Nirwana Door Karl Wolfskehl.
Vertaald door
Alex. Gutteling.
Voorwoord van den Vertaler
De samenhang van deze sonnettenreeks is eenvoudig. In het eerste heeft de dichter, die het leven verlaten wil, de kust van het land bereikt waar hij in het Nirwana op zal gaan; maar weifelt hij nog dien te betreden. De vijf volgende toonen de machten die hem willen weerhouden: eerst Wodan. de heldengod, die hem verwijt dat hij zijn ridderlijke daden staken wil; dan Bacchus, de blijde, wiens beeld hem eerst nog lokkend verschijnt, maar wiens dood hij ten slotte gelaten aanziet; de Grijzaard, zijn leeraar, die hem tot wijsheid voerde en geestesstrijd en zich eindelijk door hem overtroffen zag; Eva, de liefste, die hem voorbije tijden herinnert; en de Dood, die hem vernietigen wil doch geen macht over hem heeft daar hij los is van al het tijdelijke.
Niet alleen op de buitengewone kracht en bekoring dezer vizioenen wilde ik wijzen, maar vooral ook op het laatste gedicht, dat den overgang in het Nirwana zelf verbeeldt. Wolfskehl is wel bij uitstek de man om het onzegbare uittespreken. In zijn ‘Orfeus’ gaf hij den troosteloozen Chaos, hier den van God vervulden.
Maar op beide gedichten is toepasselijk wat Coleridge schreef van Milton's beschrijving van den Dood:
‘The grandest efforts of poetry are where the imagination is called forth to produce, not a distinct form, but a strong working of the mind, still offering what is still repelled, and again creating what is again rejected; the result being what the poet wishes to impress, viz. the substitution of a sublime feeling of the unimaginable for mere images.’
Nirwana
1
'k Ben aan de kust, achter mij 't golvebranden,
Achter mij schimmen, spooksels wangeboren,
Die kiel en mast omschoten, om te storen
Mijn stand aan 't roer me in hunnen waandans banden.