De Beweging. Jaargang 8(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Gun mij een woord... Door J. Jac. Thomson. ‘Hij werd geen verkondiger van een oud, maar schepper van een nieuw symbool.’ Alb. Verwey: over H.P. Bremmer: Vincent van Gogh. Een woord Dichter tot u, die op uw duintop wonen Moogt, levend door dat lied Als zeezang, maar het om den geest meer schoone Dan onder 't wolkgebied Orgelend deint en dreunt naar waar de vlakke stranden In 't oopnen van den schoot Het daverend geweld als ruischen doen belanden Nog zingend in den dood; Een woord Dichter tot u, die aan de lage kusten Der landen bij de zee Het lichten van uw huis als lokkende tot rusten Uitzendt langs golf en ree, Het lichten van uw hart, uw woorden doorgesprenkeld Zendt in ons Hollands heem, - En wie het zagen, zij, eerst krachtloos en verenkeld Zij sluiten zich aaneen, [pagina 61] [p. 61] En scharen zich naar u, die den doorlichten hemel Zoo ver en klaar moogt zien, Of misschien 't wolkgestouw, of misschien vaag gewemel Van wimpels en misschien Een eindelooze zee wier groene golvenvlagen Waarin het schuim versmelt Het strand steeds loomer slaan met matte doffe slagen Wier sombere echo kwelt, Nu gun mij dan een woord, dat uwen hoogen toren Mag vinden en uw wacht Wanneer het uit mijn ziel om schoonheids wil geboren Tot u komt in den nacht, En als zijn schuwe tred maar niet te zeer zal storen, En u maar wakend vind' Dan sterve het daarna en voor het morgengloren Verwaaie het de wind. - Gij prijst den kunstnaar die niet leefde bij 't verleden; Een nieuw symbool schiep hij En leerde het in kleur aan 't morgen en het heden; Mijn Dichter, prijs hem vrij, Als gij wil op mijn beurt ik hem mijn lof toewegen, En niet bij gram of grein, Hij zal, dichtrengelijke ons tot gestagen zegen En ons een vreugde zijn. Wie of toch schoonheids schild en leliescepter dragen, Háár doornenkroon, die bloeit? Geen dan die nieuwen gloed aan oude dingen zagen Totdat hun ooglicht gloeit - Zij spreken en de vreemde woorden die ze vonden Ontroeren man en vrouw, Een troon is hunner maar in greppels bij gewonden Slapen ze, in schoonheid trouw. [pagina 62] [p. 62] Het niéuwe woord - en toch zou ooit een tijd vergeten Wat nog geen heel verstond, Is niet om dat wat blijft van waarde wat wij weten, Al sprak het dichtermond, Of wordt een kunstenaar verminderd en ontmondigd Als hij uit zijn viool Die oude wijzen strijkt, of als zijn mond verkondigt Eén woord....een oud symbool? Maar 't oude kan toch zijn en leve' in levend heden, En wat 't symbool verdekt En noemt is wat in veler zuchten en gebeden Een eeuwgen weerklank wekt. Geen mènsch uit het verleen kon onze liefde binden: Die vond tijds bate en lot; Maar hoe ons de Eeuwge mocht verwinnen en omwinden Zegt ons 't symbool; zie God Heeft ons door duisternis ten dage ingedragen En brekend aan een kruis Heeft de eeuwigheid den nacht met sterrelicht beslagen En werd zij ons tot thuis. 't Is niet voorbij, veroud, want hoor in dit mijn leven Wentelt Gods stem en stroom, Hij spreekt met mij van 't kruis en al wat voor een even Maar was is mij als droom. 't Is nooit veroud, voorbij - zult Dichter gij mij wraken Omdat 't genade-beeld, Méér dan symbool, niet het geheim der eeuwge sprake Mij - als u? - heeft verheeld? Ik zag al van veel dagen vele horizonnen Verscheiden door hun glans, Maar 't is eenzelfde licht dat uit de ontsloten bronnen De kimmen kleurt van thans; [pagina 63] [p. 63] Wat aan den tijd toevalt gaat met den tijd verloren Maar 't eindige openbaart De wijsheid die aan 't aardsche nimmer kan behóóren En die ook nooit verjaart. Weer draagt 't gebergte Gods een morgen op zijn kruinen, 't Oude is als nieuw nabij. Ik wéét het - spreekt gij gram mijn Dichter op de duinen Of hoort ge en zwijgt met mij? Vorige Volgende