| |
| |
| |
De Politieke Beginselen der Indische Extremisten Door E.F.E. Douwes Dekker.
Servitus postremum malorum omnium, non modo bello, sed morte etiam repellendum.
(Cicero).
Voor den grondigen beoordeelaar van de toestanden in Britsch Indië zou het weinig verrassend zijn binnen betrekkelijk korten tijd een telegrafische tijding te vernemen, dat de daadwerkelijke revolutie aldaar uitgebroken ware en de laaiende vlammen van den volkskrijg den gezichteinder rood kleurden. Zou voor menigeen zulke mare de klank hebben eener niet verwachte ontploffing, daarentegen zullen zij die zich, ook buiten Engeland, met het uiterst verwikkeld staatkundig probleem in Indië bezig hielden, slechts het oogenblik der uitbarsting te begroeten hebben, dat, naar hunne berekeningen, wat eerder of later, zich zou moeten aandienen. Welke oplossing van het indische volksdrama de historie in haar schoot bergt is slechts vaag te omlijnen. Dat evenwel Britsch Indië, voor honderd en vijftig jaar ongeveer Albions bezit geworden, den langsten tijd verkeerd heeft in den toestand van absolute afhankelijkheid van de beschikkingen van Downing-Street, zal wel voor den koelen beoordeelaar vaststaan. Ook al is men het niet dadelijk eens met den franschen politicus die in de toekomst Azië beheerscht ziet door Japan en Hindoestan, - toen hij deze uitspraak deed, had China nog
| |
| |
weinig voor de toekomst beloofd, - toch zal men toegeven dat de bijna drie honderd millioen onderdanen van den keizer van Indië tot meer geroepen zullen zijn dan om in der eeuwigheid de sommen op te brengen, noodig voor de betaling der hooge salarissen van vreemde ambtenaren.
De komende dingen in Indië rechtvaardigen daarom dat men zich met het heden wat meer vertrouwd maakt. De ontwikkeling der politieke verhoudingen ginds drijft Indië ontegenzeggelijk den weg der revolutie op. Het heeft derhalve goeden zin de politieke beginselen te leeren kennen dergenen, die de historie, waarschijnlijk, als de bewerkers van de omwenteling zal hebben te erkennen. Deze zijn de extremistische elementen, die zich zelf, bescheidener, nationalisten noemen, ter onderscheiding van de gematigden, in de oogen der eersten weinig minder dan handlangers der overheerschers.
Het aantal der ‘uitersten’ schijnt geringer, dan het in waarheid is. Dat is juist het nadeel eener al te krachtige onderdrukking, dat zij zelf de vijanden van de heerschende gezagsorganisatie maskeert. Openlijke tegenstanders zijn er nog slechts weinig. Waar echter de politieke belijdenis in het openbaar een veiligheidsklep was, sluit de ijzeren onderdrukking het ventiel en maakt het proces der innerlijke verhitting slechts intensiever. Geen bloedige inquisitie heeft het kettersch modernisme kunnen vernietigen. Veelmeer was het bloed der martelaren het zaad van den vooruitgang.
Niet anders verhouden zich de dingen in Indië. Het aantal revolutionaire geschriften, die clandestien in de verschillende lagen der indische bevolking worden verspreid, neemt dagelijks toe. Telkens is nieuwe plaats voor nieuwe strijdschriften, die, meest in het buitenland gedrukt, regelmatig Indië worden binnengesmokkeld. Het verbod van invoer, door de indische regeering uitgevaardigd, was daarom een fout, waar zij niet in staat is, dit verbod tegen dagelijksche overtreding te vrijwaren. Het werkt thans als propagandamiddel.
De toename van de lezers der revolutionaire lectuur, die dan nog slechts zeer globaal uit deze statistiek is te vinden, is niettemin een duidelijke aanwijzing dat de extremisten veld winnen. De gebeurtenissen van den dag, de nu eerst, te laat, verleende concessies van regeeringswege, schijnen de
| |
| |
politiek van het geweld te rechtvaardigen. De propaganda wordt met alle kracht en groote opoffering gevoerd. Aan martelaren ontbreekt het niet.
Voor Holland met het oog op de koloniale belangen in Achter Azië, nemen de dingen in het naburige britsche bezit een niet bepaald gunstig te noemen keer. In dit speciale opzicht is er voor hen, die in de koloniale zaak belangstellen, alle aanleiding de staatkundige ontwikkeling ginds aandachtig te volgen.
Welke zijn de extremistische politieke beginselen, de staatkundige axiomata, welke de actie beheerschen?
Om deze te leeren kennen heeft schrijver dezes zich te Parijs in verbinding gesteld met één der invloedrijkste leiders van de revolutionaire beweging in Indië, den heer Shyamaji Krishnavarma, uitgever-redacteur van The Indian Sociologist.
Onomwonden, openhartig en eerlijk heeft deze hoog ontwikkelde Hindoe zijn beginselen uiteengezet. Zij worden hieronder weergegeven.
Alvorens echter hiertoe over te gaan is het noodig, den lezer bekend te maken met den persoon van dezen wetenschappelijk geschoolden revolutionair, wijl hij van engelsche zijde zoo zeer aan laster en smaad heeft bloot gestaan, dat wellicht hier en daar een geheel verwrongen beeld van zijn ideeën, zijn handelingen en zijn propaganda gevormd is.
***
De heer Krishnavarma paste zeer goed in de omgeving van zijn woning in de Avenue Ingres, 10, Passy, Paris. De rust in het heerenhuis, voorzien van alle gemak en comfort, de rust daarbuiten in de lommerrijke avenue, uitzicht gevend op het elegante Bois de Boulogne, de rust eindelijk in het deftige studeervertrek, ernstig van de vele rijen boeken, de vele papieren en stukken op een tweetal schrijftafels, en van de beeltenis van den grooten Herbert Spencer, - het waren punten, die deden verwachten dat de bewoner een filosoof zou zijn.
Hij was een filosoof; maar meer dan dat, hij was een profeet in die oogenblikken, dat de gedachten aan het verre
| |
| |
vaderland kleur en schittering tooverden in de oogen achter de brilleglazen. Dan leek de rijzige figuur in de nauwsluitende, zwarte dominee'srok nog grooter. Dan verloor dat donkere gelaat met de grijzende haren zijn kalm-zachte uitdrukking, en sprak een onverzoenlijke en bittere haat uit die gelijkmatige trekken.
Krishnavarma spreekt onberispelijk engelsch, zijn vormen zijn hoofsch en correct, zijn stem is nu eens week en melodieus, dan knarsend als de verroeste hengsels van een ijzeren deur.
De jonge Shyamaji werd in 1857, het eerste jaar van den indischen onafhankelijkheidsoorlog dien wij als ‘The Mutiny’ uit de geschiedboekjes kennen, te Cutch aan de grenzen van het presidentschap Bombay geboren. Als jongen werd hij opgevoed naar de indische methode, die er voornamelijk op berekend is, het geheugen te ontwikkelen. Zelf echter wijdde hij zich aan de studie van het sanskrit, welke taal hij thans gemakkelijk spreekt en schrijft. Hierdoor werd hij ook buiten Indië bekend. Nog geen twintig jaar oud, trok hij de aandacht van sir Monier Williams, professor in het sanskrit aan de universiteit Oxford, die den jongen Indiër tot zijn assistent maakte.
Terwijl de jonge man aldus zijn lessen in het sanskrit doceerde, voltooide hij zijn eigen opvoeding. Na een jaar gestudeerd te hebben, deed hij zijn eerste examen. Hij, die tevoren nooit een woord latijn of grieksch had geleerd, werd de eerste indische M.A. (master of arts) aan de universiteit Oxford.
De toenmalige minister voor Indië vaardigde hem kort daarna af als vertegenwoordiger van Indië op het orientalistisch congres te Berlijn, waar de jeugdige leerling van Herbert Spencer eenige reden hield welke algemeen opzien baarden. Ook het orientalistisch congres te Leiden mocht hem als vertegenwoordiger van Indië begroeten. Ook hier weder wekte hij door zijn grondige kennis sensatie in de literaire wereld. Naar Indië terug gekeerd als barrister-at-law, voorzien van uitmuntende aanbevelingsbrieven van de bewindsmannen, lord Northbrook en lord Kimberley, werd hij achtereenvolgens eerste minister in drie verschillende indische staten.
Maar de vaderlandsche gevoelens waren hem te sterk. Nu
| |
| |
elf jaren geleden kwam de tot man gerijpte Krishnavarma naar Londen terug, waar hij zijn vele vermogens van intellect, hart en beurs wijdde aan de taak der volksbevrijding. Aanvankelijk wilde hij langs grondwettige lijnen zich van deze taak kwijten. Nu echter vijf jaren geleden, na den dood van zijn vereerden meester Herbert Spencer, kwam een zichtbare verandering in zijn optreden. De bittere overtuiging brak zich bij hem baan, dat met de zoogenaamd wettige middelen niets van Engeland te verkrijgen zou zijn. De door hem geleide Home Rule beweging voor Indië liet hij varen, en toen ontpopte zich Krishnavarma geleidelijk als een consequent en geschoold tegenstander van Engeland en het engelsche régime in Indië.
Hij was privaat-docent aan de universiteit Oxford, toen lord Curzon, later onderkoning van Indië, er een ‘undergraduate’ was. Hij onderhield vriendschappelijke relaties met lord Morley, voordat deze als minister voor Indië zijn hardnekkige vervolger werd. Indien hij gewild had, zou Engeland hem met weldaden en eer overladen hebben. Hij heeft echter niet gewild. Zijn boven alles fier karakter wenschte dit niet. Integendeel, hij stichtte aan de universiteit Oxford een lectureship in de sociologie van Herbert Spencer, waarvoor hij duizend pond sterling 's jaars schenkt. Hij heeft voor jonge Indiërs vier studiebeurzen, dragende de namen van vier, wegens bomaanslagen ter dood gebrachte Hindoes, aan de universiteit geopend op de eenige voorwaarde dat de studeerenden geen gouvernementsbetrekking zullen aannemen. Hij is op kleinzielige wijze door verscheidene engelsche wetenschappelijke associaties als medelid geschrapt, die vroeger het zich een eer rekenden hem onder haar leden te tellen. Hij is van de engelsche balie uitgestooten en de universiteit Oxford heeft moeite gedaan om hem uit haar registers te schrappen en zijn ‘Herbert Spencer Lectureship’ te doen verdwijnen, omdat men, biddende voor den zegen der universiteits-voorgangers, daardoor niet tevens de gunst van den Allerhoogste voor Engelands doodvijand wilde afsmeken.
Aldus is de merkwaardige man, die te recht beschouwd wordt als de meest onverzoenlijke vijand van het machtigste rijk op aarde. Verfoeid en gehaat, belasterd en beschimpt,
| |
| |
meermalen met moord bedreigd door imperialistische jingo's, niettemin zich blijvende verheugen in de vriendschap en de achting van vele groothartige en edeldenkende Britten, geacht ook door de fransche persbroeders, in wier midden hij nu sedert anderhalf jaar vertoeft, wijl hem het verblijf in Engeland en Indië onmogelijk gemaakt wordt door de bittere vervolging van de zijde zijner overheerschers, wijdt deze vrijwillige balling al zijn tijd en al zijn geestelijke kracht aan de verbreiding van staatkundige doctrines, welke hij in het belang acht van zijn volk en van diens politieke vrijwording.
* * *
Hieronder volgt een uiteenzetting van zijn denkbeelden.
Dat de geheele eigendom van het overheerschte land, moreel en materieel, van de hoogte der zon tot de diepte der aardingewanden, van rechtswege toekomt aan het overheerschte volk; dat dit, en niemand anders dan dit, is de eigenaar van den grond en de wettenmaker van het land; dat alle wetten van nul en geener waarde zijn, die niet door het volk zijn gemaakt; dat alle grondsafstand onwettig is, tenzij gedaan en goedgekeurd door dit volk; en dat dit volle recht van eigendom kan en moet worden verzekerd, en mag worden afgedwongen met alle middelen, die de goddelijke macht gesteld heeft in de macht der menschen.
Aldus is kortweg het politiek beginsel der extremisten.
Zij motiveeren op sociologische gronden de prediking van den verbitterden strijd tegen al wat van de zijde van den overheerscher komt. Hun basis is de sociologie van Herbert Spencer, dien de ironie van het lot maakte tot één van Engelands grootste denkers. Zijn Principles of Ethics en zijn Study of Sociology zijn het vademecum der revolutionairen geworden. Iedereen is vrij om te doen, wat hij wil, mits hij op de gelijke vrijheid van ieder ander geen inbreuk maakt. Dit is één van de leidende beginselen van de revolutionaire actie, aan Spencer ontleend. Tegenstand tegen agressie is niet alleen te rechtvaardigen, maar gebiedend noodig. Afwezigheid van tegenstand schaadt zoowel altruïsme als egoïsme. Dat is het andere beginsel. Beide motto's vindt men aan het hoofd van The
| |
| |
Indian Sociologist, het heftige ‘orgaan van vrijheid en van politieke, sociale en religieuse hervorming.’
Voor deze extremisten moet alles secundair zijn; slechts dit ééne is primair: Het Recht van het Vaderland op Nationale Vrijheid.
Uit deze grondstellingen ontwikkelt zich het geheele politieke inzicht.
De lijn der gedachten is de volgende:
Er zijn slechts drie gezichtspunten mogelijk bij de beoordeeling van een bestaande overheersching van het ééne volk door een ander. Deze drie gezichtspunten zijn: 1o. de overheerschers zijn in het land met het doel ten zegen te worden aan de overheerschers; 2o. het is hun onverschillig welke resultaten, hetzij goede, hetzij slechte, hun aanwezigheid voor de overheerschten heeft; 3o. zij zijn in het land der overheerschten met zelfzuchtige bedoelingen, welk doel zij dan trachten te bereiken door een georganiseerden roof op uitgebreide schaal, daarin gesteund door een militaire macht, noodwendig dus tegen den wil van de overheerschten.
De geschiedenis der menschheid toont aan dat de eerste stelling nergens in toepassing is gebracht. Uit den aard der zaak heeft zulk gezichtspunt dan ook slechts academische waarde. Geen volk legt zich zelf zware plichten en offers op met het uitsluitend doel ten zegen te zijn aan een ander volk. Deze overweging maakt echter ook het tweede standpunt onhoudbaar. De overheerschers kuunen integendeel volstrekt niet onverschillig zijn voor de resultaten van hun werk en verblijf. Hun dadelijk belang toch staat rechtstreeks tegenover dat des volks. Daarom schrijft hun in de eerste plaats het zelfbehoud wel zeer duidelijk voor, dat zij een militaire macht noodig hebben om hun gezag, tegen de wenschen der overheerschten in, te handhaven. Waarom toch zou zulk een militaire macht noodig zijn, wanneer de aanwezigheid van de overheerschers niet ware tegen den wil der overheerschten? De geschiedenis der menschheid leert alweer, dat van de vroegste tijden af, elke koloniale expansie der naties, onverschillig van welk ras of welke nationaliteit, ten doel had de bevrediging van materieele behoeften, de bereiking van materieele oogmerken. De geschiedenis der koloniale expansie is onafscheidelijk
| |
| |
verbonden met misdaden, rechtsverkrachtingen en onderdrukkingen der overheerschten. Dat is nòg zoo, al doen zich die misdaden, rechtsverkrachtingen en onderdrukkingen, gewijzigd door een anderen tijdgeest, ook in andere vormen voor. Opgeving hiervan zou ook logisch ondenkbaar zijn, immers niet in overeenstemming met het handhaven van het derde, eenig mogelijke, standpunt, dat zelfzuchtige bedoelingen met de overheersching worden beoogd. Men behoeft dan ook in de geschiedboeken der overheerschende volkeren, ook wat de allerlaatste tijden betreft, volstrekt niet vergeefs te zoeken naar sofistische erkenningen van de handhaving van dit standpunt, dat het eenig logische is. Niet minder klaar blijkt de handhaving van dit logische standpunt uit de overweging bij alle overheerschende volkeren, dat de met het zwaard gewonnen koloniën, ook met het zwaard slechts behouden kunnen blijven.
Gemeenlijk gaat de overheersching uit van een handelscampagne. De overheerscher komt in het land met de ellemaat en de weegschaal in de hand. Al ras echter vervangen geweer en sabel deze handelsutensiliën. Dan komt een oogenblik dat de overheerschten besluiten het juk der overheerschers af te werpen. Zij verzamelen zich en met meer of minder gelukkig gevolg verzetten zij zich tegen de macht van den overweldiger. Zulke bewegingen zijn het logisch antwoord op de vraag, die zij zich zelf stellen: Zijn wij gerechtigd of niet, om onder alle omstandigheden en met alle middelen ons eigendom te behouden en terug te winnen het goed, waarvan wij onrechtmatig beroofd zijn, hetzij door een individu, hetzij door een organisatie van individuen? Er kunnen op deze vraag geen twee antwoorden gegeven worden.
Er behoeft niet over te worden geredetwist of de overheerschers inboorlingen van het overheerschte land zijn. Evenmin of de bestaande militaire bezettingsmacht, in stand gehouden door en ten koste van de overheerschten, al of niet vooropstelt dat de overheerschers er zijn tegen den wensch der overheerschten en dus als onrechtmatige bezitters, dat is als georganiseerde roovers.
Onder zulke omstandigheden is ongetwijfeld elk één gerechtigd met alle middelen zijn bezit tegen roof te verdedigen.
| |
| |
De wetten van alle beschaafde naties erkennen dit recht van verdediging, zelfs wanneer bij de uitoefening ervan de dood van den misdadiger, bij gevallen van roof en inbraak b.v., er het gevolg van is. Spencer verklaart, en een ieder zal het er toch wel mede eens zijn, dat agressie, welke strafbaar is gesteld, wanneer zij wordt gepleegd door een enkeling, niet tot recht wordt gemaakt, wanneer zij gepleegd wordt door een groep georganiseerde enkelingen. Wijl het waar is, dat diefstal diefstal blijft, onafhankelijk van de waarde van het gestolen goed, blijft agressie ook agressie, zij moge dan uitgebreid of beperkt zijn. Geen tijdsduur kan ooit agressie tot recht maken. Roovers, die gedurende honderd jaren een overheerscht volk hebben beroofd van vrijheid, nationalen rijkdom en van het leven, kunnen daaraan volstrekt niet het recht ontleenen om voort te gaan met moord en diefstal. Tegenstand tegen agressie is daarom niet alleen te rechtvaardigen, maar gebiedend noodig, wijl toch afwezigheid van tegenstand zoowel altruïsme als egoïsme schaadt, de twee tegengestelde drijfveeren van alle menschelijke handelingen.
Door alle tijden heen is het een moreel recht geweest van den individu zich te verdedigen tegen inbreukmaking op zijn rechten. Er is geen enkele ethische grond aan te voeren om op een gegeven oogenblik te verklaren, dat dit recht ophoudt te bestaan. Zoowel het eigen belang, als het algemeen belang der menschheid eischt veel meer, dat men zich tegen rechtsverkrachting en machtsmisbruik ten allen tijde blijft verzetten. Wordt het verzet met succes bekroond, dan kan deze uitslag derhalve voor den ethischen vooruitgang der menschheid niet anders dan worden toegejuicht. Wanneer het berooven van iemands leven, iemands vrijheid, iemands bezit door alle wetten strafbaar wordt gesteld binnen de jurisdictie van gemeenten, dan kunnen dergelijke handelingen in het belang van de menschheid niet worden goedgekeurd, wanneer de gemeentelijke grens wat wordt uitgebreid tot de staatsgrenzen.
Zoo duidelijk hebben deze positieve ethische axiomata post gevat in het denkwezen der beschaafde volkeren, dat bij herhaling de toepassing ook wordt gebillijkt, wanneer slechts niet het eigenbelang zich tegen de erkenning dier rechtmatigheid verzet. De beschaafde naties hebben toegejuicht en zelfs
| |
| |
gesteund de revolutie in Turkije, waarbij de Turken hun nationale vrijheid herkregen door te dreigen, met de gewapende macht aan hun zijde, naar Constantinopel op te trekken. De beschaafde volkeren hebben toegejuicht de revolutionaire bewegingen in Rusland. Zij erkennen in hun leerboeken dat de fransche Revolutie een kultuur-keerpunt in de historie bracht. Maar dadelijk wordt de zuiverheid van het oordeel vertroebeld, wanneer eigenbaat in het spel komt.
De vroegere premier, het huidige parlementslid Balfour, kwam onlangs in een rede op tegen den eisch van Redmond van Home Rule voor Ierland, op grond dat de Ieren tot een ander ras zouden behooren als de engelsche overheerschers. Balfour verwierp dit beroep. Waren de premissen van Redmond juist, dan moest deze geen ‘Home Rule’ maar onafhankelijkheid eischen, verklaarde hij. Als Redmond zijn eischen baseert op rasverschil, en dat achtte Balfour een wettige basis, dan moet hij eischen volkomen afscheiding der beide rassen. Als zij twee rassen zijn, laten zij dan ook twee naties zijn. Wanneer de Ieren blijven volhouden dat zij een ander ras zijn dan de Engelschen, dan zijn zij gehouden om te eischen, die volkomen onafhankelijkheid, die volkomen afscheiding, waarvoor het rasverschil de logische basis is.
Zoo verklaarde de heer Balfour.
De indische extremisten weten uit al zulke uitlatingen in de gelederen hunner vijanden propagandistisch voordeel te putten. Er zal toch niemand zijn, betoogen zij, die beweren kan dat in de koloniale verhoudingen der europeesche volkeren tot de overheerschte volkeren in Azië of Afrika, die alles beheerschende ‘logische basis’ van het rasverschil niet bestaat. Toch zullen het er zeer weinigen zijn, die op grond hiervan elke poging van de overheerschten om zich vrij te maken van de overheersching billijken, en derhalve zich zouden willen onthouden van elke bestraffing van zulke billijke pogingen.
Is men het over deze beginselen van recht en wet eens geworden, dan rest den extremisten na te gaan het wezen van het recht der verdediging. Het eene spruit logisch voort uit het andere. ‘Onrechtmatig bezit’ zoo wordt in de engelsche wet gecodificeerd, en het zal in de wetten-codice van andere beschaafde volkeren wel evenzoo zijn, is het verkrijgen van
| |
| |
bezit, waartoe de bezitverkrijgende niet wettig gerechtigd is. ‘Onrechtmatig verlies’ is het verlies, veroorzaakt door onwettige middelen ter verkrijging van bezit, waartoe de verliezende wettig gerechtigd is. De strafwet erkent het recht van verdediging van bezit, ook al veroorzaakt de uitoefening van dit recht in gevallen van roof enz. de moedwillige dooding van den euveldader, onverschillig welke middelen aangewend zijn om die dooding te veroorzaken.
Het zal wel niemand invallen om te ontkennen, dat wettig hier de beteekenis heeft van rechtmatig. Evenzeer is het derhalve echter duidelijk dat elke poging van een overheerscht volk om zich te vrijwaren voor onrechtmatig verlies, dan wel om onrechtmatig geleden verlies te herstellen, rechtmatig is en dus op ethische gronden onmogelijk strafbaar gesteld kan worden. Deze dingen zijn alle zoo heel eenvoudig, meenen de extremisten, dat het niet pleit voor de ethische ontwikkeling der overheerschende volkeren dat zij niettemin, desnoods met geweld, zich in het onrechtmatig verkregen bezit handhaven.
Wat Engeland betreft, hebben Spencer, Congreve en anderen de onrechtmatigheid van de overheersching in Indië bij herhaling betoogd. Het zal met andere overheerschende volkeren wel niet anders gesteld zijn.
De tegenwerping is vernomen, dat deze stellingen wel juist zijn waar het betreft de vestiging der overheersching, in den oorlogstijd, voorafgaande aan de onderwerping van het overheerschte volk; niet echter, zoodra de overheersching een feit is geworden, de overheerschten gemaakt zijn tot onderdanen. In zulk geval toch wordt de beweging tot herkrijging van nationale zelfstandigheid een rebellische beweging tegen het wettig gezag.
De extremisten voeren hiertegen aan, dat dergelijke drogredenen voor een consequent denker onhoudbaar zijn. De overheerschte volkeren hebben namelijk nergens gevraagd om de overheersching, zich veel meer steeds daartegen verzet. Als zij hebben moeten bukken, dan was dat gevolg van de omstandigheid dat de overheerscher de sterkste was. Het onderdaanschap wordt hun dus tegen hun wil opgelegd. Het contract tusschen overheerschte en overheerscher is daarom
| |
| |
onwettig wijl de eene partij niet of niet uit vrijen wil dit contract heeft gesloten.
Ten overvloede dient, althans wat Indië betreft, opgemerkt te worden dat de meeste Indiërs geen onderdanen zijn en derhalve ook in het geheel geen trouw verschuldigd zijn aan het britsche gouvernement, wijl zij geboren zijn in de indische staten en dezulken, volgens de indische wet, vreemdelingen zijn.
De extremisten doen hun ethica van het geweld steunen op de geschiedenis, de zedeleer en het gecodificeerde recht.
De geschiedenis der beschaafde volkeren bewijst hoezeer elke vrijheidskrijg de hulde van tijdgenoot en nageslacht had. De roem der fransche revolutionairen wordt niet verduisterd door de bloedbaden die de Revolutie vergezelden. Men betreurt deze uitspattingen, maar erkent niettemin het goed recht der onderdrukten om met alle middelen zich aan de onderdrukking te ontworstelen. Gaat men de geschiedenis van een andere engelsche kolonie na, die er in geslaagd is zich van het moederland vrij te maken en geworden is tot een gevreesde grootmacht, dan stuit men op een treffend analogon. Toen in 1769 een parlementsacte bepaalde dat alle gevallen van verraad en rebellie in de amerikaansche kolonie, zouden moeten worden berecht in het moederland, verklaarde George Washington plechtig ‘dat niemand een oogenblik moest aarzelen om de wapens op te nemen ter verdediging van zijn vrijheid!’ Veertien jaren later was het dezelfde Washington, die de kolonie, nog wel voornamelijk bewoond door rasgenooten, vrijmaakte van de engelsche tyrannie. Men kan nu nog naslaan de van haat tegen dezen volksbevrijder gloeiende geschriften uit het Engeland van dien tijd. Al wat slecht was, werd Washington naar het hoofd gesmeten. Deze verrader en rebel, gelijk hij bij voorkeur genoemd werd, had niets minder dan den dood onder beulshanden verdiend. In het vorige jaar echter hield de engelsche gezant, sir John Bryce, te Washington, een rede, waarin hij de waarde van groote mannen als het edelste bezit der natiën roemde. In het bizonder werd door hem George Washington gehuldigd. Men heeft bij die gelegenheid vernomen dat de engelsche vertegenwoordiger den ‘aartsrebel’, eersten president der amerikaansche republiek, prees als ‘een voorbeeld voor een ieder’.
| |
| |
Nog onlangs hebben de Engelschen het driehonderd-jaar-jubileum van Milton, ‘den koningsmoordenaar’ gevierd. Milton was secretaris van den ‘aartsverrader’ Cromwell. Beiden zijn door het engelsche volk geëerd geworden met graftomben in Westminster Abdij. De aartsverrader, wiens standbeeld nog immer het parlementsgebouw te Londen siert, werd met koninklijke eer ter aarde besteld.
Milton zelf werd niet voornamelijk als dichter en zanger gevierd. Een bekend engelsch schrijver huldigde in de jubi-leums-dagen in hem voornamelijk den democraat, aan wien het engelsche volk eigenlijk in hoofdzaak te danken heeft, dat het een grondwettig gouvernement bezit. Milton werd een ‘apostel der vrijheid’ genoemd, op welken eerenaam hij voor alles recht had.
Hoe wordt overigens in de scholen der beschaafde volkeren afschuw uitgesproken over de tyrannieke onderdrukkingen, die ons uit de geschiedenis bekend zijn? Wordt ons niet geleerd, en zeer terecht, verontwaardigd te zijn, over de onderdrukking der Polen door Rusland, der Armeniërs door Turkije, der Spanjaarden door de Saracenen, dier verschillende volkeren door Mohammeds legerscharen, der christenen in Palestina? Wordt ons niet geleerd eerbied en bewondering te hebben voor Mazzini, voor Garibaldi, voor Kossuth, voor de opstandige Polen, de revolutionaire Jong-Turken, de zich zelf bevrijdende Franschen en Amerikanen? Met welke bloedige kleuren worden ons een Alva, een Cortez en een Pizarro afgeschilderd? Met hoe schitterende kleuren daarentegen de Watergeuzen in Holland, een Jeanne d'Arc, een Çid en die gansche reeks van helden, die slechts wenschten hun volk te bevrijden uit de klauwen der onderdrukkers?
Gevoelens en daden, zoo zeide eerlijk en openhartig Dr. Richard Congreve tot zijn landgenooten, die wij prijzen als deugdzaam, wanneer zij niet tegen onze eigen belangen en ons eigen gezag indruischen, vinden wij verwerpelijke gevoelens en daden, wanneer zij onze eigen belangen en ons eigen gezag in gevaar brengen. In de mythe van Tell en in elk ander niet mythisch verhaal dat wij lezen, gloeien wij van bewondering voor een gelukkigen opstand van het onderdrukte volk; maar die bewondering wordt vervangen door verontwaardiging,
| |
| |
wanneer het volk er één is, dat door ons zelf wordt onderdrukt. De Engelschen kunnen niets anders zien dan misdaad in de pogingen der Hindoes om hun juk af te werpen, en de Engelschen erkennen geen enkele verontschuldiging voor de pogingen der Ieren om hun nationale onafhankelijkheid te herstellen. De overheerschers weigeren eenvoudig rekening te houden met het feit, dat de motieven overal dezelfde zijn en beoordeeld moeten worden, afgescheiden van de resultaten.
Werd in bovenstaande beknopte uiteenzetting aangegeven op welke historische en ethische gronden de indische extremisten hun recht op revolutie baseeren, aansluitend hieraan is hun beroep op de moraal, ter rechtvaardiging van het gebruik der middelen, welke zij aanwenden om het doel, dat beoogd wordt, te bereiken.
Zij oordeelen, dat, waar ook de onderdrukkers bij herhaling toonen zich van geweldsmiddelen te bedienen, voor de handhaving van hun, door de overheerschten ongewenscht gezag, het onbillijk zou zijn den onderdrukten te verbieden van dezelfde middelen bij hun tegenstand gebruik te maken. Iedereen, die wat gemaakt, geschapen heeft, die, in wijderen zin, wat bezit, heeft het recht het resultaat van zijn arbeid te verdedigen, wanneer hij wordt aangegrepen door destructieve krachten. Hoe echter kan iemand zich verdedigen tegen zulke aanslagen, wanneer hij niet kracht daartegenover stelt? Dat is, wanneer hij geweld niet met geweld keert? Er ligt niets schandelijks in het gebruik van kracht voor behoudend en verdedigend doel. De algemeene waarheid van deze sociologische stellingen zal wel geen strijd uitlokken. Het recht om tot krachtsuiting over te gaan wordt echter plicht, wanneer door die kracht het ethisch belang van de menschheid in het algemeen, van een deel dier menschheid, een volk, in het bijzonder, beschermd dient te worden tegenover een dreigende benadeeling. Erkenning van de wet en gehoorzaming daaraan is een eisch van elke samenleving. Evenwel dient men daarbij in elk geval niet uit het oog te verliezen, dat de wetten door die samenleving zelf dienen te zijn opgesteld om zich tegen aanslagen te verzekeren, en dat de stelling geen toepassing vindt, wanneer het betreft gehoorzaamheid aan wetten, die
| |
| |
ons worden opgedrongen, die niet gevraagd zijn, en waarvan wij de rechtvaardigheid vaak niet erkennen.
Ook weer de geschiedenis leert, dat dit niet voor tegenspraak vatbaar is. Elke toegejuichte revolutie of opstand was bedoeld als vernietiging van het gezag der bestaande wet. L'ordre, rétabli par l'étranger, s'appelait servitude chez tous les peuples, antwoordde Galbaud den hertog van Brunswijk, die verklaard had, dat hij in het belang van Frankrijk zelf aldaar orde had geschapen. Wie die volhouden zal, dat Galbaud een frase zeide, en niets meer? Deze servitude echter, deze slavernij, was reeds volgens de ouden de ergste van alle kwalen. Niet slechts ten koste van een oorlog, maar ten koste van het eigen leven, moest men haar bestrijden en afschudden. Geen beschaafd volk is er, dat zich zelf het zedelijk recht niet zou schenken tot geweld in elken vorm over te gaan, wanneer het in een toestand van onderdrukking dreigde te geraken, als bij een dreigenden oorlog, of daarin geraakt was als tijdens een overheersching of aan den vooravond van een revolutie. De oorlog zelf is de uiting, de toepassing van dit zedelijk recht. De oorlogsvoering is door de beschaafde naties zelfs gecodificeerd in een internationaal wetboek.
Dit sublieme recht van den individu en van den staat om geweld des noodig met geweld te keeren, zal wel door een elk erkend worden. Is echter de wijze, waarop dit geweld moet worden uitgeoefend aan regelen gebonden? Ten deele, ja. Wanneer twee in gelijke omstandigheden van vrijheid zich bevindende partijen, twee staten b.v., zich in een oorlog begeven, zijn zij gebonden zich aan de gecodificeerde regelen te houden. Dat dit niet altijd het geval is, gelijk o.m. de Engelschen bij herhaling hebben getoond, heeft met de theorie niets uitstaan. Anders wordt het echter, wanneer aan de ééne zijde der krijgvoerenden, in algemeenen zin, machtsmisbruik valt te constateeren. Een onderdrukt volk, aan hetwelk bij een opgedrongen wet b.v. verboden is wapens te dragen, verkeert in een ongunstigere positie dan de onderdrukkers. Op welken zedelijken grond zou men den onderdrukte, den zwakkere, dan willen beletten zich te voorzien van de wapens, die zijn hand vindt, bij gebreke aan de betere wapens, waarover zijn onderdrukker kan beschikken?
| |
| |
Waarom, verder, zou de op zich zelf staande daad van den enkeling, die door deze daad, zijn martelaarschap, zijn leven, vermeent de goede zaak van zijn vaderland te dienen, veroordeeld moeten worden; de collectieve daad, die in wezen van de zijne niet verschilt, goedgekeurd? Waarom wordt het leger, in wezen niets anders dan een georganiseerde menigte met geweren, revolvers en sabels gewapende menschen, als gezagsinstituut erkend, en zou de enkeling, die zonder egoïstische, integendeel met altruïstische oogmerken zich bedient van revolver, geweer of sabel, veroordeeld moeten worden, wanneer hij in zich ziet het middel om een onderdrukt gezag, dat minstens evenveel recht van bestaan heeft als dat van zijn onderdrukker, dat bestaan weder te verschaffen?
Het staat voor de extremisten vast, dat de politieke aanslager in geen enkel opzicht gelijk te stellen is met den roover of inbreker, met den wreker van persoonlijke eer of ondervonden nadeel, die ter volvoering van een voorgenomen daad grijpt naar een wapen. En zelfs wat de laatste categorieën betreft, erkennen de wetten der beschaafde naties, tot op zekere hoogte, het recht der dooding. Zedelijk is dan ook niet te verdedigen waarom de onderdrukte, de zwakkere, bepaald en beperkt zou moeten zijn in de keuze van zijn wapens, terwijl den sterkere die beperking niet zou zijn opgelegd.
Wie, zoo vragen de extremisten zich af, heeft zich opgeworpen om Engeland voor de vierschaar te roepen wegens de collectieve misdaden in Afghanistan, in Transvaal, in Soedan gepleegd? Wie heeft den sterke, den machtige, verantwoording gevraagd van de gruwelen, gepleegd in Omdurman, waar honderden gewonden en gevangenen werden afgemaakt; of over de oorlogsvoering tegen de Boeren?
En welk verschil is er ten slotte in of men een revolver of een dynamietbom gebruikt om zijn doel te bereiken? Dat is: het vaderland te dienen? Inderdaad wordt dit verschil ook niet erkend. Want bij de veroordeeling van de daad is de vorm der uitvoering geen factor voor de opstelling van het vonnis.
Dit zijn de zedelijke elementen waaruit de extremisten hun overtuiging opbouwen. Ook het gecodificeerde recht heeft hun
| |
| |
momenten verstrekt, voor de motiveering van hun standpunt.
De wettelijke erkenning van het recht hunner uiterste politiek van geweld willen zij vinden in de internationale verdragen, die bepalen dat politieke ‘misdadigers’, niet zullen worden uitgeleverd. Hoevelen leven ongestoord in het buitenland, nadat zij hun geboorteland hebben moeten verlaten na een daad van geweld, die één of meerdere menschen het leven deed verliezen? Hoevelen, die medeplichtig zijn aan daden van geweld? De ongestraft-lating, de internationale waarborging van vrijheid aan politieke aanslagers, achten zij bewijs voor de erkenning van de rechtvaardigheid der openbare opvatting, dat politieke misdadigers in het oog der beschaafde menschen niet op één lijn gesteld kunnen worden met gewone misdadigers. Een bekende amerikaansche autoriteit op internationaal rechtsgebied heeft verklaard, dat de meest beschaafde, de meest menschelijke naties, naijverig op eigen souvereiniteit, het als laag en slecht gevoeld hebben vrijwillige ballingen naar hun land terug te sturen. Belangrijk is in dit opzicht het geval Pouren, den Rus, die naar Amerika was gevlucht. De russische regeering vroeg zijn uitlevering op grond van het feit, dat Pouren zich had schuldig gemaakt aan roof, brandstichting en poging tot moord. Het antwoord van Amerika was zeer duidelijk: Hoewel de daden uit zuiver menschelijk oogpunt veroordeeling verdienden, moest in het oog gehouden worden, dat deze daden gepleegd waren, terwijl het land in een staat van revolutie verkeerde, en derhalve meer of minder gerechtvaardigd waren.
Zulke incidenten worden door de extremisten natuurlijk niet ongebruikt gelaten.
Gerechtvaardigd waren dus, zeggen zij, poging tot moord, brandstichting en roof, wijl zij geweest waren de middelen van de revolutionaire partij die alle gehoorzaamheid aan de wetten had opgezegd. Ook hierbij derhalve geen onderzoek naar de wijze van uitvoering of naar de gebruikte middelen. De veroordeeling van zulk een aanslager door den rechter van het land, waarin de aanslag werd gepleegd, doet hier niets toe of af. Dat is een politiemaatregel. De zuiverheid van de motieven die den aanslager hebben geleid, stempelen hem daartegenover bij zijn aanhangers en zijn volk tot mar- | |
| |
telaar. Zijn roem overleeft nog in verre tijden zijn leven. Ook deze roem, deze vereering in de oogen van het gewone volk, dat zeer goed het verkeerde van het goede weet te onderscheiden, is bewijs dat bij de beoordeeling van de daad àndere overwegingen gelden als bij voorbeeld bij de veroordeeling van een niet-politieken brandstichter, roover of moordenaar. Menschelijk en wettelijk wordt de daad van den politieken aanslager dus als gerechtvaardigd erkend.
Hoe nu wordt, in verband met deze beginselen, de revolutionaire propaganda gevoerd?
Dit is een kwestie van actueel belang. Hoe toch nemen de verschillende bevolkingslagen de prediking van het geweld op? Blijven zij er onverschillig onder? Verbreiden zich de inzichten der revolutionairen? Verandert onder de propaganda de houding der onderdrukten jegens de overheerschers?
Deze en dergelijke vragen vinden haar antwoord in de volgende uiteenzettingen omtrent karakter en resultaten der revolutionaire propaganda, in Britsch Indië en daarbuiten.
In de eerste plaats werkt men op het vestigen der overtuiging dat koloniaal zelfbestuur voor Indië een droombeeld is, welker verwezenlijking nimmer te verwachten is van de engelsche regeering. Inderdaad hebben de extremisten alle aanleiding om hieraan te wanhopen. De openbare meening in Engeland is voor het denkbeeld van een indisch zelfbestuur zonder handhaving der principale, koloniale grondstellingen niet warm te maken. Zij is een afspiegeling van de meening in politieke kringen. Deze laatste is in korte lijnen vrijwel gedefinieerd in de uitspraak van een der oud-onderkoningen van Indië, wijlen Markies Ripon.
De eisch om aan Indië hetzelfde verantwoordelijke zelfbestuur te geven als aan de engelsche koloniën, zoo formuleerde Markies Ripon zijn oordeel, is onmogelijk te vervullen. Men kan de grenzen van het plaatselijk bestuur uitbreiden, maar er zijn twee departementen van bestuur, die in engelsche handen gehouden moeten worden. Zij zijn het departement van buitenlandsche zaken en het departement van oorlog. Onderkoning en raad van Indië moeten zonder ophouden bezig zijn met de behandeling van problemen van buiten- | |
| |
landsche politiek, problemen die overwogen dienen te worden in voortdurend verband met europeesche politiek, waarmede de inlanders niet bevoegd geoordeeld kunnen worden zich in te laten. Voorts diende men wel te bedenken, dat aan de zijde der bevolkingen in landen, welker vreemde gouvernementen haar van buiten af zijn opgelegd, niet de natuurlijke en instinctieve trouw, die wij allen hebben voor het land van onze geboorte en de door ons zelf ingestelde regeering, bestaat. Ook was het onmogelijk de militaire zaken in Indië onder de controle van het indische volk te stellen. De overheerschers alleen zouden te beoordeelen hebben hoeveel troepen daar noodig zijn en hoe hoog het bedrag moest wezen, noodig om zulk een macht aldaar in stand te houden. Zou men vrij ver kunnen gaan ten aanzien van het toevertrouwen van indische zaken aan de Indiërs zelf, - wat die beide bovenbedoelde kwesties betreft, zou Engeland onvoorwaardelijk alle autoriteit aan zich moeten houden. Nog minder bedekt, nog openlijker hebben andere gezaghebbende politici zich in gelijken geest uitgesproken, als lord Kimberley, lord Morley, lord Curzon, lord Minto, parlementsleden, als de heer Rees.
In alle zulke uitlatingen hebben de extremisten de bevestiging gevonden van hun overtuiging dat Engeland nooit goedschiks er toe gebracht zal worden aan de Indiërs het geheele bestuur van de kolonie over te laten. Ergo is hun eenig doel de algeheele onafhankelijkheid van Indië te bewerken.
Hoe? Dat was de groote vraag. Deze indische extremisten staan volstrekt niet alleen in hun politiek gevoelen, dat Indië met geweld moet te werk gaan om dat doel te bereiken. Ook iersche en iersch-amerikaansche bladen staan aan hun zijde, aanbevelende vooral niet te vergeten dat er slechts 200.000 Engelschen en Engelsch-Indiërs staan tegenover de massa van ruim twee honderd en vijftig millioen inlanders.
Ongetwijfeld is ook daarop de propaganda der extremisten gericht: den Indiërs duidelijk te maken, hoe sterk zij zouden kunnen zijn.
Dat geschiedt in de eerste plaats door de pers. De extremisten beschikken buiten Indië reeds over een aantal bladen, die de actie steunen. Te Génève verschijnt de Bande Mataram,
| |
| |
te Berlijn de Madan Talvar, d.i. ‘het Zwaard van Madan’, aldus genoemd naar den vernietiger van den raadgever van lord Morley, sir Curzon Wyllie. Te New York wordt de Free Hindustan gedrukt; te Parijs bezorgt the Indian Sociologist de propaganda. Buiten deze bladen - de voornaamste, - zijn krachtige medestanders van de nationalistische beweging in Indië the Gaelic-American, the Liberator in Amerika, Fustice te Londen, om ook alweer slechts de voornaamsten te noemen, die allen door Europeanen worden geleid. Al deze bladen bevelen aan de geweldspolitiek. De meesten er van zijn verboden in Indië, maar vinden niettemin hun weg daarheen, nog meer nu door de rigoreuze politiek der Engelschen de meeste revolutionaire bladen in Indië zelf zijn doodgedrukt.
Er zijn tal van vormen om de propaganda te voeren.
Een van de middelen is het stichten van politieke vereenigingen, dragende de namen der martelaren, die voor het vaderland in den dood gingen. Krishnavarma heeft nu een viertal studiebeurzen aan de oxfordsche universiteit gesticht, waaruit verscheidene Indiërs, Hindoes en Mohammedanen, studeeren; ook twee vrouwelijke studenten genieten van deze beurzen. In zijn private woning te Londen, India-House, heeft hij een gedenkplaat doen aanbrengen ter eere van de ter dood gebrachte politieke aanslagers. Al zulke dingen worden beschouwd als werkelijke propaganda-middelen. Ook het steun-verleenen aan martelaren elders, in Egypte b.v., waar eveneens een nationalistische partij tegen Engeland in het krijt is getreden. Wederkeerig ontvangt men moreelen steun uit Egypte in zijn werk. De extremisten willen langs alle wegen in het oog doen houden ‘dat een volk, dat een groote toekomst tegemoet wil gaan, eerst waden moet door een veld van bloed.’ De voortdurende herinnering aan de verheerlijkte daden der martelaren, wekt navolging. De laatste woorden van Madan La Dhingra waren: ‘Ik ben er trotsch op mijn nietswaardig leven te mogen geven voor de zaak van mijn vaderland. Mijn eenig gebed is dat God mij mag doen herboren worden uit dezelfde moeder en dat ik weder moge sterven voor dezelfde heilige Zaak, totdat deze Zaak overwonnen zal hebben, vrij zal zijn tot heil der menschheid en tot roem van God.’ Zulke woorden dwongen zelfs engelsche
| |
| |
bladen lof af. Zulke woorden moeten jonge Indiërs geestdriftig maken. De extremisten hebben zulke geestdrift en zelfopoffering noodig. Hun zaak gelooven zij slechts daardoor te kunnen winnen. Zij zijn verder werkzaam in het verbreiden van revolutionaire geschriften en revolutionaire critiek over belangrijke onderwerpen; ook uittreksels uit standaard-werken over de historie der amerikaansche, fransche, italiaansche en russische revoluties. De intellectuels werken onder de massa om daaruit hun aanhangers te recruteeren. Zij werken onder de landbouwers en zwepen dezen op in verband met agrarische kwesties; zij moeten werkstakingen bewerken onder de fabrieksarbeiders en werklieden, voorloopig voor hoogere loonen en korteren werktijd, zoodat dezen ook in staat zullen zijn om te staken voor vrijheid, wanneer dat noodig zal zijn. Zij zijn werkzaam onder de klassen dergenen, die in gouvernementsdienst zijn met het doel hen ontrouw te maken en daardoor het binnenlandsch bestuur te verzwakken. Ook onder de soldaten wordt gepropageerd, ten einde althans een deel van het leger aan zijn zijde te hebben, wanneer de revolutie dit vordert. Men tracht vooruitstrevende indische vorsten te winnen voor de zaak der revolutie en actieve revolutionisten onder hen aan te kweeken. Verder wordt onvermoeid er naar gestreefd de reeds werkende revolutionaire krachten tot één algemeene organisatie en haar arbeid in één richting te brengen. Men tracht aanhang te verkrijgen voor een indische Sinn-Fein beweging met de leuze: geen belasting! Middelen worden beraamd om de indische bevolking van wapens te voorzien, zoodat zij de rol van een ‘nation en armes’ kan voeren. Het maken van wapens moet geleerd worden, het vervaardigen van ammunitie, handgranaten en explosieve stoffen, om ook langs wetenschappelijken weg de revolutie te voeren. Systematisch moeten voor dit doel gedetailleerde en geïllustreerde verhandelingen uit
standaard-werken over de vervaardiging van wapens en ammunitie verspreid worden. Een brochure over dit onderwerp, uitsluitend de wetenschappelijke zijden van het probleem behandelende, moet in massa's verspreid worden. Men is bezig cursussen te vormen om jongelieden de regelen van den guerilla-oorlog te leeren. Men tracht hen nationale gardes te doen vormen en wapent hen in stilte, om in tijd
| |
| |
van nood de kern van een nationale militie der revolutionairen te vormen, zoodat zij deel kunnen nemen aan den strijd voor de onafhankelijkheid of, zoo dat niet, dan toch terrorisme kunnen uitoefenen op groote schaal. De leiders bestudeeren hoe de aanstaande revolutie gevoerd kan worden, zooveel mogelijk op beschaafde wijze. Ook is men bezig het antivreemdelingengevoel dat thans in Indië heerscht te hervormen in een anti-regeeringsgevoel uitsluitend. Men wil toch trachten de sympathie der beschaafde wereld aan zijn zijde te krijgen, opdat men vandaar uit moreelen en zoo mogelijk zelfs daadwerkelijken steun zal ontvangen. Daartoe ook schenken de revolutionaire leiders namens hun vaderland vaak aanzienlijke sommen bij groote rampen, b.v. bij de overstroomingen in Frankrijk, het Zeppelinfonds; stichten zij ook buiten Indië martelaarsfondsen, als het Wardani-fonds voor egyptische studenten; schrijven zij prijsvragen in het buitenland uit, als thans weer voor de samenstelling van een werk over de meest practische methode om Egypte van het engelsche juk vrij te maken, enz. Den orthodoxen wordt thans reeds bij voortduring tolerantie gepredikt in naam der Revolutie, ten einde te voorkomen dat een tegenrevolutie de actie zou bemoeilijken. Het geheele revolutionaire systeem moet gedecentraliseerd zijn in verband met de van alle kanten loerende engelsche spionnen. De centralisatie van den arbeid kan, zooals ervaren ís, leiden tot opoffering van een aantal niet te onderschatten krachten.
De extremisten wenschen, gelijk men uit het beknopte overzicht hierboven ziet, den oorlog zonder genade. Zij prediken den universeelen boycott van al wat engelsch is. Er moet geen Indiër meer gevonden worden voor een gouvernementsambt, voor een dienstbodenbetrekking bij Engelschen. Om dit te bereiken kan terrorisme veel uitwerken. Kan men de landgenooten niet door het woord overtuigen, dan moet desnoods geweld worden gebruikt. Dat achten de indische extremisten in zulke tijden het Recht der Revolutie. Onverbiddelijk moet de vervolging zijn van hen die aan de zijde van den onderdrukker staan.
In het kort: de indische extremisten willen een consequent terrorisme. Geen anarchisme. Zij zijn er van overtuigd dat de Engelschen uit Indië verdreven zullen worden. Dan zal blijken
| |
| |
dat niemand beter staatsburger is dan de Hindoe, die daartoe door historie, geloof en opvoeding voorbereid is. Anarchisme is volgens hen een verzinsel van de vijanden. Er is volgens hen geen anarchisme in Indië. Echter zijn zij bereid ook de uiterste concequenties van hun staatkundige doctrines te aanvaarden; dat is: een niets ontziende terreur wanneer deze noodig is.
Ziedaar kortweg de politieke beginselen der uiterste partij in Indië.
Er zal nog wel een tijd komen om de balans op te maken van de resultaten van haar gevaarlijken arbeid.
München, Sept. 1910. |
|