| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Van Juni tot December was het nog onzeker welke de politieke gevolgen van de verkiezingen zouden zijn. Wel stonden die in algemeene trekken vast, maar de fijnere schakeeringen bleven vaag. De politieke crisis was door het optreden van het ministerie Cort van der Linden opgelost, zonder dat de politieke toestand zich had vastgezet in scherp omlijnde vormen, wier onderlinge verhoudingen te doorzien waren. Thans is dat door de begrootingsdiscussie's geschied, zoodat het mogelijk wordt zich af te vragen, welke vooruitzichten de Nederlandsche politiek opent.
Wat is daaronder te verstaan?
Allereerst natuurlijk welke kans het ministerie heeft om zich te handhaven en het program zijner aangekondigde hervormingen te verwerkelijken. Doch dit niet alleen. Want bij de velerlei hervormingen, die ons maatschappelijk leven behoeft, en wier regeling van een demokratisch bewind mag gevergd worden, is het een noodzaak, dat de politiek zelve een vernieuwing ondergaat. Gedeeltelijk ligt dit opgesloten in de plannen tot invoering van algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging. Dat zijn echter slechts grondslagen. De bovenbouw, die daarop moet worden opgetrokken, is het partijwezen. Ondanks zijn groote gebreken is dit het onmisbare instrument der demokratie. Zal het echter berekend zijn voor de taak om wezenlijk voor goed regeeren te zorgen, om n.l. te onderhouden, te vernieuwen en te scheppen, opdat de staatsorganisatie steeds past bij het maatschappelijk leven, door dit steun, leiding en zelfs stuwing te geven, dan moeten de partijen zich voortdurend ontwikkelen en vervormen.
Vandaar dat onder de vooruitzichten onzer politiek ook be- | |
| |
hoort de kans op een krachtig en vernieuwd leven der partijen. Daarin toch ligt een waarborg, dat zij niet gezien en gebruikt worden om zich zelve en om de macht die zij vertegenwoordigen, maar om het doel waarvoor ze bestaan, n.l. groote beginselen van staatsbeleid aan het volk duidelijk te maken, en daarna in toepassing te brengen.
* * *
Hoe was de politieke toestand? en hoe is die geworden?
Toen de rechterzijde een nederlaag leed, is het niet gelukt om een verbond of overeenkomst tot stand te brengen tusschen liberale concentratie en sociaal-demokraten. Het had gekund naar het plan Bos, maar dat wilden de socialisten niet. Het had ook gekund naar een plan Troelstra, doch dit wees de concentratie af.
De eerste weigering is meer dan voldoende toegelicht, de tweede echter niet. En hoewel de scherpe discussie in de Tweede Kamer tusschen Dr. Bos en Mr. Troelstra daarover geen opheldering bracht, is de reden gemakkelijk te vinden. Het moet toch hoofdzakelijk de schijnbaar onoplosbare moeilijkheid zijn geweest, hoe het militairisme moest worden tegengegaan. Blijkbaar zag een concentratie-ministerie daartoe geen kans, en werd zijn vrees, dat het toch door de sociaal-demokraten zou worden geeischt.
Het was echter een feit, hoe ook de verklaring moge zijn, dat liberalen en socialisten niet samen konden regeeren. Wat zou nu het Kabinet Cort van der Linden doen? Door de samenstelling uit vrijzinnige ministers, was uitgesloten, dat het neutraal zou optreden. Het voorkwam zoowel een zakenkabinet als een gemengd ministerie. En door de troonrede was aangekondigd dat het tegelijk zoo goed als het gezamentlijk program van concentratie en S.D.A.P. zou uitvoeren, en tevens in militairistische richting voorstellen doen.
De logische gevolgtrekking was deze: het kabinet moet voor algemeen kiesrecht en staatspensioen steunen op de geheele linkerzijde, maar voor de defensie-plannen op een meerderheid van links en rechts. Dat was een buitengewone, en een buiten- | |
| |
gewoon moeilijke houding. Het scheen alsof reeds dadelijk het vrijzinnig ministerie zich op genade of ongenade aan de oppositie overgaf.
Is deze toestand door de Kamerdiscussie's veranderd?
In wezen niet, maar toch is minister Cort van der Linden erin geslaagd aan het wankel evenwicht een groote mate van voorloopige vastheid te verzekeren. En daarbij was het vooral Mr. Troelstra die hem steunde. Door n.l. te verklaren dat het kabinet niet op bepaalde partijen, en op een afspraak steunde, maar op de zomeruitspraak der kiezers voor algemeen kiesrecht en staatspensioen, werden de concentratie en de S.D.A.P. gemaakt tot regeeringspartijen, zonder dat zij door een accoord of verbond zich onderling aaneensloten. Het ministerie was dus tusschen hen de schakel, doch uitsluitend voor de twee groote hervormingen. Daarbuiten waren zoowel het ministerie als de partijen vrij. Werd nu daarbuiten de houding van het kabinet, die verzoenend en zakelijk zou zijn, en dus op medewerking van de oppositie rekende, des te meer wankel? Integendeel., Om der wille van de twee groote hervormingen kon op groote toegeeflijkheid, zelfs op vriendelijkheid gerekend worden van de geheele linkerzijde. En de oppositie werd genoodzaakt voor elke vijandige houding openlijk het ware motief aan te nemen, n.l. dat een linksch ministerie voor een rechtsch plaats moest maken, dan wel dat men om algemeen kiesrecht of het staatspensioen te bestrijden het kabinet over iets anders zou laten struikelen. Zoo doende slaagde Mr. Cort van der Linden erin, zijn ministerie te vestigen. Het volkomen openleggen van den politieken toestand was voldoende om zijn crisisoplossing te doen aanvaarden.
* * *
Er bedreigden het ministerie verschillende gevaren. Deze waren zoo duidelijk te zien, dat de rechtsche partijen gemakkelijk werk hadden om op de zwakke punten hun aanval te richten.
Voorop stond de defensiekwestie. Onder het vorig ministerie waren de militairisten erin geslaagd om, naast belangrijke behaalde voordeelen, groote plannen in gang te zetten. Door de
| |
| |
militiewet Colijn was geen afsluiting gegeven aan moeilijkheden, doch juist een begin gemaakt aan een reeks van uitgaven voor het leger. En door de Indische defensie-commissie waren de vlootplannen uitdagend aan de orde gesteld. In 't eerste gebied werd de leus: continuiteit; in het tweede terrein: behoud of verlies onzer koloniën. Beide waren sterk van klank, en de voorstanders hadden daarop goede hoop. Zou het ministerie weifelen, dan stonden ongetwijfeld aan de rechterzijde ‘vaderlandslievende’ mannen klaar om de bedreigde onafhankelijkheid ter harte te nemen, en steunende op de socialistische afkeer van 't militairisme, een crisis te verwekken.
Vervolgens waren er twee ministers, de heeren Pleyte en Treub, die door hunne vroegere uitlatingen, de een tegen den gouverneur-generaal Idenburg en de ander tegen het staatspensioen, ter verantwoording geroepen zouden worden. Hoe konden zij het verdedigen, dat de een geen geheel nieuwe, en dan aanvechtbare, koers voor het Indisch beleid voorstelde, en de ander zou gaan invoeren wat hij zoo fel bestreed.
Dan was er de lastige finantieele kwestie. Er was veel geld noodig, dat uit de terzijde geworpen tariefwet had moeten komen, en er zou nog veel meer geld te zoeken zijn voor de nieuwe plannen. Hoe gewoon is het niet, dat belastingwetten onpractisch en onpopulair uitvallen, en den voorsteller ten val brengen.
Ten slotte was er een gevaar, en dat was het grootste, dat n.l. de rechterzijde eerst in de Tweede en daarna in de Eerste Kamer een krachtige en voor uiterste middelen niet terugdeinzende beweging op touw zou zetten, om te gelijk met liet algemeen kiesrecht in de grondwet de vrijheid van onderwijs in te voeren. Dit te doen was voor de coalitie een levensbelang. Daardoor zouden de uitgerekte en bijna verbroken banden tusschen de drie kerkelijke partijen zich weer gemakkelijk kunnen herstellen, en was een doorloopende politieke lijn aangegeven, doorloopend n.l. van den parlementairen strijd tot in de volgende verkiezingen. De eisch werd dan ook gesteld met nadruk en met de krachtigste bedreiging.
En in de begrootingsstukken week het ministerie niet terug. Zou het inderdaad uitloopen op een fellen strijd, waarin tenslotte
| |
| |
de Statenverkiezingen van over twee jaar den doorslag zouden geven, daar dan beslist moet worden of de Eerste Kamer zal zijn om te zetten?
Toonden de na-verkiezingen niet dat het gevaarlijk was om op die kans alle vooruitzichten te laten rusten?
De politieke toestand vóor December, waarin de opgesomde gevaren de vorm van talrijke dagblad-artikelen aannamen, zag er dus voor het linksche kabinet en zijn regeeringsprogram dreigend uit. Hoe kon dat alles zoo snel veranderen, en wat blijkt eruit?
* * *
De twee op de bres staande ministers Pleyte en Treub toonden zich direct zeer strijdvaardig. En de vraag of hun optreden in dit ministerie en met plannen, die niet van hen verwacht werden, gerechtvaardigd was, wisten zij op den achtergrond te dringen, door het vertrouwen te wekken, dat zij de bekwaamheid en de werkkracht bezaten, die voor een moeilijke taak vereischt worden.
Op het gebied der finantiën hield de rechterzijde zich stil. Belangrijke uitgaven waren door haar zelve veroorzaakt en een nieuw pleidooi voor tariefherziening of protectie durfde zij niet aan. Dat zwijgen nam echter het gevaar niet weg. En al zal het niet bij de coalitie-kamerleden, snel opduiken, het kan wel eens spoedig zijn invloed doen gelden op de kiezers, wier uitspraak voor de wording van het kabinet zoo belangrijk is genoemd.
De donkere wolken eener stemming over de begrootingen van Oorlog en Marine werden weggewaaid door een voor het kabinet aangenamer briesje uit den socialistischen hoek. Mr. Troelstra verklaarde toch dat zijn partij de bestrijding van 't militarisme niet opgaf, maar het belang der twee groote hervormingen zwaar zou laten wegen, indien de rechterzijde op hun afkeer van militaire offers al te veel rekende. Daarmede ontnam hij aan de oppositie de kans om het gemakkelijk spel met de oorlog-ministers uit het kabinet De Meester te gaan herhalen.
Ten slotte kwam de grootste opluchting bij de bespreking der onderwijsregeling in verband met de grondwetsherziening.
| |
| |
Naast de reeds toegezegde Staatscommissie voor de finantieele grondslagen van het onderwijs, waaraan de rechterzijde dreigde geen deel te zullen nemen, was reeds een commissie ingesteld voor evenredige vertegenwoordiging.
Minister Cort van der Linden kwam nu verklaren dat de onderwijs-commissie ook mocht beraadslagen over de formu-leering van de onderwijszorg in de grondwet. Hij toonde niets liever te wenschen dan een oplossing van den schoolstrijd. Al zou de regeering daarvoor geen voorstel doen, zij zou toch gaarne een voorstel overnemen dat door onderling overleg der partijen tot stand kwam. Het hing dus van de partijen zelve af, te zorgen het eens te worden. Deze houding was buitengewoon sterk, en eerst gingen de christelijk-historischen, daarna de katholieken over stag. Zij zouden hun afwerende stelling verlaten en wilden meedoen aan het werk der verzoening. Noodgedwongen moesten toen de anti-revolutionnairen volgen, daar zij anders buiten de coalitie zouden geraken.
Dr. Kuyper, die fel en onverzoenlijk den strijd had aange-gekondigd zag zijn troepen verslagen, toen de bondgenooten hen verlieten, voordat hij zelf in de Eerste Kamer de aanval kon richten.
En ofschoon de Tweede Kamer met Kerstmis naar huis ging zonder de belangrijkste hoofdstukken der begrooting te hebben afgehandeld, kon toch reeds het ministerie gerust zijn, dat de dreigende gevaren waren afgewend.
* * *
Is nu de politieke toestand gezuiverd, omdat niet dadelijk een strijd voor de deur staat? Ongetwijfeld zou de strijd menige verwarring gebracht hebben. Eigenlijk moet gesproken worden van tweëerlei strijd. Was het plan van Dr. Kuyper doorgegaan, en was het ministerie genoodzaakt geworden, om met de linksche meerderheid in de Tweede Kamer te gaan vechten voor het algemeen kiesrecht tegen de minderheid aldaar, en later tegen een sterke Eerste Kamermeerderheid, dan was de kans op een volledige mislukking van den verkiezingsuitslag zeer groot. Zoowel de Staten-verkiezingen in 1915 als de gevolgen
| |
| |
eener Kamerontbinding leverden zeer sterke vooruitzichten voor een nederlaag van de linkerzijde. Dan zou een rechtsch ministerie weer optreden met de zoo fel bestreden grondwetsvoorstellen van Heemskerk, zonder dat ook voor deze te rekenen was op de benoodigde ⅔ der stemmen. De strijd tegen het militairisme gaf al evenmin fraaie kansen. De bezuinigingsplannen van de ministers uit het kabinet de Meester vormden geen stelsel en waren dan ook gemakkelijk te bestrijden. Betere plannen om de defensie-kwestie op te lossen, zonder te groote finantieele offers te vergen, ontbraken en ontbreken nog. Hoe kan dan de actie der militairisten uit leger en vloot tegengegaan worden? In het volk leeft wel een stemming daartegen doch die is vrijwel negatief. Het heeft geen lust in offers. Maar dat bevat niet de duidelijke ontkenning der eischen van de militairisten. Het geeft geen argumenten om te weerleggen, dat de gevraagde uitgaven voor leger en vloot noodig zijn.
Daarom is ongetwijfeld een verwarring voorkomen doordat belet is, zoowel de directe politieke beroering over de schoolkwestie, als de omverwerping van het kabinet door de defensiepolitiek.
Maar zijn daarom thans beide vragen, die voor de toekomst van ons volksleven van zoo buitengewoon belang zijn, opgelost? Het tegendeel is waar. De oplossing is slechts verschoven. En bovendien dreigt het gevaar, dat in de plaats eener oplossing gesteld wordt een compromis, waaruit beide kwestie's verwikkelder en nijdiger weer opnieuw zullen oprijzen, om evenals reeds zooveel jaren is geschied, de zorg voor andere en gewichtige belangen te belemmeren en zelfs geheel in den weg te staan.
Is de strijd niet noodzakelijk? En is het niet beter dien te aanvaarden, hoe slecht de kansen ook mogen staan? Zal niet juist daaruit de drang geboren worden om door een volledige opheldering het volk zelf te brengen tot een beslissing?
* * *
De strijd over de defensie is inderdaad noodzakelijk. De militairisten weten zelve nog maar nauwelijks wat zij willen en wat zij vragen. Hun eischen zijn onvermijdelijk slechts een begin. Wanneer eenmaal de weg opgegaan wordt naar een vloot en
| |
| |
een leger, die beide wat beteekenen zullen tegenover die der groote mogendheden, moet de eene stap op den anderen volgen. Elke nieuwe bewapening, elke vergrooting der weermiddelen over de grenzen en tot in verre hoeken van de wereld, zal dwingen tot verdergaande offers. Wanneer de aanvoerders van de moderne strijdmiddelen te zee en te land aanvankelijk de beschikking verkrijgen over de jongste technische wapenen, zullen zij in meerdere mate zich gaan voelen als de vak-specia-liteiten, aan wie de hoogste belangen zijn toevertrouwd, en die dan ook op het allerbeste aanspraak moeten maken. Het eenmaal zich organiseerende militairisme is een macht. Die macht kan zelfs buiten den volkswil om bestaan, omdat zij zoo nauw vertakt verbonden is met het staatsorganisme. Daaraan ontleent zij het vermogen om hare plannen door te zetten. Dat wordt nu in sterke mate beseft. De militairisten weten wel dat zij een onlust tegenover zich hebben, maar trachten die te forceeren. En de politici. Zij weten niet of de onlust een onwil zal worden. Zij vreezen en weifelen. Zij durven den strijd niet aan tegen de groeiende macht en invloed, en zij gevoelen wel dat zij iets moeten doen, maar weten niet hoe en wat. Terwijl minister Bosboom in de richting Colijn doorgaat en minister Rambonnet al evenzeer diens plannen overneemt, gesteund als zij zich weten door leger- en vloot-officieren achter hen, bekommeren zij zich al heel weinig om de zorgen die daardoor voor de linksche politici ontstaan. Hoezeer deze zich ook bereid toonen, de sociaal-demokraten terwille van 't kiesrecht en 't staatspensioen, de concentratie uit vrees voor de rechterzijde, om toegevend te zijn, - het kan wel eens te veel worden, wat van hen gevergd wordt. Zij zijn genoodzaakt te waarschuwen. Toch is het duidelijk dat de militaire ministers niet anders kunnen. Deze staan niet alleen. Ze kunnen niet alleen staan, maar worden gestuwd. En zelfs wanneer zij remmen, zullen zij toch nog voor het publiek veel te ver
gaan.
Daarom kan de strijd, die ter wille eener andere belangen politiek vermeden wordt, toch onverwachts uitbreken. En terwijl de militairen er niet bang voor zijn, daar er voor hen uit politieke verwarring nog nooit anders dan voordeel is voortgekomen, zal hij elke hervormingsbeweging tot stilstand brengen.
| |
| |
Is dan niet de oude tactische regel van kracht, dat men van het defensieve in het offensieve over moet gaan opdat de toekomst niet onbekend zal zijn, maar een vast plan aan het geheele volk worde duidelijk gemaakt? Niet van enkel anti-militarisme, maar van een zuivere politiek die het defensie-belang scherp begrenst tegenover zooveel en niet minder dringende behoeften van het maatschappelijk leven.
* * *
Hoe staat het met de onderwijskwestie? Het is natuurlijk mogelijk een formule voor een grondwets-artikel te vinden, waarbij verschillende partijen zich, zij 't ook niet geheel bevredigd, neerleggen. Het is ook mogelijk een finantieele regeling te treffen voor de verdeeling van geld uit de openbare kassen tusschen bijzonder- en openbaar onderwijs. Doch gezien de groote geschillen en het zeer uiteenloopend inzicht, wordt betwijfeld of het zal gelukken. Maar zelfs al gelukte het, is dan de schoolstrijd voor goed van de baan en de politiek daarvan gezuiverd? In theorie is het denkbaar. Indien n.l. het particulier onderwijs ook op anderen grondslag dat dat van de kerk zich ontwikkelt. Dan toch trad de overheid met de openbare school terug en streed de ‘vrije’ school der vrij-zinnigen met de school van de kerk. Doch de practijk is anders. Het particulier onderwijs is uitsluitend van de kerken. Slechts een zeer klein deel dient voor de meergegoeden onder de vrijzinnigen.
De kerk moet noodzakelijk vechten om de school te beheerschen, liefst alle scholen, doch in elk geval een zoo groot mogelijk aantal. Concurrentie is dus vanzelfsprekend zoodra een andere school er tegenover staat. En deze school blijft de ‘openbare’ waarachter het gezag der overheid schuilt. Staat en kerk moeten dus op het terrein der school altijd weer nieuwe strijdpunten blijven vinden, totdat eens en voorgoed het overwicht van een der partijen is vastgesteld. Zoolang dit niet bereikt is en de erkenning ervan nog niet tot gewoonte geworden, zal er strijd moeten zijn. Streeft de tegenwoordige verzoeningsgeest daarheen? Zal de kerk, - of liever zullen de kerken toegeven, dat ook in hunne scholen, de staat voor een goed onderwijs zorg draagt, dat wil dus zeggen dat zij zich aan een volledige contrôle van
| |
| |
staatsambtenaren onderwerpen? Is niet juist hun leus: de school aan de ouders? wat in vele gevallen beteekent aan de kerk?
Of zouden de vrijzinnigen aan de kerkelijke school een voorsprong boven de openbare toekennen?
Geen van beide gevallen is als een verzoenings-formule denkbaar. En bijgevolg zal een pacificatie, indien zij tot stand komt slechts schijnbaar zijn, n.l. een kleine concessie meer bij de vele, die de clericalen zich al voor hun scholen verwierven, maar zonder aan den schoolstrijd een einde te maken. Nu van hier, dan van daar, zal een vonk in de politiek doordringen om de uitgedoofde kolen weer in vlam te zetten.
* * *
Wat zijn nu de politieke vooruitzichten?
Voor het ministerie zijn de eerste gevaren geweken. Het zal juist te rustiger ‘zetelen’ omdat en naarmate de groote strijdkwestie's uitgesteld blijven.
Het kan wellicht ondertusschen iets goeds tot stand brengen, b.v. de regeling van de ziekte- en invaliditeitsverzekering in een nieuw verband met staatspensioen, of een goede belastinghervorming om de schatkist een solieder inhoud te geven dan jaarlijks aangroeiende tekorten.
Doordat nu echter de groote strijd-kwestie's eenmaal verschoven werden, zal de neiging tot uitstel zeer groot zijn, ja voortdurend nog grooter worden. Daar schuilt een groot gevaar en wel vooral voor de regeling van 't kiesrecht, die toch het eenige afdoende middel is om voor goed onze politiek te verfrisschen.
Want van de twee besproken kwestie's komt het militairisme het eerst aan de beurt. Duidelijk bleek dat reeds bij de Oorlogen Marine-begrooting. Nog dit jaar is, hetzij bij het binnenkomen van het Indische slagschip door de Tweede-Kamerengte, hetzij bij de volgende begrootingsplannen een conflict te wachten. Ook wanneer het kabinet en de Kamer-meerderheid zich daardoor heen weten te werken, zal toch een spanning het gevolg zijn.
Deze moet wel grooter worden, terwijl de tweede strijdvraag nog de uitstel-behandeling der staatscommissie ondergaat.
| |
| |
Loopt nu het algemeen kiesrecht geen gevaar: 1o doordat vooraf een militair conflict den politieken toestand kan veranderen en 2o doordat een mislukking van het werk der staatscommissie het kabinet te verzwakt zou vinden om den beginselstrijd tegen de minderheid en tegen de Eerste Kamer aan te voeren?
Is er dan eenige kans voor mislukking? De resultaten eener vroegere staatscommissie voor de grondwetsherziening waren niet veel anders dan dat. En de samenstelling der beide commissie's verschilt niet veel. Bovendien had de anti-revolutionnaire leider plannen die zijn volgelingen wel zullen overnemen en die niet veel goeds voorspellen. Hoe langer het duurt voor de voorstellen tot grondwetsherziening aan de orde komen, zooveel grooter is de kans dat de coalitie zich herstelt, bv. bij de Statenverkiezingen van 1915; en dat een mogelijkheid om voor de school meer te bereiken, met de verovering van de regeeringsmacht, de lust tot pacificatie bij haar zal doen inslinken.
Ook al zijn deze beschouwingen pessimistisch, zoo geven zij toch een mogelijkheid aan van een tactiek der rechterzijde, waarvoor de vrijzinnigen en vooral de sociaal-democraten op hunne hoede moeten zijn. En wel door te beletten dat het werk der Staatscommissie gerekt wordt, b.v. door enquêtes, en ook door geen concessie te doen, voordat er zekerheid is van een werkelijke contra-prestatie.
* * *
Juist de plannen voor algemeen kiesrecht op den grondslag eener evenredige vertegenwoordiging maken het voor de staatspartijen noodzakelijk te denken aan de toekomst. Bij alle pogingen om in de politiek-van-den-dag winst te behalen door het verwerkelijken van program-punten, mag dat niet uit het oog verloren worden. Daarom is de oppositie bij het parlementaire stelsel steeds in het voordeel boven de regeeringspartijen. Zij is vrij in hare beweging en kan elk oogenblik wendingen uitvoeren, terwijl tegelijkertijd hare beginselen geen belemmering ondervinden en breed ontvouwd kunnen worden. De katholieke staatspartij bevindt zich daarbij ongetwijfeld in de gunstigste positie. Zij kan rustig afwachten omdat zij vrij zeker is van
| |
| |
haar macht en uit den aard der samenstelling van hare kiezers uit allerlei economische groepen, de breedste speelruimte heeft in de beginselen, die op den voorgrond gebracht zullen worden.
Niet zoo gunstig staan de twee protestantsch-kerkelijke partijen ervoor. Zonder de coalitie met de katholieken, en door een vermindering van den plattelandsinvloed ten gunste der groote steden bij de Kamerverkiezingen zal haar macht stellig afnemen. Daarbij komt de felle onderlinge strijd. Had toch de antirevolutionaire partij tot nu toe de leiding, zoo zijn in de laatste jaren de christelijk-historischen bezig die rol over te nemen. En door de uitbanning van krachtige figuren uit de antirevolutionnaire Kamergroep zal deze overgang stellig bevorderd worden.
Vandaar dat er van de antirevolutionnairen een krachtige poging zal uitgaan om de coalitie weer te herstellen, en elk politiek optreden daarheen gericht zal zijn.
Omgekeerd ligt het in het belang der vrijzinnigen en der sociaal-demokraten dit streven tegen te werken en te beletten.
Dit verklaart dan ook de groote ijver, waarmede vooral de laatsten trachten een finale oplossing der schoolkwestie te bevorderen. Doch zij zouden een groot gevaar voor de toekomst opwekken, indien die ijver hen te ver voerde, door n.l. voor dat doel de macht van de kerk over de school voor reeksen van jaren te bevestigen.
Hun grootste belang ligt niet daar, maar wel in een snelle invoering van algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging. Elke vertraging kan een verlies, en een teruggang van jaren veroorzaken.
Want de groote onderwerpen voor de politiek achter het algemeen kiesrecht kunnen geen andere zijn dan wederom de school, doch nu om door de regeering het onderwijs-peil op te voeren en de scholen krachtig te hervormen. En verder de strijd tegen het militairisme. Daar omheen zullen zich sociale hervormingen groepeeren. In die richting mogen geen hindernissen opgeworpen worden.
En dat is nu juist het bedenkelijke van de verzoeningsgeest dezer dagen, dat daarvoor geen gering gevaar bestaat.
Zoowel de militairisten, als de clericalen leggen het er al te
| |
| |
duidelijk op toe om de linkerzijde te verlokken tot offers. Offers n.l. voor het algemeen kiesrecht dat zoo nabij ons toewenkt, en waartegenover de kerkelijke partijen zoo'n welwillende houding aannemen. Die moet haar in de goede stemming brengen. In de plaats van strijd en nog eens strijd, met verwarring, en hooge eischen aan inspanning voor alle partijen, kan met wat toegevendheid hetzelfde doel bereikt worden.
Wat in scherpe vormen tegenover elkaar kan staan, - en behoorde te staan, - verdoezelt aldus in elkaar tot zachte schakeeringen.
Is daarvan de Sociaal-demokratie niet een van de duidelijkste voorbeelden. Hoe groeide haar macht in de Tweede Kamer, niet alleen in aantal leden, maar ook aan talent en daardoor aan invloed. Maar tevens hoe veel dichter nadert zij - ondanks de Marxisten, die de groep versterkten - tot de andere partijen, in hare opvattingen, samenwerking en discipline. Geen sterker steun was er voor de regeering dan van Mr. Troelstra. Geen ijveriger pleitbezorger voor de onderwijs-pacificatie. En toch moet vooral uit de S.D.A.P. de voorhoede gevormd worden voor de komende, de nieuwere politiek. Zij staat dan ook aan de grootste gevaren bloot, en op haar rust de zwaarste verantwoording. Hoe zal zij zich daarbij houden, zij die in strijd geboren en in strijd groot geworden is, als zij nu juist den strijd moet ontgaan.
Dat dit gebeurt, en dat het plaats vindt in binnenkamersch overleg, maakt juist de rust, die den eersten tijd in de politiek zal kenmerken, tot een dreigende. Dreigend door de innerlijke gevaren. Dreigend omdat het opvoedend werk eener heldere en beginselvaste politiek juist in een tijd van voorbereiding tot rooten overgang onderbroken wordt.
G. Burger. |
|