| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Dr. Kuyper's overwinning.
Een van de merkwaardige eigenschappen van Dr. Kuyper als staatsman is zijn onweerhoudbare neiging tot het openlijk vieren zijner overwinningen. Is het een persoonlijk zwak? of is het een opzettelijk vastleggen van de resultaten, die hij met zeldzame vasthoudendheid en zorgvuldige taktiek wist te bereiken? In elk geval bracht het afgeloopen parlementaire jaar hem een volledig succes, dat zeker weinigen zoo hadden verwacht. En juist daarom was het zoo treffend dat hij aan 't eind van de zitting der Tweede Kamer het welslagen van zijn streven constateerde.
Wat toch was het geval? Het geheele voorjaar is de Kamer zenuwachtig geweest om toch vooral te voldoen aan minister Talma's wensch de ziekteverzekering voor de vacantie af te handelen. Niet het minst daar bij de voorafgaande begrootingsdiscussie Dr. Kuyper dreigend opgetreden was. Laat de ziekteverzekering rusten, zoo had hij gezegd, en stuur de ouderdomsen invaliditeitsverzekering voorop. Doet gij het niet, dan kunt gij niet meer op mijn medewerking rekenen. Daartegenover had echter de regeering gesteld haar: ‘onmogelijk’. Een goede regeling der invaliditeitsverzekering is niet door te voeren zonder een voorafgaande ziekteverzekering. Maar, was er bij gezegd, maak u niet ongerust, wanneer de Kamer slechts mee wil werken is er tijd genoeg voor 1913 ook de gewenschte ouderdomsverzorging tot stand te brengen. En Dr. Kuyper deed alsof hij dat goed vond. Hij liet Talma tobben. Tobben was het inderdaad want er was stellig voor de ziekteverzekering en voor de organiseerende Radenwet veel minder sympathie als zelfs voor de Bakkerswet. En de Kamer moest minister Talma's door- | |
| |
zetten wel gevoelen als een dwang om tegen haar wil zijn zin te krijgen. Ten einde de gewenschte ouderdomsverzekering te bereiken moest eerst de ongewenschte ziekteverzekering geslikt worden. Dat zou geschieden. Doch 't humeur was opgewekt.
En de oppositie had niet als de regeeringspartijen belang er bij bonne mine au mauvais jeu te vertoonen. Integendeel, zij vond het humeur wel aardig, prikkelde het, en liet niets ongedaan om de rechterzijde der Kamer te verwarren en in een ongunstig daglicht te brengen. Die rechterzijde verdroeg het, wel niet altijd gelaten, en zelden met tact, doch zij hoopte op het succes. De geheele sociale verzekering zou door haar tot stand gebracht worden. Dr. Kuyper kwam bij dat alles slechts kijken hoe het ging. Meehelpen deed hij niet veel. Hij bleef kritisch, zeer kritisch. Behalve een weinig zeggend speechje bij de algemeene beschouwingen, sprak hij in de Kamer niet. Zoo af en toe deed hij echter aan de donkere hemel der Kamerverwarring een driestar verschijnen. Slechts zelden was 't een wezenlijke hulp voor minister Talma, die toch al door de verwerping der Bakkerswet in een zwakke stelling stond.
't Liep mis. De tactiek van minister Talma faalde geheel en al. Ook bij de ziekteverzekering wilde hij het minst gewenschte n.l. de Radenwet doen voorafgaan aan de eigenlijke ziekteverzekering om op die wijze een gelijksoortige dwang op de Kamer uit te oefenen, die stellig liever een ziekteverzekering zonder arbeidsraden had. Doch 't gevolg was zooveel ontstemming, zooveel geprikkeldheid, zooveel verwarring, en vooral toen de voorstellen Lohman, later getransformeerd in voorstellen Roodhuyzen, duidelijk maakten wat de Kamer 't liefste wou en toch niet kon krijgen, dat ten slotte de rechterzijde zich binnenskamers een gedragslijn moest laten voorschrijven.
De belangrijkste politiek der afgeloopen maand is dan ook een geheime geweest, van overleg binnen de regeeringspartij. En met het resultaat dat toch ten slotte Dr. Kuyper zijn zin kreeg. De ziekteverzekering ging naar achteren. De radenwet werd zooveel verminkt dat die geen kwaad meer kon, en zoo weinig dat minister Talma er den schijn van een succes aan kon hebben. Maar hoofdzaak was dat de krachten der coalitie zich zouden gaan concentreeren op de ouderdoms- en invaliditeits- | |
| |
verzekering. Die zal en moet in October behandeld worden. Minister Talma moest zich bukken. Hij zou niet langer sociale politiek, hij zou coalitiepolitiek spreken. Voor de eerste was er naar zijn inzicht een logische volgorde en hecht verband tusschen ziekte-, invaliditeits- en ouderdomsverzekering. Maar voor de tweede was er een dergelijke verhouding tusschen ouderdomspensioen, tariefwet en de verkiezing van 1913.
En het is gebeurd. Het volgende parlementaire jaar zal dus aan die groote wetten, aan de hoofdpunten van 't coalitieprogram van 1909 besteed worden, met opoffering van 't denkbeeld eener stelselmatig opgebouwde sociale verzekering.
Toen dit bereikt was trad Dr. Kuyper opeens naar voren. Nu hadden de politieke verwikkelingen hem weer naar de plaats gebracht van coalitie-leider. Nu zou hij zich er met kracht voorspannen dat de coalitie-politiek werd verwerkelijkt. Hij deed een voorstel, dat medegeteekend werd door Savornin Lohman en Loeff, aldus uitgaande van drie voormannen der drie verbonden partijen. Niet alle drie leiders, daar de heer Loeff optrad in de plaats van Dr. Nolens. Doch 't bleek later duidelijk genoeg dat ook Dr. Nolens mede moest in den strijd, waarbij Dr. Kuyper als aanvoerder voorging.
Het voorstel was een onnoozele wijziging in 't reglement van orde der Tweede Kamer. Er zou een kleinigheid in de formaliteiten veranderen.
Maar de bedoeling was toch duidelijk. De commissie van voorbereiding voor de ouderdoms- en invaliditeitsverzekering moest in staat gesteld worden te kunnen zorgen dat in October die wet werd behandeld. Ze moest dan geen lastige formaliteiten en termijnen op haar weg vinden.
Toen nu de linkerzijde haar vrees, haar vermoeden opperde dat Dr. Kuyper's voorstel een stukje partij-politiek zou zijn, en zoowel Dr. Nolens als de heer De Savornin Lohman betoogden hoe onschuldig en goed bedoeld de reglementswijziging toch werkelijk was, toen kwam Dr. Kuyper zijn overwinning vieren.
Natuurlijk zeide hij, was 't voorstel partij-politiek, en niets anders. De rechterzijde zou haar plan doorzetten. Dat was in 't belang van de arbeiders, in 't belang van 't land. En dus was er geen kwaad in om aan een al dan niet tot dwarsdrijven
| |
| |
gezinde oppositie reeds vooraf de pas aftesnijden, en elke kans van succes te ontnemen. Wie daartegen bezwaar maakte huichelde en ontkende de feiten. Dat deden vroeger de liberalen, maar hij zeide het nu open en onomwonden, dat de rechterzijde thans haar macht zou doen gelden om haar zin door te zetten.
De rechterzijde n.l. onder Kuyper's leiding strijdende voor zijn program.
| |
Partij-regeering.
Had Dr. Kuyper geen gelijk? Had niet reeds lang de coalitie de door hem aangeduide tactiek gevolgd, maar half onbewust, meestal beschaamd, onvolledig en onsystematisch? Had zij niet al lang alle schande en last er van ondervonden, zonder 't succes er van te kunnen genieten? En is zij niet gedwongen om haar politiek program op de door Dr. Kuyper aangegeven wijze door te voeren, zoo zij niet als meerderheid zal te verdragen hebben dat de minderheid haar zin door zet? Is het ten slotte niet juist de groote fout geweest van het liberalisme dat het geen gesloten partij kon blijven met scherp program en vasten wil van doorvoering? en dat het daardoor een schijn wekte van persoonlijk vrij oordeel der Kamerleden, terwijl toch maar al te dikwijls in 't belang van partij of regeering en niet zelden tegen dat eigen oordeel in gestemd moest worden?
Zeker is het dat Dr. Kuyper geen nieuwe en geen gelegen-heids denkbeelden heeft verkondigd. Want zijn laatste korte en nu weer duidelijke redevoering ligt geheel in de lijn van zijn vroegere partij-politiek, die hij nu vrij uit kan verdedigen. En men behoeft niet te twijfelen aan zijn verdere wenschen. Een reglement van orde dat een wapen is in de hand der meerderheid. Een nieuwe Kamer-voorzitter, die van de oude denkbeelden der onpartijdige leiding kan afstand doen om zich als breidelaar der oppositie te ontwikkelen. Avondzittingen, desnoods zelfs nachtvergaderingen. Zou dat alles niet voldoende zijn om te zorgen dat in October de ouderdoms- en invaliditeitsverzekering, in 't voorjaar de tariefwet wordt aangenomen? Op die wijze is in een jaar zelfs nog heel wat meer te bereiken.
| |
| |
Men kan niet zeggen dat tot nu toe niets in deze richting beproefd is geworden.
Reeds meer dan eens deed de Kamervoorzitter zijn macht gelden tegenover de minderheid en naar de wenschen - om niet te spreken van de opdracht - der meerderheid. Avondvergaderingen zijn er ook verscheidene geweest, en enkele malen werd het woord der linkerzijde dood gestemd.
Maar tot nu toe gold dit als onfatsoenlijk. Niet alleen de linksche pers, maar zelfs een deel der rechtsche gaf op zoo'n handelwijze af. En uit de houding van vele leden der rechterzijde, uit hun drift bij sommigen, uit hun goedpraten bij anderen, bleek hoe zij zich er voor geneerden. Ook 't succes van de obstructie der sociaal-democraten is nog in 't geheugen.
Nu echter Dr. Kuyper weer de leiding op zich nam, nu wordt wat ondeugd scheen tot een wezenlijke deugd, tot bewuste kracht, tot optreden voor de volksbelangen naar beste inzicht. Heeft hij geen gelijk? Er is inderdaad een verleidelijke schijn van recht. Ons parlementair stelsel heeft in zijn tegenwoordige traditie's groote gebreken die algemeen gevoeld worden. Welk een omslag en moeite eer een wettelijke regeling tot stand komt. En hoe lang duurt het; zonder dat daardoor eenige waarborg van beter werk is verkregen. Integendeel door allerlei amendementen en gedwongen compromissen wordt het wetsontwerp er niet beter op, dat het zoo'n lange weg heeft af te leggen van departement tot Staatsblad.
Dat dit euvel niet door papieren maatregelen, d.w.z. door wijzigingen in 't reglement van orde te verbeteren is, bleek in de laatste jaren genoeg. De fout ligt in een onjuiste opvatting van de taak der Kamer. Wanneer gemeend wordt dat het volk, op welke wijze dan ook, in zijn geheel vertegenwoordigd is in de 100 gekozenen, en dat elk daarvan te waken heeft voor alle groote en kleine belangen des volks, dan is elk Kamerlid persoonlijk verantwoordelijk niet alleen voor zijn doen, maar ook voor zijn laten, en in elk geval voor zijn stem over elk punt. Dat heeft er echter in ons land toe geleid dat de politici meenen alle mee te regeeren, alle deskundigen te zijn in alle volksbelangen. Zij vergaten dat zij politici waren, die boven alles de politieke beteekenis der voorgestelde wetten hadden te beoor- | |
| |
deelen, en zich voor de deskundige uitwerking buiten verantwoording konden stellen. Die fout is, en 't werd door Dr. Kuyper zeer terecht opgemerkt, vooral gebleken in de vervalperiode van het liberale bewind. De fout werd als een deugd uitgewerkt en verheven tot een soort van moreele politiek. Toen de vrijzinnigen zeker waren van hun overmacht konden zij het zich veroorloven allen een eigen opinie en een eigen deskundigheid erop na te houden. Allereerst was 't groote organiseerend werk van Thorbecke achter den rug, m.a.w. de taak van 't liberalisme afgeloopen. En bovendien was er geen gevaar dat de vrijzinnige beginselen op zij gezet zouden worden. Ieder Kamerlid vormde zich zijn vrije meening, en er moest een onbeperkte gelegenheid zijn die vrije meeningen tot uiting en tot samenwerking te doen komen.
Daaraan is het liberalisme te gronde gegaan. Zijn fundamenteele onderwijspolitiek is opgegeven moeten worden en is bijna geheel onderste boven gegooid. En nu wordt aan de liberale staat getornd blijkens 't rapport der grondwetscommissie. Bovendien is de vrijzinnigheid wel verdeeld in drie partijen, maar daarbinnen is weer zoo'n groote schakeering van denkbeelden en opvattingen, dat elke band slechts een uitwendige is, niet één van innerlijke saamhoorigheid. Vrij-liberaal, zoowel als unie-liberaal, alsook en vooral de vrijzinnig-democraat stelt er een eer in, en vindt het een moreele basis van politiek dat elk niet alleen vrij is over de politieke feiten een eigen oordeel te hebben maar ook vrij om dat eigen oordeel te doen gelden zooveel en zoover hij dat zelf verkiest.
De practijk leert wel dat het dikwijls zoo niet gaat. Menigmaal moet er gezwegen, gestemd en zelfs gesproken worden op andere wijze dan naar die moreele vrijheid, maar dan noemen de opperste moreele rechters dat ook direct:....‘politiek’, zij bedoelen dan partij-politiek, d.w.z. het stellen van partij-beginsel, partij-belang boven 't eigen oordeel. En dat is het karakter-bederf.
Hiertegenover stelt nu Dr. Kuyper en zeer terecht het feit dat ons parlementaire stelsel berust niet op personen maar op partijen.
Geen Nederlander hoe bekwaam, hoe geschikt ook om mee
| |
| |
te werken aan de wetgeving komt in de Tweede Kamer, indien hij niet vooraan staat in eenige partij. Integendeel zou juist hij 't geschiktste Kamerlid moeten zijn die de denkbeelden en het program zijner partij het zuiverst vertegenwoordigt. Zou moeten zijn. Want zoo is het niet. Onze Kamer leeft nog in de oude fictie van te zijn een vergadering van 100 uitverkoren personen, inplaats van een evenredige vertegenwoordiging van de politieke partijen, evenredig n.l. voor zoover de kieswetregeling dit min of meer juist veroorlooft.
Even zoo goed als thans algemeen erkend wordt, hoe bij de verkiezingen de partijen naar evenredige beginselen tot uiting dienen te komen, even zoo zal men ook in het parlement die partijen dienen te aanvaarden. En doet men dit, dan schijnt er tot aan de partij-regeering volgens Dr. Kuyper's recept en plannen slechts een kleine afstand. Want partijen moeten de machtsmiddelen hebben om hun program te kunnen doorzetten. Die waarheid schijnt evident.
En toch is het niets dan schijn. Het geldt slechts indien het partij-wezen binnen natuurlijke grenzen beperkt blijft. Wat toch zijn die natuurlijke grenzen, of m.a.w. waartoe dient het partijwezen in de demokratische staten? Het kan geen andere taak hebben dan het organiseeren van den volkswil over het staatsbeleid. Allerlei belangen en velerlei denkbeelden trachten invloed te krijgen op den gang van zaken. In dien chaos eenigen regel te brengen, die het mogelijk maakt dat uit den strijd der meeningen een plan van hervorming overwinnend te voorschijn komt, dan wel het duidelijk aflegt, dat is de taak der partijen. Zij brengen gelijkgezinden bijeen, geven voorlichting aan de onbeslisten, dwingen de tegenstanders tot verweer. Maar juist daarom omvat het partijwezen nooit één enkele partij of partijencombinatie. Er moeten er minstens twee zijn. In het klassieke Engelsche voorbeeld waren het dan ook twee partijen, de conservatieve grondbezitters, en de voor ontwikkeling der samenleving ijverende handelaars en fabrikanten. Hun partijorganisatie's maakten het mogelijk krachten te meten, en bekwaamheden der aanvoerders te toetsen aan eenige jaren regeeringsbeleid. De ontwikkeling der arbeidersbeweging heeft ook in Engeland het tweepartijenstelsel gebroken en een derde partij er naast gebracht,
| |
| |
omdat op den duur noch de grondeigenaren, noch de eigenaren van industrieel- en handelskapitaal de belangen der bezitlooze loonarbeiders konden voorstaan. Ook in de Vereenigde Staten schijnt het tweepartijenstelsel dat daar het meest consekwent zich tot een partijwezen ontwikkelde en erin verstijfde, thans voorbij. Waarschijnlijk om dezelfde reden, n.l. de noodzaak eener arbeiderspolitiek.
Doch voor het meer-partijenstelsel moet blijven gelden, wat voor Engeland steeds gold, dat de oppositie er bij hoort. Dat wil zeggen eigen rechten bezit. En wel omdat de minderheid een deel is van den georganiseerden demokratischen staat, een deel dat anders afgestooten of afgesneden zou zijn. Waarin komen nu al die rechten samen, omdat zij er de vormen van zijn in wetten, reglementen, traditie's of wat ook? Dat een openlijke en volledige bespreking zal plaats vinden, een politieke bespreking, van al de actueele belangen, denkbeelden en inzichten, een bespreking door alle partijen. Niet alleen dus mag aan de minderheid nimmer de gelegenheid ontnomen worden om hare meeningen over eenig wetsontwerp of politiek onderwerp te uiten, maar bovendien mag zich de meerderheid niet in haar gevoel van macht zwijgend terugtrekken uit een debat, en de volledige bespreking van haar houding en denkbeelden ontwijken. Deze regelen gelden evenzeer voor de partijencombinaties, die als regeeringsmeerderheid en minderheid tegenover elkaar komen te staan, als zij voor twee partijen beteekenis hebben.
Wat is nu de schijn van Dr. Kuyper's bewering dat zijn ontworpen plan tot machtsuitoefening der rechterzijde in 's lands belang is, een overwinning op een gehuichelde ontkenning van 't partijwezen? Hij blijkt duidelijk uit twee dingen. Allereerst uit de geheimzinnigheid, zoowel van de geheele rechterzijde als van den minister over de plannen der parlementaire werkzaamheden. En daarnaast uit het voorstel tot wijziging van 't reglement van orde, waarmede het indienen van amendementen belemmerd moet worden. Dit zijn twee uitingen van een tacktiek zooals vijanden die ten opzichte van elkaar toepassen. Verrassing en versperring zouden ze genoemd kunnen worden. Deze zijn onvereenigbaar met de erkenning van minderheidsrechten. Ze passen eerder in een andere opvatting van partij-wezen, zooals die trou- | |
| |
wens uit Dr. Kuyper's vroeger optreden genoeg bekend is. Voor hem zijn politieke partijen meer nog dan de organisatie van een demokratischen staat. Ze zijn voor hem splitsingen in 't volk van groepen, die geheel van elkaar afgescheiden zijn, die door opvoeding, leiding en stelselmatig begrensde levensopvatting niet meer de afwijkende politieke meeningen tegenover elkaar plaatsen, maar ze elk voor zich afzonderlijk aankweeken. Dat leidt tot een streven om elkaar vinnig te bestrijden, elkaar te verdringen, elkaar te willen overheerschen. Samenwerking wordt bij zulk partijwezen steeds minder mogelijk.
In verband hiermede zij nog een andere begrenzing van het partijwezen besproken.
Er zijn stellig talrijke onderwerpen van staatsbeleid, waar belangen en denkbeelden met elkaar in botsing moeten komen en waarover ten slotte een meerderheid een beslissende stem dient te hebben, zij het ook dat de beslissing toch een vorm van samenwerking verkrijgt door de voorafgaande politieke gedachtenwisseling.
Er zijn echter ook zeer vele onderwerpen, die dat scherpe politieke karakter missen, doordat òf het algemeen belang eener regeling volledig erkend wordt, òf doordat de technische, de practische beteekenis verschil van meening doet ontstaan tusschen deskundigen, dus afgescheiden van de eigenlijke politieke denkbeelden.
Wordt bij regelingen van dien aard, toch het partijwezen in actie gesteld, en de schijn gewekt van een politieke beslissing, dan wordt de grens overschreden waarachter politieke ontaarding haar moerassen uitbreidt.
In ons land en bij onze tegenwoordige partijgroepeering is dat gevaar verre van denkbeeldig. Het is eerder regel geworden, inplaats van uitzondering. En juist omdat dit zuivering van de politiek vereischt is het zoo fataal in dezelfde richting het partijwezen te verscherpen.
En dat is het waaraan Dr. Kuyper bezig is. Het tot stand brengen van een sociale verzekering en het ontwikkelen der arbeidswetgeving is een taak van staatsbeleid, die staat buiten de scheiding van rechter- en linkerzijde. Dit kan erkend worden ook al acht men een sociale partijgroepeering hetzij onmogelijk
| |
| |
of wel ondergeschikt aan de christelijke antithese. Het is eenvoudig een feit. Verzorging der oude arbeiders willen alle partijen. Elke regeering welke ook, zal daartoe voorstellen moeten indienen. Trouwens de geheele sociale voorzorg is een urgent landsbelang.
Daarom dient er op dit gebied samenwerking te zijn, samenwerking onderling van voor-, en vanzelfsprekend ook van tegenstanders. Niet alleen omdat het een neutraal onderwerp is, maar vooral ook omdat het zoo buitengewoon belangrijk is voor het geheele volksleven.
Minister Talma wilde die samenwerking wel, al schommelde hij voordurend tusschen zijn neiging naar een sociale zakelijke of een coalitie-meerderheid voor zijn plannen.
Dr. Kuyper echter wil dit beslist niet. Hij schreef het reeds vroeger als een verwijt aan Talma in de Standaard, maar hij spreekt het nu als zegevierend aanvoerder der rechterzijde openlijk uit: de ouderdoms- en invaliditeitsverzorging en de tariefwet zullen door de coalitie op grond van haar meederheidsmacht tot stand gebracht worden. Met de minderheid wordt daarbij geen rekening gehouden. Er is alleen te letten op de belofte in 1909 bij de verkiezing gedaan, en op de actie die in 1913 gevoerd zal worden. Betrof dit nu een onderwerp van beslist christelijke politiek tegenover een vijand die daarvan niets wilde weten, het ware gerechtvaardigd.
Doch het is beslist ongerechtvaardigd, het is een streven naar partijdwang, naar partijoverheersching, dat stellig niet zal bijdragen om de parlementaire krankheden te genezen, nu het de zuiver ekonomische, de sociale politiek betreft.
| |
De taak der minderheid.
Het moet zeker menigeen verwonderd hebben, dat Dr. Kuyper's duidelijk en uitdagend optreden geen krachtig antwoord opwekte uit de bedreigde minderheid. Daarvoor zijn verschillende verklaringen. Allereerst was de vacantie voor de deur. De Kamerleden stonden als 't ware met de portefeuille gereed om gehoor te geven aan allerlei uitnoodigingen van werk, ontspanning of rust buiten het Binnenhof, en hadden dus weinig lust in een vinnige campagne.
| |
| |
Bovendien waren de oppositie-leden weken lang afgemat door velerlei schijnbewegingen van de regeeringsmeerderheid, en uitgeput van de vele principieele, maar ontweken aanvallen.
Het voornaamste was echter wel dat zij verrast werden, - en waarschijnlijk niet alleen zij, maar ook de eigen soldaten van den nieuwen aanvoerder. De linkerzijde had in de rede van Mr. Goeman Borgesius verondersteld dat de rechterzijde kwade bedoelingen voor haar in 't zin had, en in die veronderstellingen al haar venijn uitgestort. Er bleef niets meer over toen Dr. Kuyper de suppositie tot werkelijkheid maakte.
En ten slotte was er een prachtige bliksemafleider in minister Talma. Hij had steeds alle aanvallen te verduren gehad. Tegen hem had steeds de linkerzijde hare batterijen gericht. Zonder veel succes omdat hij achter de verschansingen van verzwegen plannen verscholen bleef. En nu hij op eens genoodzaakt was voor den dag te komen, om te toonen hoe hij niet langer de schans van een systematisch uitgebouwde sociale verzekering bezet hield, doch allereerst de ouderdomswet en het tarief zou gaan verdedigen, nu moest wel de linkerzijde daarop haar laatste munitie verschieten. Dr. Kuyper gunde het den minister stellig. Doch al heeft de linkerzijde haar protest voornamelijk geuit door tegen het wijzigingsvoorstel van 't reglement van orde te stemmen, zij zal zich nog op meer en krachtiger maatregelen te beraden hebben.
Want het valt moeilijk te gelooven aan het sussend optreden van Dr. Nolens en van Mr. de Savornin Lohman. Al zullen die meer dan Dr. Kuyper den schijn willen redden van een loyale erkenning der minderheidsrechten, ze kunnen op den duur niet anders doen dan Dr. Kuyper's leiding volgen. Zij hebben de eerste als voorzitter der voorbereidingscommissie, de laatste als voorsteller en intrekker der ziekteverzekeringsamendementen het recht op leiderschap geheel en al verloren. Daarenboven zullen ze minister Talma daarvoor niet dankbaar kunnen zijn. Want deze heeft stellig hunne plannen gedwarsboomd, en daardoor Dr. Kuyper's overwinning vergemakkelijkt.
Het is bijna niet te denken dat een laatste poging van verzet uit de coalitie, blijkbaar dan uitgaande van minister Talma, nu nog succes kan hebben. In de dagbladen werd n.l. gemeld dat
| |
| |
beproefd zou worden de Kamer voor de sluiting op 15 September de ziekteverzekeringswet te doen afhandelen, dus in een paar weken. Reeds het afscheid van den voorzitter maakt dit plan onwaarschijnlijk, maar nog veel meer de bedenking dat de rechterzijde bereid zou zijn alle moeilijkheden nog eens te doorleven, die haar in de week der Lohman-amendementen doorschokt hebben.
Het waarschijnlijkste is dus wel dat Dr. Kuyper de leiding niet meer zal loslaten en zijn plannen zal doorzetten. En dan heeft de linkerzijde zich op verweer voor te bereiden. Wat kan dat verweer anders zijn dan een volledig opeischen van haar rechten, met ten slotte, wanneer die niet worden erkend, obstructie. Obstructie die natuurlijk altijd begint in zeer gematigde vormen, in 't gebruik maken van enkele reglementsrechten, die onomstootelijk zijn. Maar obstructie, die eenmaal begonnen, steeds scherpere vormen kan eischen om niet in een smadelijke nederlaag te eindigen.
Zou die obstructie gewettigd zijn? zou het belang der minderheid er mee gebaat zijn, indien het tot stand komen van ouderdoms- en invaliditeitsverzekering, alsmede van de tariefwet werd belet?
Er dreigt hier voor de linkerzijde een groot gevaar. De vrijzinnigen hebben reeds bij de behandeling van Bakkerswet en Ziekteverzekering een negatieve politiek gevoerd, met een schijnbaar succes. Dat zou hen kunnen verlokken die taktiek voort te zetten en ze zouden wellicht meenen te mogen rekenen op de hulp der sociaal-democraten, die vóor Bakkerswet en Ziekteverzekering, doch die tegen Ouderdomsverzekering en Tariefwet zijn.
Maar de houding der sociaal-democraten kan hen op verschillende wijze een les zijn.
Allereerst hierdoor, dat deze tegenover de regeeringsplannen iets anders stellen kunnen en dat altijd met overtuiging en kracht doen, iets anders n.l., dat duidelijk en eenvoudig is, te weten staatspensioen en vermogensbelasting ter dekking der daarvoor gevorderde uitgaven. Doch verder doordat zij bij de behandeling der regeeringsontwerpen rekening houden met de groote kans dat zij aangenomen worden, en daarom voor 't belang der arbeiders redden wat zij redden kunnen. Dat wil
| |
| |
zeggen dat zij ondanks principieel verzet opbouwend medewerken aan 't regeeringsplan, om dat niet zoo slecht, zoo verward mogelijk, maar zoo goed mogelijk helpen te maken door ernstig en degelijk overleg.
Het is niet te denken dat de sociaal-democraten van die lijn hunner practische politiek zullen afwijken.
Maar ook is het niet te betwijfelen, dat de sociaal-democraten geen oogenblik voor obstructie zullen terugschrikken, indien zij in dat, hun werk belemmerd worden, ook al leerden zij uit ervaring hoe weinig hulp zij daarbij van vrijzinnigen te wachten hebben. Ten slotte is er nog een houding van de sociaal-democratie, die de vrijzinnigen goed zullen doen met ernst waar te nemen.
Dat is de houding tegenover het volk. Indien inderdaad in October de ouderdoms- en invaliditeitsverzekering aan de orde komt, dan is er geen krachtiger bestrijding mogelijk dan door een opgewekte propaganda voor de Staatspensioneering. De wakkere bond voor dat doel heeft tegen 3 Augustus een congres belegd, dat degelijk voorbereid wordt, en van waaruit de nieuwe en opwekkende denkbeelden ruim verspreid kunnen worden. Dat congres komt juist op tijd. De minderheid kan nu getuigen, en kan nu kracht ontwikkelen.
Zal zij de gelegenheid waarnemen, of zullen vrij-liberalen en vrijzinnig-demokraten nog terug schrikken voor de consekwenties?
| |
De strijd om de macht.
De diepere oorzaak voor Dr. Kuyper's optreden, de oorzaak tevens waarom de coalitie, en de regeering, ofschoon zeker niet met onverdeeld genoegen, zijn leiding weer zullen aanvaarden, is niet de strijd voor beginselen, maar de strijd om de macht, de verkiezingskamp van 1913. Dat is geen geheim. Dr. Kuyper behoefde het niet te zeggen. Ieder weet het. Maar het is een allerongelukkigste politiek der vrijzinnigen, die dat beroep op 1913 als een blaam beschouwen. Want zij zullen zelf niet anders kunnen en willen. Zij werken nu reeds, en zullen 't geheele volgende parlementaire jaar werken voor 1913. En ook als een strijd om de macht. Toch is er inderdaad niets zoo fataal èn
| |
| |
voor een gezonde ontwikkeling onzer politiek èn ook voor de vrijzinnige partijen zelve.
Zij dienden af te zien van de macht in 1913. Zij dienden te strijden voor beginselen, ook al is daarvoor geen direct succes te verwachten. Dat is het eenige middel om de verwording der coalitie te bevorderen, en Dr. Kuyper's streven naar sectensplitsing en partijoverheersching te breken. Door niets spelen zij zoo zeer in de kaart van Dr. Kuyper, dan door zijn troepen onder zijn leiding bijeen te drijven, in de hoop met een anti-Kuyper-leuze zelve weer de macht in handen te krijgen. In 1905 is gebleken waartoe dat leiden moet, tot vertoon van eigen onmacht.
Geen beter middel tot het hervinden van eigen waardigheid is er aan te geven, dan het zoeken naar een nieuwe politiek van zuivere oprechte beginselen, gebaseerd op directe levensbelangen van verschillende kringen der bevolking.
Daartoe zal in October en volgende maanden een prachtige gelegenheid zijn, een gelegenheid tevens om de machtspolitiek te weerstaan.
Groot zijn de belangen, waarover gehandeld zal worden. Groot zijn de eischen tot herziening en herstel van het parlementairisme, dat nimmer zich zoo ontaard en verworden toonde, als in de laatste jaren, en dat toch het orgaan is om de volksbelangen, reeds zoo ver en zoo lang verwaarloosd, snel en ingrijpend te dienen.
Geen strijd om de macht is mogelijk zonder twee strijders. Zoodra de vrijzinnigen ervan afzien, ontstaat die strijd in de kringen der coalitie zelve. Daarop te hopen en toch te gelijk op het zelf weer bezetten der regeeringszetels en baantjes, is helaas de onmogelijke onvervulbare wensch van de vrijzinnigheid, waardoor onze verwachtingen voor de directe toekomst, ondanks de goede kansen, niet hoog gespannen zijn.
G. Burger. |
|