De Beweging. Jaargang 7(1911)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Twee gedichten Door J.J. De Stoppelaar. I De Jonge Sater In 't avonduur zoekt zich in 't koele bosch De jonge halfgod, naakt en onbespied, Een plek, waar hij zich uitstrekt in het mos. En dwaze blijdschap overstelpt hem later, Wanneer hij nimf en faun verzameld ziet Bij 't blank gefluit op 't afgesneden riet, Dat hij zich koos dien morgen aan het water. Hij speelt; maar onder 't borstlig haar der oogen Ontvonkt een gloed, wanneer het nimfental, Schuimblank, als zoo den waterval onttogen, Zich steeds vermeerdert, door het klaar geluid Gelokt, dat soms verdroeft tot weeker schal. Hij speelt; de rosse wimpers splijten smal, De vingers trillen aan de dunne fluit. Daar knapt op eens het speeltuig in zijn handen Een schaterlach, zoozeer in 't woud geducht, [pagina 76] [p. 76] Berst uit zijn ruigen mond, waarin de tanden Als van een roofdier staan: ivoor en lauw. En nimf en faun stort heen in wilde vlucht! Hij, een wijl verdwaasd, staat stil en snuift de lucht En hoort terzij...het lachen van een vrouw. Zijn oogen spalken wijd, zijn boksbaard trilt, En met één sprong in 't dicht struweel verdwenen, Stoot hij een kreet uit, zóó, dat de echo gilt En nog eens gilt. Hij vlucht in dollen schrik En brult in 't gaan om dat ontzettende ééne. - Maar eindlijk 't brullen moe slaat hij aan 't weenen En breekt zijn angst in kinderlijk gesnik. II De Slaaf Hoe droeg ik toch de wanhoopspijn, Waar gij mij riept - tot razernij - Om bode van uw hart te zijn, Toen ik uw liefde wou voor mij? Nog ben ik wond van uwe stem, Die vleide, tot ik alles gaf; Maar 't was voor u en niet voor hem: Stond ik mijn ziel te spoedig af? Geen bode was zoo droef als ik, Want pleitte ik niet mijn eigen dood? - Maar ik verloor...O, God, die blik, Vóór gij uw brekende oogen sloot!... [pagina 77] [p. 77] Wat had ik gaarne toen genomen U in mijn armen aan mijn hart - Maar wat zijn slavenleed en droomen, Vorstin, bij uwe hóóge smart? Ik zweer u, 'k weende niet voor mij? En toen uw dank mijn hart verzwaarde, Was ik weer slaaf, was 't al voorbij, En stil en stom boog ik ter aarde. Vorige Volgende