| |
| |
| |
Quack's socialisten Door Is. P. De Vooys
‘Het begrip socialisme staat, naar mijn inzicht, vrij wat hooger dan de eenzijdige vorm der strijdende sociaal-demokratie. Die twee begrippen dekken elkander niet’. 6e deel, pag. 446 van ‘De Socialisten, Personen en Stelsels’, door Mr. H.P.G. Quack, 3e en 4e herziene druk.
‘Quack’, zooals het groote levenswerk van den schrijver reeds typeerend genoemd wordt, is nu in de goedkoope uitgave volledig verschenen. Dit nuchtere feit toont reeds aan hoe gezocht de zes deelen van dit boek zijn. Het bewijst toch dat er nu, vijf en twintig jaren nadat de publicatie begon, een groote navraag is. Vele willen de boeken graag in hun bezit hebben, de een om er rustig in te lezen, de ander om er in te bladeren, weer een ander om er gegevens uit te putten en wetenswaardigs nateslaan. Dit is op zich zelf reeds iets bijzonders.
Want het betreft geen onderwerp van neutralen aard, waarmee ieder zich in leege uren genoeglijk kan bezighouden. Het handelt over de socialisten. Deze zelve zijn scherp in oordeel en vonnis, strijdbaar en hardnekkig. Ze trachten steeds te dwingen tot partijkeuze. Wie niet voor ons is, is tegen ons. Vriend en vijand zijn door een onoverbrugbare kloof gescheiden. De schrijver over het socialisme was niet van hun partij. En toch hoevelen van hen zullen niet zijn boek als een zeer hooggeschat deel van hun boekenvoorraad beschouwen.
| |
| |
Maar omgekeerd gaat het evenzoo. Is door de Nederlandsche burgerij de socialist niet fel gehaat geworden? En is hij niet ook thans nog een geschuwde figuur? Wordt niet een socialistendooder onmiddellijk bij zijn optreden met boek, rede of daad van alle kanten toegejuicht? Er is stellig niets wat aan de hollandsche burgerij liever zou zijn, dan dat de socialisten van den vaderlandschen bodem geheel verdwenen, zoodat zij er zich niet mede bezig behoefden te houden.
Wat voor belangstelling kan bij hen een schrijver vinden, die juist de socialisten in een lange galerij af beeldt als personen van historische beteekenis, die hen laat zien als edele, bekwame, heldhaftige, dichterlijke, bezielde, liefdevolle menschen; die van hun, dikwijls dramatisch en boeiend leven zoo opwekkend vertelt dat men hen moet bewonderen of lief hebben, die ten slotte hun aanklachten tegen de maatschappij overneemt, hun denkbeelden roemt, en hun optreden laat zien als een historische noodzakelijkheid. Inderdaad is het feit dat Mr. Quack's boeken zoovele en zulke grage lezers vinden een bijzonderheid juist omdat hij staat tusschen den strijd van burgerij en socialisten, een bijzonderheid, die beter dan welke lof de beteekenis ervan aangeeft. Toch is dit begrijpelijk. Er is in geen enkele litteratuur een dergelijk volledig en betrouwbaar boek. Was het in een vreemde taal geschreven zoo zou men verlangen dat het vertaald werd. Want het bevat een zóó rijk, en zoo zeldzaam materiaal, zoo zorgvuldig geschift, bewerkt en gerangschikt, dat historicus, ekonoom, litterator, onontwikkelde leek en belangstellende arbeider er door geboeid kan worden. Het is als een roman-cyclus met de tendens om allerlei leering over maatschappelijk leven, over politiek, geschiedenis, litteratuur in te vlechten in de wonderlijke verhalen van dat geslacht der geestdriftigen, der droomers en helden, der strijders en slachtoffers uit een reeks van eeuwen. En dat zijn figuren die elders in wetenschap of verhaal geheel op den achtergrond stonden of verloren gegaan schenen, figuren die toch zóó belangwekkend blijken nu wij hen in een nieuw groot verband zien staan.
Reeds uit het feit dat geen ander land een dergelijke geschiedenis van het socialisme bezit, blijkt duidelijk hoe groot, hoe omvangrijk, en hoe bezwaarlijk de taak was die Mr. Quack
| |
| |
had ondernomen. De machtige, socialistische partijen en hun sterke wetenschappelijke voorgangers, zoo in Duitschland als in Frankrijk, hebben in samenwerking niet kunnen bereiken wat de geheel alleen-staande belangstelling van Mr. Quack verricht heeft. Het ging erom een litteratuur moeitevol bijeen te brengen, waarvoor de wegwijzers zeldzaam waren, en waaruit menige schakel ontbrak. Dan begon het lezen van die menigten geschriften, zeer uiteenloopend in vorm, karakter en denkbeelden. Die lectuur was onmogelijk zonder een combinatie van talrijke eigenschappen in den beoordeelaar. Allereerst natuurlijk werkkracht en buitengewone ijver. Doch dan vooral toewijding aan het onderwerp. Verder begrip zoowel voor de Germaansche, de Romaansche als de Angel-saksische geest. Breede geschiedkundige, ekonomische en litteraire kennis werden vereischt, naast besef van de veelsoortigheid der menscheIijke gevoelens en hartstochten. Toen kwam de geweldige taak der reproductie, waarbij objectiviteit zoowel tegenover de personen, als tegenover de stelsels een eerste, en boeiende levendige voorstelling een tweede eisch was om de belangstelling van een geheel leven op anderen over te dragen.
Mr. Quack is erin geslaagd zijn taak te voltooien op de wijze zooals hij die voor zichzelf ontworpen had. Hij heeft bovendien in den herzienen druk, overal leemten aangevuld, hier en daar de samenstelling van 't geheel verbeterd, en de opgave zijner bronnen bijgewerkt tot een bewonderenswaardige volledigheid.
Daarom vooral is de bespreking van zijn werk, een plicht van dankbaarheid. Verschillen in ekonomische of litteraire opvatting vallen weg bij het bedenken van de geesteIijke waarden, die zijn ijver voor ons beschikbaar stelde, die zijn veelzijdige objectiviteit voor ons opende. Het is mij niet mogelijk, maar het is ook overbodig, in een kort bestek aan te wijzen hoe breed en hoe veelvormig die wereld van 't socialisme is, waarin Mr. Quack ons rondleidt. Zijn werk is daarvoor bekend genoeg, terwijl het ondanks de uitgebreidheid toch beknopt is geschreven. Bovendien is er geen opwekking tot lectuur meer van noode.
En wie bezit als hij de kennis en de gegevens om de juistheid zijner opvattingen na te gaan, zoo men al mocht twijfelen
| |
| |
aan zijn zoo helder en overtuigend blijkende onpartijdigheid.
Een bespreking van zijn werk, kan ik dan ook niet anders opvatten dan in tweeërlei zin.
Allereerst om uiting te geven aan de beteekenis die Quack's boeken voor mij persoonlijk in den gang mijner ontwikkeling hebben gehad. Mr. B.H. Pekelharing heeft in een belangwekkend artikel in de Vragen des Tijds geschetst hoe een tijdgenoot ze heeft gezien en gewaardeerd. Een jonger geslacht kon het werk aanvaarden, gelijk zoo velerlei van voorgangers, n.l. als een voldongen feit, dat wil zeggen met minder begrip van de volbrachte prestatie en van de offers door den schrijver gebracht. Daarom te meer moge het een daad van waardeering zijn te getuigen, hoe Quack's Socialisten op een van dat jonger geslacht heeft gewerkt.
In de tweede plaats echter is het van belang te trachten een beeld te vormen van Mr. Quack's eigen houding tegenover de personen en stelsels, vooral ook tegenover de bewegingen die zij wisten op te wekken. Dat beteekent ook na te gaan welke die werkzame gevoelige persoon was, die zoo'n groot werk tot stand bracht, en die desondanks nòch bij de socialisten, nòch ook bij de burgerij erkenning vond voor dat wat toch het wezen van zijn werk was, n.l. de groote genegenheid voor zijn onderwerp.
* * *
Het laatste kwart der 19de eeuw heeft veel in de gevoelens en gedachten veranderd. Het is voor ons land een tijd geweest van groote kentering. Maar ongetwijfeld is het bij de jongeren dier dagen begonnen met een bloei-periode van het individualisme. De liberale denkbeelden hadden in het maatschappelijk leven wel reeds grootendeels uitgewerkt, maar de opvoeding was er toch nog geheel van doordrongen. En niet het minst op de hoogere burgerscholen. De staathuishoudkunde, die daar onderwezen werd, leerde de maatschappij kennen als het terrein waar groote krachten van voortbrenging en ruil heerschten, die door concurrentie, dat is een algemeenen onderlingen wedijver werden aangedreven. Om daartusschen zich een bestaan te
| |
| |
veroveren was naast sluwheid persoonlijke maar zeer eenzijdige krachtsontwikkeling noodig, vooral op 't gebied der kennis. Het was echter volstrekt geen opwekkend vooruitzicht om in zoo'n maatschappij te moeten leven en vechten. De jeugd heeft idealen in zich, zij het dan ook in onbewuste en vage vormen, die meer voldoening vonden in heldenfiguren dan in den maatschappij-burger uit den liberalen staat. Geen wonder dat de nawerking van Multatuli zich krachtig deed gelden. Maar dat beteekende, dat de idealen een onmaatschappelijk karakter kregen van een verzet, van een opoffering, van lijden door de macht der niet-begrijpende, wijl alle naar kleine eigenbelangen strevende, menigten. En nog sterker werd dat door den invloed der Nieuwe-Gids-beweging. Weliswaar opende deze vooruitzichten, vreugden en zelfs verrukkingen door een hooge kunst, door een ontwikkeling van de diepst-innerlijke gedachten, onbekommerd door de conventieele oordeelen der omgeving. Maar dit opperste individualisme was nog meer onmaatschappelijk dan wat Multatuli kon toonen. Deze had ten minste nog de genegenheid voor de misdeelden, de wil om het goede te doen in de maatschappelijke taak, al zou het geen ander resultaat opleveren dan van een martelaarschap. Daarom had de kunstbeweging van '80 toch een leemte, die maar al te spoedig zou blijken. Want nauwelijks konden de jongeren losgeraakt uit de liberale opvoeding, zich verwarmen aan 't vuur van stoutmoedig of vrij proza, of aan den gloed van onmiddellijk uitgesproken aandoeningen in de nieuwere gedichten, of zij zagen voor zich het uiteenspatten van de litteraire bondgenooten en het verval van hun krachten. Wat nu? Waar bleef de steun, die de drang naar idealen maar al te zeer behoefde. Nietzsche was te ver en te hoog om door de jeugdige alzijdigheid te kunnen worden begrepen. Hoogstens kon er plaats zijn voor een vage bewondering. Er drong zich bijna ongemerkt, maar toch onweerstaanbaar aan hun belangstelling op de beweging en de
denkbeeldensfeer van het socialisme. Van uit het buitenland kwamen berichten van anarchistische aanslagen, en de wanhoop die daaruit sprak bracht een schokkende beroering. En ook in het land hadden overal die vergaderingen plaats der socialisten in weinig geziene vergader- | |
| |
lokalen. Hoe waren die bijeenkomsten omringd met een geheimzinnig waas van den haat der burgerij; van baldadig optreden er tegen door het gepeupel, van gevreesde oproerigheid. Maar ook in de Nieuwe-Gids-beweging was tegen haar einde dat socialisme doorgedrongen. Aanzienlijke voormannen gingen er zich over uitspreken in een boeiende gedachtenwisseling. Wat was dat nieuwe leven, dat zich in dit alles vertoonde? In die stemming komt een der jongeren Quack's werk in handen. De bloemrijke stijl was niet die van de gevierde litteratoren. Het leek wat verouderd. Maar toch, wat er in die boeken verteld werd opende een onbekende wereld. De opgedrongen gedachte alsof pas met Adam Smith het juiste begrip over de maatschappij ontstaan was, en of vroeger de denkbeelden maar vóor-wetenschappelijk geweest waren, verward en verkeerd, werd ernstig geschokt. De Grieksche Plato en de Romeinsche Lucretius konden nog maar matig boeien, doch anders werd het bij 't optreden der Gracchen. En daarna komen de utopisten, komen de leiders der volksbewegingen, die in een lange rij toch gedacht en geloofd hebben aan een andere samenleving dan die door onderlingen strijd werd bijeengehouden en voortgestuwd.
Hoe dichter dan de geschiedenis onzen tijd nadert, des te levendiger worden de figuren, van een Baboeuf in de Fransche revolutie, en van de vier grooten aan den ingang der 19de eeuw, De Saint Simon, Fournier, Owen en Fichte.
Daarna is de aandacht voor goed geboeid en de genegenheid gewekt zoowel voor de denkers als voor hen, die met daden getuigenis afleggen. Hoe leerzaam en versterkend is vooral de worsteling in Engeland, waar Shelley's glanzende gevoelens konden blijven schijnen over de hartstochtelijke en sterke bewegingen, als die der Chartisten, die bijna alle mogelijke richtingen beproefden om hun doel te bereiken. Waarvan getuigde dat alles? Wat is het dat aan allen gemeen is, dat een band legt, dat een ontwikkeling doet zien door alle eeuwen heen? Quack heeft het woord gebruikt ‘gemeenschap’, dat eerst maar een vage beteekenis scheen te hebben, maar dat al lezende helderder en duidelijker ging worden, tot het eindelijk een verworven geestelijk goed werd van blijvende waarde.
| |
| |
De gemeenschap is de idee, die van Plato tot Marx en Bakounin innerlijk gezien werd, in allerlei stelsels, nagestreefd met allerlei middelen, die de levens van al die beschreven mannen en vrouwen bezielde, en tenslotte sterker bleek dan de maatschappij der liberale ekonomen.
Die maatschappij was een complex van schijnbaar onpersoonlijke krachten, maar die toch alle voortkwamen uit een eenzijdig toegespitst egoïsme. De gemeenschap echter was de levende wereld van menschen, die zoeken, aldoor zoeken naar de middelen om samen iets meer, om samen het beste te zijn, wat ze bij het streven naar stoffelijke welvaart zijn kunnen. Hier vereenigde zich die noodzaak van te moeten werken om te kunnen bestaan, met de beste en edelste uitingen van het geestesleven tot een hoogere, verheugende eenheid inplaats van tot een bedroevende tegenstelling, opdat de meest waardevolle gevoelens der menschen niet verdrukt werden, doch tot ontwikkeling konden komen en hun heilzame invloed overal zouden verspreiden.
Hoe wild en onstuimig de daden waren, of hoe bijna mathematisch bezonnen, hoe verward de stelsels waarin christelijke gedachten van onmiddellijk toegepaste naastenliefde zich vertoonden naast de gedachten van de meest moderne opvatting der persoonlijke vrijheden en genegenheden, toch kwamen in communistische, socialistische en anarchistische plannen steeds weer de oude wenschen terug eener innige samenwerking van alle menschen ter opheffing, ter vervanging van den bitteren, bijna dierlijken strijd om het bestaan, door werkelijke beschaving.
De gedachte eener gemeenschap werd in den lezer tot een blijvend bezit, dat bij al het moeilijke kiezen, bij al het verstandelijke wikken en wegen in het werkelijke maatschappelijke en politieke dadenleven, zich in volle en oorspronkelijke kracht kon handhaven. En niet het minst omdat zij gesterkt was aan het zien van en het medegevoelen met de levende persoonlijkheden, zooals Mr. Quack die had doen kennen.
* * *
| |
| |
Toen in 1874/75 de Utrechtsche hoogleeraar zijn reeks voordrachten over de socialisten begon, was er in ons land nog zoo goed als geen sprake van socialistische beweging en van arbeidersorganisaties. Wat daarvan bekend was, kwam uit het buitenland. Het bleef geimporteerd nieuws. De jonge vriend van Potgieter had met hem gemeen, dat hij bij vaderlandsche armoe aan gedachten en krachten het oog over de grenzen liet gaan, om te zien wat daar gebeurde. En dat ook met groote objectiviteit kon waarnemen.
Wat er in ons land wel was: belangstelling bij jongere ekonomen voor een andere richting, voor andere opvattingen op 't gebied der staathuishoudkunde. De dogmatische school was vervangen door de historische. Deze had een groote aantrekkelijkheid door het nieuwe, maar vooral ook door haar betere aanpassing aan het andere wat ons land te zien gaf. een erbarmelijk achterlijke toestand der Nederlandsche arbeidersbevolking.
Als gevolg daarvan ontstond een groep jong-liberalen, die zich tot taak stelden de sociale toestanden te verbeteren. De noodzakelijkheid daarvan stond hen voor oogen. De vrijheid daartoe hadden zij verkregen door zich los te maken van de oudere ekonomie. Vragen des Tijds en 't Sociaal Weekblad werden de organen waarin zij zich zouden uiten. Quack's studie's hebben ongetwijfeld bij hen waardeering gevonden, maar toch hebben zich hun wegen gesplitst. Want die groep vooruitstrevenden bleef liberaal, en pas zeer langzaam en niet zonder grooten strijd begon de splitsing in de liberale partij, die hen tot een zelfstandige actie in staat zou stellen. De radikalen, de liberale unie, de vrijzinnig-demokraten bleven alle toch gehecht aan de oudere liberale gewoonten. Zij voelden voor alles zich geroepen tot wat zij noemden, practische politiek en zij hoopten die te kunnen uitoefenen door 't overwicht hunner denkbeelden, door hun ijver, hun persoonlijk optreden. Wat zij echter niet konden afschudden was hun individualisme. De persoonlijkheid stond bij hen voorop. Of die arm of rijk geboren was moest niet mogen gelden. Elke ontwikkeling behoorde vrij te zijn en moest zooveel mogelijk worden bevorderd. Daardoor bleven zij liberalen en werden geen
| |
| |
socialisten. Daardoor ook werden zij voorstanders van een moreele politiek, die dan sociaal zou moeten zijn tegenover de ekonomische politiek hunner vóorgangers. Daardoor ten slotte waren zij afkeerig van allerlei socialistische stelsels, die onpractisch en onverwezenlijkbaar heetten.
Hun succes was echter slechts matig. Al hun pogingen om door sociale wetten afdoende verbeteringen te brengen vonden bij de oudere liberalen een krachtigen weerstand. En wat tot stand kwam, werd verkregen met veel strijd en kon hen zelf weinig bevredigen. Doch ondertusschen bracht de ekonomische ontwikkeling van handel en industrie ook in ons land de moderne arbeidersbeweging en haar begeleidster het Marxistische socialisme. Dat stond reeds onmiddellijk geheel los van de groep der jong-liberalen. Het werd door hen zelfs heftig bestreden, heftiger misschien nog dan door conservatiever gezinden.
Daardoor mede moest die arbeidersbeweging zich langs allerlei omwegen en kronkelpaden ontwikkelen. Zij werd niet erkend, zelfs niet door de sociaal-gezinden der politici. Zij werd als overbodig en schadelijk gekenmerkt. Alle invloed werd haar ontzegd of ontnomen. Maar des ondanks ontwikkelde zij zich en wist na talrijke dwalingen toch ten slotte den weg te vinden, den eigen weg, naar het opheffen der arbeidersklasse tot een groep, tot een partij, tot een beweging, die haar invloed zou doen gelden.
En de radikalen zagen daarentegen hun invloed meer en meer wegkrimpen. Zij hadden in hun eigen denkbeelden nimmer de kracht gehad om met een arbeidersbeweging samen te werken, die andere vormen aannam, dan zij goedkeurden. Zij zouden in den strijd daarmede niet de kracht kunnen bewaren om zelf de arbeiders te organiseeren. Hun politiek der latere jaren is geweest, die der weifeling met zoo goed als geen resultaten voor hun directe politieke doeleinden.
Waaraan was dit alles te danken? Omdat zij niet zoo ver en niet zoo diep gezien hebben als Quack het deed. Omdat zij steeds gemist hebben en het meer en meer gingen missen, die zekerheid dat de idee eener gemeenschap vooral in onzen tijd de eenige kracht is om daden te doen en richting te bewaren. Zij hebben wel de oud-liberale ekonomie naar 't uiterlijk afge- | |
| |
schaft, maar de kern ervan, het maatschappelijk individualisme, nooit kunnen kwijt raken.
Nu achteraf gezien is het zoo duidelijk dat Quack in hen nooit die bewondering, die liefde voor de gemeenschap heeft kunnen vinden waarvan hij zelf zoo goed wist wat ze was. Hij had die opgespaard, gezien, ondervonden en uitgebeeld. En daarom moet het hem onmogelijk geweest zijn mee te gaan met hen, die toch bij het aanvangen van zijn werk zijn directe geestverwanten schenen.
* * *
Quack heeft wel nimmer aansluiting gevonden bij dien tijdelijken opbloei van een moreele en sociale politiek op liberalen grondslag, maar is toch ook steeds een buitenstaander gebleven van de Nederlandsche socialistische beweging. Ook hier is het dezelfde oorzaak geweest. De werkelijkheid die om hem heen ontstond vertoonde wel groote gelijkenis met wat hij van het buitenland had beschreven. Maar de band van bewondering en genegenheid, die hem bij den geestelijken omgang met socialisten en met het doordenken van hunne stelsels boeide, was niet de oproerigheid, het verzet tegen bestaand onrecht, en tegen ondragelijke toestanden van nood en zwaar werk. Niet de weerstand tegen en de strijd mèt een harde werkelijkheid, doch het zich richten met gedachten en gevoelens naar het organiseeren van betere verhoudingen, bracht zijn sympathie in beweging.
De Nederlandsche arbeidersbeweging is vooral in den beginne doordrenkt geweest van Multatuliaansche denkbeelden. Bij alle revolutionaire gezindheid, was zij sterk individualistisch getint. Gemist werd daarin dat wat Quack steeds had geboeid: de idee eener gemeenschap. Die lag zeker in de toekomst, maar zij kon en moest in het heden, op de geesten inwerken om al hun werk en streven daarheen te richten. Hoe dat moest gebeuren? Dat was de taak der socialisten. Had Quack niet in de geschiedenis een breede staalkaart gegeven van de velerlei goedbedoelde maar helaas al te vaak mislukte pogingen? Had hij niet herhaaldelijk de spanning geteekend, die opstandige bewegingen
| |
| |
deden ontstaan. Te veel had hij daarvan gezien om te kiezen of zich eraan over te geven. En dat was ook niet zijn taak. Hij had slechts in 't velerlei gebeuren te zoeken naar de lichtende, groote, overal aan alle streven gemeenzame kracht, die hij door 't woord gemeenschap uitdrukte. En in de Nederlandsche arbeidersbeweging heeft hij vooral in haar eerste tijden daarvan weinig gezien. In de periode van verwording is dat dan ook duidelijk gebleken. En zelfs nu, nu èn de politieke, èn de vakbeweging èn de coöperatie de rechte sporen gevonden hebben, is er toch nog zooveel te winnen aan de innerlijke kracht, die elks daden zoo zal beheerschen, dat kleine geschillen daardoor te onbelangrijk zullen zijn, om hen op de dwaalpaden van onderlingen strijd te voeren.
De profeet van de gemeenschap kon zich niet thuis gevoelen bij de jong-sociaalgezinde liberalen, die nimmer van hun vrijheidsindividualisme afstand deden. Maar hij gevoelde ook niet te behooren bij de directe strijders in de arbeidersbeweging, die wel als socialisten moesten streven naar een maatschappij van onderlinge samenwerking, maar die hun individualistisch, en klasse-egoïstisch begrepen belangen, en die hun dogmatisch verstelselde gedachten over maatschappelijke ontwikkeling stelden boven dat warme werkzame gevoel, dat aan alle daden en alle meeningen slechts éen richting geeft, naar de gemeenschap.
Zoo kon het niet anders of Mr. Quack moest eenzaam staan met dat wat bij zijn langdurig werk van jaren steeds de stuwende en alle vermoeienis verlichtende kracht was geweest, n.l. met een idee, meer niet. De liberale jongeren wilden daden, en vonden die in een vaak vruchteloozen en vermoeienden strijd. De socialistische arbeiders wilden ook daden en geloof aan de werkelijkheden hunner organisatie's en strijd om hen heen. Practisch kwamen zij maar al te vaak tot de in Bernstein zoo gewraakte leus: het einddoel is niets, de strijd is alles.
Mr. Quack vond dien strijd niet alles. Hij kende ook het einddoel niet, en had slechts zeer afwijkende einddoelen geschetst gezien. Hij was uitgegaan om een idee te laten schijnen en te laten werken, zooals ideëen en droomen dat doen n.l. door beelden van werkelijkheid.
Door die idee worden de beelden licht van glans en schaduw,
| |
| |
daardoor worden ze bezield: een blijvend leven. Slechts in éen boek, maar dan ook in een boek dat nieuwe kracht altijddoor en in allerlei kringen kan overbrengen. Die kracht gaat uit van het gevoel der innerlijke werkelijkheid en noodzaak eener gemeenschap, die hardnekkige individualistische gedachten zoowel in burgerlijke als in arbeiderskringen langzaam doordringen moet en nog door tal van jaren zal hebben te overwinnen. |
|