuws’ behandelt, dat eigenlijk alleen de buitenzijde der feiten laat zien, en hoogstens van nut is voor de beursbelangen.
Dat alles nu sluit het gevaar in dat een diepergaande kennis, een inzicht in de ontwikkeling, het verloop en de gevolgen der wereldgebeurtenissen zijn belang gaat verliezen. Waarvoor zou het dienen? Het publiek vraagt er niet om. De beurs, die van dag tot dag leeft, heeft het niet noodig. De politici kunnen er toch niet over spreken en worden door zoovele andere kwestie's afgeleid. En de diplomatie ten slotte rekent op de onveranderlijkheid van het axioma der onthouding.
Bovendien is de kennis niet meer zoo gemakkelijk te verzamelen. De tijd is voorbij dat persoonlijke invloeden van vorsten
| |
| |
of diplomaten een eerste rol spelen bij de verwikkelingen tusschen staten. Zij kunnen daaraan leiding geven, uitbarstingen verhaasten of vertragen, doch ten slotte worden zij gedreven door machten, die buiten hun invloed optreden.
Was het vroeger vooral de statenvorming, die de oorlogen beheerschte, zoo is dat thans wel niet geheel uitgesloten, doch andere factoren treden meer op den voorgrond. Zoo iets dan heeft de nationaliteit tegenwoordig een zoo groote beteekenis verkregen, dat de kracht die daarvan uitgaat, voor een deel om staten te vormen, doch voor een ander deel om die te ontbinden, zich over de geheele wereld doet gelden. En achter de nationaliteiten staat het ras, dat in gemeenschap of tegenstelling werkt om te trachten zich in het staatsleven, en in het overwicht van staatsgroepen te doen gelden.
Kennis van de nationaliteiten, en van de rassen in hun kracht van politiek en economisch optreden, zoo nauw samenhangende met hunne eigenschappen en latente vermogens, is daarom noodig ten einde de veranderingen, die zich voorbereiden, te kunnen doorzien.
Daarnaast is de ekonomische groei van verschillende volken, te voorschijn tredende in hun voortbrenging en handel, voor zoover die zich tot over de landsgrenzen moet bewegen, van groote beteekenis om te begrijpen welke levensbelangen de staatsregeeringen te behartigen en te verdedigen hebben. Het kapitaal heet wel internationaal, maar is toch voor een groot deel nog verbonden aan nationale bewegingen. Het zoekt n.l. bij verscheidene volken verschillende wegen om productief te worden, waarbij staten met elkaar in botsing kunnen komen, die anders wellicht niet in strijd zouden zijn geraakt.
Hoe uitgebreid is dit gebied, om te weten hoe het grootkapitaal op winst-buit uitgaat, nu in den vorm van leeningen, dan in die van groote ondernemingen, of wel in den vorm der monopoliseering of beheersching van vreemde markten. De kennis, vereischt om de buitenlandsche politiek te doorzien moet dan ook zeer uitgebreid zijn, en de diplomaten, zoowel als de pers, die er aan hebben mede te helpen gegevens te verzamelen, zien zich voor een zware taak gesteld. Is die niet zoo zwaar, dat de reeds opgesomde redenen voor verwaar- | |
| |
loozing een soort verontschuldiging vormden voor een gebrekkige vervulling van de taak?
Zal echter ons land, hetzij dan voor het nemen van leiding bij groote conferentie's, als waarvan de aanhangers van 't plan Van Vollenhoven droomen, als ook voor het leggen eener stevige basis voor een Indische defensie-politiek, iets goeds willen presteeren, dan kan de taak niet ontweken worden. Er is over de geheele wereld een woeling waar te nemen, die niet toevallig is, maar die noodzakelijk voortkomt uit de groote aldoor werkzame invloeden. Laat deze woeling ons nog voorloopig ongemoeid, wie weet voor hoe lang, en hoe snel plotseling groote moeilijkheden kunnen opduiken.
Een allermerkwaardigst voorbeeld levert daarvoor de angst die Rusland, als de groote vertegenwoordiger van het Slavische ras opwekt, en die vooral Oostenrijk en Zweden in moeilijkheden brengt.
Oostenrijk wordt nu al een reeks van jaren door de slavische nationaliteiten in een toestand van spanning gehouden. De Duitsche elementen kunnen uit levensbehoud hunne positie niet prijsgeven, en de slavische volken laten zich niet terug dringen en van hun toekomstkansen berooven. De groote vijand is Rusland, dat noch voor de welvaart, noch voor de beschaving iets te beloven heeft, maar dat door de banden van rasgemeenschap aldoor in staat is zijn macht als een bedreiging te doen gevoelen. Daarom moet Oostenrijk bondgenooten zoeken, die als weleer tegen de Turken, nu tegen de Russen een dam willen opwerpen.
Ook Zweden is bedreigd, maar op geheel andere wijze. Want aldaar hebben de Russen geen enkel aangrijpingspunt van rasverwante elementen in de bevolking. Omgekeerd zijn het juist de Finnen, die naar Scandinavie voortdurend uitkijken om onder den invloed der Russen te kunnen uitkomen. En door bedreiging, door aanvallen op de Zweden, tracht Rusland zich van 't Finsche bezit te verzekeren.
Maar niet alleen naar 't westen keert zich Rusland; door de Kaukasus naar Armenie, door Turkestan naar Perzie, door Siberië naar Mongolië, om van de Balkan niet te spreken, grijpt het in een bijna onbegrijpelijke uitbreidingslust naar steeds verder grondgebied.
| |
| |
Het land, dat nog zoo zeer behoefte heeft aan de moderne ontwikkeling, toont een hardnekkige kracht tot stichting van een wereldrijk, dat noodzakelijk tot een gevaar moet worden voor de er omheen liggende staten. En merkwaardigerwijze wordt het daarbij gesteund door de twee landen, die de verst doorgevoerde demokratie vertoonen, door Engeland en Frankrijk.
Het eerste doet dit niet omdat Rusland niet ook zijn belangen zou bedreigen. Dat is toch inderdaad het geval, vooral in Perzië, en Voor-Indië. Maar het had een bondgenoot noodig tegen zijn vooral ekonomischen vijand Duitschland, dat door handel en industrie naar een wereld-overheersching streefde en Engeland telkens op allerlei markten terug drong.
Frankrijk had dienzelfden vijand, niet echter op ekonomisch gebied alleen, maar ook als den nooit-vergeven overwinnaar, die na 1870 zijn overmacht voor goed scheen gevestigd te hebben. En die vijand was alleen te bevechten met hulp van een groote macht. Die bood Rusland, dat voor Frankrijk geen bedreiging kon hebben, en dat de Fransche spaarpenningen opslokte als het kapitaal, dat het zelf nog niet kan voortbrengen.
Ondanks Frankrijks pogingen, daarbij door Rusland gesteund, om de ‘entente’ in een bond om te zetten, kon Engeland daartoe niet overgaan. Het zou daarmede noodzakelijk eigen belangen prijsgeven, en Rusland een gevaarlijke overmacht verschaffen.
Feitelijk kan Engeland's deelname aan de entente moeilijk anders dan een noodhulp zijn. Het wil niet alleen blijven staan, maar toch alle voordeelen van een isolatie blijven genieten.
En ongetwijfeld zoekt het daardoor een evenwicht, dat het naar eigen goedvinden kan handhaven of verstoren. Hoe zou het deze bevoorrechte positie prijs geven? Toch brengt dat juist voor ons land het grootste gevaar mede. Want dat gevaar ligt niet in een spanning tusschen Frankrijk en Duitschland, of tusschen 't Duitsche Rijk en Rusland, maar in die tusschen Engeland en Duitschland. Beide rijken kunnen elkaar ten opzichte van ons land niet vertrouwen, en moeten wederzijds vreezende voor een bezetting van 't Nederlandsch gebied, die het eerst trachten uit te voeren.
Naarmate echter Rusland zich duidelijker vertoont als de
| |
| |
bedreiging van vooruitgang en ontwikkeling, die het in werkelijkheid is, naarmate het achter den schuilmantel van Frankrijk's hulptroepen-leverancier uitkomt, om zich te toonen als de statenslokop, die het als autocratische macht nog kan zijn, moeten Engeland en Duitschland de ekonomische belangenstrijd terugdringen, om zich gezamenlijk te verweren.
Ook voor onze koloniën is Rusland de indirecte oorzaak van gevaar. Had het Japan uit Mandschoerije en Korea kunnen terug dringen, zoo had de bevolkingsovervloed aldaar een anderen weg moeten zoeken, en was die naar het zuiden aangewezen geweest. En zou Rusland de uitbreidingsplannen in het verre oosten opgegeven hebben, of zou het na de zware nederlagen zich weer versterken?
Zoo ooit is er voor ons land geen reden om thans tusschen Duitschland en Engeland een keuze te doen, en bij den een of den ander nauwere hulp te zoeken. Wat kan Engeland ons geven, indien werkelijk Duitschland de Rijnmond wilde inlijven. En wat kon Duitschland ons voor hulp verleenen indien het om 't bezit onzer koloniën ging. En toch behoeven wij hulp, wanneer ooit een gevaar zou dreigen.
Van waar die zou komen? Waar die te vragen zou zijn, en waar te verkrijgen?
Die vragen zijn alleen te beantwoorden, wanneer de politieke verhoudingen door en door bekend zijn.
Daarom is de beste en de noodzakelijke basis onzer buitenlandsche politiek van onthouding, een diepgaande en ernstige belangstelling voor wat de wereldverwikkelingen te zien geven.
G. Burger. |
|