| |
| |
| |
Sociale gemeenteraden Een bespreking van talma's raden- en ziektenwet Door J. Molenmaker.
Er zijn bij de arbeidersverzekering twee kanten aantewijzen, die veel minder de aandacht trekken dan ze toch inderdaad verdienen. Dat is allereerst het verband met armenzorg en daarnaast de aanwijzing en stichting van de uitvoerende organen. Wie dit oppervlakkig leest zal denken aan bijzaken. Zoowel het een als het ander - redeneert hij - komt wel te recht indien slechts uitgerekend en aangewezen is hoeveel de arbeiders aan premie moeten betalen en hoeveel uitkeering zij zullen ontvangen. Dit is echter een enge en misleidende opvatting. De arbeidersverzekering is iets anders en iets meer dan een coöperatieve assurantie-maatschappij, en voor de wettelijke regeling wordt meer gevergd dan wiskundige berekening en ervaring in 't assurantie-vak. Ware dit niet het geval, zoo draaide de geheele questie slechts om de vraag of de staat een goede assurantie kan inrichten dan wel of particulieren 't beter kunnen, en verder of dwang om zich te verzekeren wel te pas komt.
Dat inderdaad de zaak belangrijker is blijkt onmiddellijk uit het feit, dat er voor de wettelijke arbeidersverzekering veel geld uit de staatskas noodig is, zooveel dat daarvoor het belastingstelsel herzien moet worden.
Indien dus de wettelijke arbeidersverzekering iets anders is dan een ‘verstaatlichung’ der volksassurantie, voor welke door dwingend optreden een uitgebreid terrein kunstmatig wordt
| |
| |
verkregen, dan komt van zelf de vraag wat die sociale verzekering dan wel is. Die vraag nu wordt te vaak ontweken. Men meent dat de staatssubsidie aan de arbeidersverzekering het assurantie-karakter niet kan en mag ontnemen. Zelfhulp, en dat nog wel - als wonderlijke tegenstrijdigheid - door dwang, wordt volgens die redeneering bevorderd wanneer allerlei tegenvallers, dank zij de zorgvuldige berekening van de kansen, gezamentlijk gedragen kunnen worden. Dan blijft elk individu toch op zichzelf staan en voor zichzelf zorgen. Dat zijn regelen, die men zoo graag onaangetast wil laten, regelen die ook de vroegere armenzorg beheerschten.
Maar die z.g. gezonde liberale en individualistische denkbeelden houden geen stand tegen het solidariteitsgevoel, dat de arbeidersbeweging drijft. Deze maakt groote menigten tot een klasse, die instaat is om het belang van die klasse te stellen boven dat der individuen. Die arbeidersbeweging is niet denkbeeldig maar bestaat, en heeft ook een duidelijk aangewezen doel, namenlijk verheffing der klasse, een doel ver uitgaande boven het welzijn van elk individu afzonderlijk. En wie zou willen ontkennen dat de arbeidersverzekering even zoo goed als de arbeidswetgeving een gevolg is van de arbeidersbeweging? Natuurlijk niet in den bekrompen zin dat alleen de arbeiders, of dat de regeeringen door hun directen aandrang wetten tot stand brengen.
Het feit dat de loonarbeiders naar meerderen welstand streven is reeds voldoende om de gangbare meening te vestigen dat het verbeteren van hun positie inderdaad een gemeenschapsbelang is. En zooals de arbeidswetgeving aan de arbeiders de noodzakelijke steun geeft tegen een uitputting hunner krachten, zoo moet de sociale verzekering hen behoeden voor het terugvallen in armoede, zoodra allerlei omstandigheden het ontvangen van loon doen ophouden. Dit is het belangrijkste van de arbeidersverzekering, dat zij den overgang bewerkt van de hulp als armenzorg, naar het recht op een voldoende uitkeering in tijd van nood. Het verzekeren van dat recht door den Staat, dat is dus door de wet, vormt het wezen der sociale verzekering. Het betalen van premiën is slechts een vorm, of een middel dat daartoe aangewend kan worden, maar geeft niet als bij 't assurantie-wezen het werkelijk
| |
| |
karakter aan. Daarom is de arbeidersverzekering niet een geheel nieuw instituut, maar een regeling die de armverzorging vervangt, en daar dit geleidelijk en nooit ten volle geschiedt, onvermijdelijk met die armverzorging in een nauw verband moet staan. Dit verband optesporen en aantewijzen, moet ongetwijfeld aan de arbeidersverzekering zoowel als aan de armenzorg ten goede komen. Voor de laatste werkt het zuiverend en maakt dat nieuwere denkbeelden over de ontwikkeling der arbeidersklasse erin doordringen. En voor de eerste zal daardoor een bestaande werkelijkheid een stevige grondslag vormen. Op die wijze toch wordt de arbeidersverzekering begrepen als een nieuw orgaan van de gemeenschap, inplaats van als een tak van staatsdienst, die velen er thans in zien. Want al tracht de wet aan den arbeider een recht te geven op hulp in nood, daarom is nog niet gezegd dat zonder meer de staatskas het eenige en vaste toevluchtsoord is. Daar uit vloeit toch voort dat er staatsambtenaren zullen zijn, aan wie de verzorging van den noodlijdenden arbeider wordt toevertrouwd, en die in ruil voor de uitkeering een voortdurend toezicht gaan uitoefenen, dat velerlei vormen van dwang noodzakelijk maakt.
Dit gevaar van staats-socialistische politie is een gevolg van de onjuiste opvatting der zoogenaamde ‘dwangverzekering’. Want niet de staat behoeft het eenige orgaan te zijn, dat zich in bureaukratische vertakking belast met de verzekering der arbeiders. De wet kan wel degelijk evenals voor de armenzorg bestaande organen of nieuwe instellingen met de taak belasten om aan de arbeiders als recht te verschaffen, wat hen vroeger - en dan nog dikwijls op gebrekkige wijze - als gunst werd gegeven. De aanwijzing en stichting van organen der sociale verzekering is daarom niet een onderwerp van bijkomstig belang, maar een dat het wezen der zaak raakt.
Vergeet men bij de wettelijke regeling der arbeidersverzekering de bestaande armverzorging, dan maakt men zich los van de werkelijkheid, die toch niet minder blijft bestaan, en verliest daardoor een verband, dat, indien aangehouden, de gemeenschap slechts kan versterken en ten goede komen. En vergeet men de beteekenis van de organisatie der verzekering voor de ontluikende nieuwe levensvormen der gemeenschap, dan verliest men het gezicht op de toekomst. Dit laatste is niet gering te
| |
| |
schatten. Juist omdat de arbeiders in de tegenwoordige toestandsverbeteringen slechts geringe bevrediging vinden, en alles verwachten van een toekomst met een sterker solidariteitsgevoel tusschen de leden eener zelfde klasse, moet de verzorging van noodlijdenden, die door tegenslag getroffen worden, zich uit beperkte en primitieve vormen naar meer volmaakte kunnen ontwikkelen. En voor ontwikkeling is leven noodig, dus levensvatbaarheid in de organen der nieuwe gemeenschapstaak. De wet en de staat kunnen slechts hulp verleenen, niet scheppend optreden. Zoowel arbeidswetgeving als arbeidersverzekering zijn ruggesteun in het streven om vooruittekomen, dat van de arbeiders zelve grootendeels moet uitgaan. Die wettelijke middelen kunnen en mogen niet opgevat worden als een staatszorg, die verdere moeite overbodig maakt, want zij zouden ineenschrompelen en nutteloos worden, zoodra in de gemeenschap zelf de verheffing der arbeidersklasse ging ophouden.
* * *
Er is weinig twijfel mogelijk aan de meening dat de Duitsche arbeidersverzekering, die zoo prachtig aantoonde welke beteekenis dit middel voor de arbeidersontwikkeling heeft, toch ook tegelijkertijd veel misverstand heeft gewekt over de vormen, die aan de sociale verzekering noodzakelijk eigen zijn. Want de Duitsche vormen sloten zich eng aan bij de bestaande regeeringsvormen. Bovendien is zoowel in Duitschland als in Oostenrijk de ervaring opgedaan dat de ontworpen organisatie te gecompliceerd en te verbrokkeld was. In 't bijzonder is in de latere jaren gebleken hoe de algemeene idee der arbeidersverzekering zich ook op andere wijze kan uiten. Het reeds beroemd geworden dubbele rapport van de meerderheid en minderheid der Engelsche koninklijke commissie over armenzorg en hulp in nood, alsmede de studie van de Deensche wetten o.a. door het heldere officieele rapport van den heer Elink Schuurman; en ten slotte de Fransche wet op de ouderdomspensioenen geven een ruime gelegenheid om te doen zien hoe er aansluiting met armenzorg te zoeken is.
Daar echter het wetsontwerp Heemskerk tot wijziging der armenwet, en de bespreking daarvan in pers en publiek aan- | |
| |
toont hoe weinig dit onderwerp in ons land gerijpt is, kan behandeling daarvan voor een later opstel worden voorbehouden. Temeer, daar het andere onderwerp, de organisatievormen der sociale verzekering, sterk urgent geworden is door Talma's wetsontwerpen, die kort geleden zijn ingediend.
Zoozeer als de oorsprongen der arbeidersverzekering nog afgedekt blijven liggen, even zoozeer is thans scherp de vraag aan de orde gesteld, welke organen in ons land met de taak der sociale verzekering belast zullen worden. Dit ten minste is een heuchelijk verschijnsel, en te meer een verdienste voor minister Talma, omdat de politiek iets geheel anders deed verwachten.
* * *
Met de nieuwe wetsontwerpen bevinden wij ons op nationaal terrein. Getuigden vroegere plannen van Dr. Kuyper en Veegens vooral van de studie door de departements-ambtenaren van de Duitsche wetten gemaakt, zij 't ook dat verschillende variatie's in onderdeelen beproefd waren, de plannen van Talma dragen duidelijk het kenmerk dat zij meer dan de naam van den minister hebben verkregen. En al is er geprofiteerd van de oostelijke hervormings-voorstellen, toch is er zooveel afwijking en zooveel nieuw inzicht in het Nederlandsche arbeidersleven in waar te nemen, dat het geheel inderdaad oorspronkelijk genoemd mag worden. Daarom is het nuttig eenige maanden terug te gaan naar een Kamerdebat, dat merkwaardiger geworden is door de wijze waarop het werd afgesneden, dan door den inhoud. Wij bedoelen het verzekeringsdebat in Maart van dit jaar. Na de verkiezingen van 1909 was het onmogelijk bij de begrootingsdiscussie's te zwijgen over de sociale verzekering die bij de toespraken tot de kiezers zoo volop ten tooneele was geweest. En toen dit door den Kamervoorzitter vermeden werd, was er alleen vrede te houden door de belofte van een afzonderlijk debat. Doch ook dit mislukte. Reeds vooraf hadden alle pogingen schipbreuk geleden om den minister over te halen voor dit debat de stof te leveren. Toen kwam vooral uit de linkerzijde de wensch op, dat de minister in breede trekken zijn plannen zou ontvouwen. Wat zou er met de ongevallenwet geschieden, en met de uitbreiding ervan?
| |
| |
Hoe zou voor invaliditeits en ouderdomsnood gezorgd worden? En voelde de regeering wel hoe sterk het verlangen hiernaar bij 't volk leefde? Zelfs van de rechterzijde kwam de wenk om toch de ziekteverzekering voorloopig te laten rusten en alle aandacht te besteden aan de grootere kwaal, der oude arbeiders, waaromtrent bij de verkiezing zulke stellige beloften gegeven waren. Haast u toch, klonk eigenlijk van alle zijden. Peins niet langer over dit of dat systeem, en vooral weifel niet meer, maar doe iets, 't komt er niet op aan in welken vorm. Duidelijker kon onmogelijk uitgesproken worden, dat het aanvaarden van de taak der sociale verzekering een politieke noodzakelijkheid was geworden. Maar veel meer bracht het politieke debat niet tot stand. Dat de staat een verplichting had tegenover de nooden der arbeidersklasse moge nog zoo duidelijk en nog zoo eensgezind gezegd worden, daarmede is niet uitgemaakt hoe die taak te vervullen is. Allerlei plannen en denkbeelden werden wel geuit, maar zoo vaag, zoo algemeen en zoo uiteenloopend, dat daarin voor de regeering bezwaarlijk een richtsnoer te ontdekken viel. En al was het antwoord van den minister op dit alles deels ontwijkend, deels onbevredigend, toch viel er dit uit op te maken, dat hij zóoveel juist hechtte aan de organisatie der sociale verzekering, en dus ook aan het organisch verband tusschen de verschillende takken ervan, dat hij zich door de levendigheid der politieke wenschen niet van zijn plan liet afbrengen om eerst goede en deugdelijke grondslagen te leggen, inplaats van los stukwerk te leveren. Het groote gewicht van de organisatie voor de toekomst woog hem zwaarder dan een tijdelijk politiek succes, met een beloftenrijke schoone redevoering, of met onvoltooide wetsontwerpen.
Aldus moest het debat tot een onbevredigend einde komen, zelfs al ware niet door een scherpe resolutie van voorzitter en meerderheid elke verdere uiteenzetting afgesneden.
Aangetoond was echter, dat in ons land de beteekenis van de organisatie voor de toekomst zeer onderschat wordt. Men vraagt allereerst wat aan de arbeidersklasse is voorgehouden geworden en wie de onkosten daarvan betalen zal. Men praat daarnaast over dwang en vrijheid, over decentralisatie en particulier initiatief, maar dat er zich in 't maatschappelijk leven
| |
| |
nieuwe organen zullen vormen, die van grooten invloed moeten worden op het lot van duizenden, ten goede of ten kwade, dit wordt gewoonlijk in de lange discussie's, zoo spoedig mogelijk voorbijgegaan. En toch zijn het die organen, die hetzij door innerlijke levenskracht, hetzij door lendenzwakte of bureaukratische tering zullen beslissen over een gezonde ontwikkeling of een sleepende ziekte der sociale verzekering.
Beter dan in 't Maartsche verzekeringsdebat brengt minister Talma zijn meening over de waarde der verzekeringsorganen naar voren in de twee ingediende wetsontwerpen. En wat ook hun lot moge zijn, en afgezien van ons verder oordeel over deze plannen, zij hebben stellig deze verdienste, dat zij nu dwingen aan een belangrijk - misschien het belangrijkste - punt der sociale verzekering de volle aandacht te schenken.
* * *
Het is onbillijk en kleingeestig in Talma's Radenwet slechts een uiting te zien van een stokpaardje der anti-revolutionaire partij, die voor het bedrijfsleven een nieuwe organisatie kunstmatig in 't leven wenscht te roepen om op die wijze het gildenwezen dat de revolutie vernietigde weer te doen herleven. Maar evenzeer is het kortzichtig in de nieuwe wetsvoorstellen een verwezenlijking te zien van dat gildenbeginsel. Noch die spot, noch die eer verdient het plan.
Voor ieder die zich maar eenigszins verdiepte in de studie der sociale verzekering was het duidelijk, dat de uitvoerende organen gedecentraliseerd moesten zijn. De Duitsche en Oostenrijksche hervormingsplannen wezen een plaatselijk orgaan aan, en onze eigen ongevallenverzekering ging die richting evenzeer uit. Daartegenover mocht echter niet vergeten worden dat een of meerdere centrale organen minstens even noodzakelijk zijn. De onmisbaarheid daarvan is zoo vanzelfsprekend dat bijna steeds met de instelling dier centrale organen begonnen is, zooals b.v. ten onzent met de Rijksverzekeringsbank. Zoowel de eenheid van wetstoepassing als het zuinig finantieel beheer en het tegen elkaar laten opwegen van verschillende risico's, zijn het best gewaarborgd bij een centraal orgaan.
Elk plan voor organisatie der sociale verzekering moet dus
| |
| |
aangeven hoe het verband tusschen centraal orgaan en de plaatselijke organen is geregeld.
Heeft nu minister Talma de verschillende beroepen afzonderlijk georganiseerd, zooals b.v. de Duitsche ongevallenwet doet, zooals verder Dr. Kuyper indertijd in zijn groot amendement op de ongevallenwet voorstelde, en zooals tenslotte de Centrale Werkgeversrisicobank haar bedrijf heeft ingericht? Integendeel is door hem geen beroepsonderscheiding opgenomen. Er zijn slechts plaatselijke en hoogere organen, die bij 't uitvoeren en controleeren van wetten hulp verleenen.
En 't verband daartusschen, alsmede hunne samenstelling, geschiedt zoo goed als geheel naar 't voorbeeld van Thorbecke's gemeentewet. Hieruit kan dus direct duidelijk zijn dat de kwestie betreffende een principiëele organisatie van het bedrijfsleven naar anti-revolutionaire illusie's geheel buiten beschouwing kan blijven. Het geldt thans zoozeer een zuiver practische vraag, die op zichzelf moeilijk genoeg is, dat bij de beoordeeling algemeene en daardoor vage denkbeelden niet op hunne plaats zijn.
* * *
De wetsvoorstellen beoogen allereerst een regeling der ziekte-verzekering, maar hebben daarbij de verder gaande strekking dat zij de grondslag zullen zijn voor alle andere takken der sociale verzekering. Reeds vroeger is door ons betoogd, - wat trouwens door bijna niemand ontkend wordt - dat de ziekteverzekering in den opbouw der arbeidersverzekering de onderste verdieping moet vormen. Dat bij ons te lande uitgegaan is van de ongevallenverzekering, moge uit politieke overwegingen verklaarbaar zijn, zooals het begrijpelijk ware indien thans de ouderdomsverzekering aan de orde gesteld werd, maar voor een stelselmatig ontwerpen van een algemeene verzekeringsregeling was het eene even verwarrend foutief, als het andere dat nu zou zijn. Daarom is het in minister Talma te prijzen, dat hij van de Kamers vraagt eerst met hem een stevig fundament te leggen, en het is - vooral van hen die op spoed aandringen - onbillijk hem te verwijten dat nu nog niet aangegeven is hoe het met de andere verzekeringen zal gaan. Want hoe belangrijk het ook moge
| |
| |
zijn om nu reeds een voorstelling te vormen van 't geheele gebouw, en hoe zeer ook toegegeven moet worden dat de hoogere verdiepingen aan de fundeering gebonden zullen zijn, toch is het zeer goed mogelijk te beoordeelen of de grondvesten deugdelijk zijn. Men vergete niet dat de gebruikte beeldspraak zeer gebrekkig is. De sociale verzekering zal stellig geen stijf en dood bouwwerk zijn, maar een levend organisme. Het fundeeren ervan beteekent eigenlijk het planten van een boom met gezonde en breede wortels, die uit het maatschappelijk leven in ruime mate de krachten kunnen halen voor een groei, die jaren en jaren zal moeten voortgaan en duren.
Juist daarom is het verkeerd te meenen dat alles reeds bij den aanvang kant en klaar in elkaar moet zitten en dan te verwachten dat het precies gaat werken zooals men 't wenscht. Waarop wel te letten zal zijn, is op ruimte voor groei, en op innerlijke levenskracht.
Vandaar dat de ziekteverzekering een uitgangspunt moet zijn. Deze leeft reeds, hoe gebrekkig dan ook, in 't arbeidersleven, en moet zoodanig vervormd en geleid worden, dat een ontwikkeling spoedig volgt en in staat stelt om verder gaande hulp aan de arbeiders te verleenen. Weliswaar bestaat ook de ongevallenverzekering, maar als een kunstmatige, logge machine, die reeds nu gebrekkig werkt en stellig zich niet gemakkelijk voor andere taak kan vervormen. Hoe die ongevallenverzekering aangepast zal worden aan de ziektewet, is natuurlijk een vraag van belang. Doch de beantwoording daarvan behoeft de regeling voor ziekte niet op te houden. Integendeel zou het een vernieuwing van de vroegere fout zijn, indien thans de vormen der ongevallenwet als belemmerende steenen gelegd werden in den grond, waar een nieuwere en betere organisatie geplant moet worden.
* * *
Van het grootste belang is de regeling van het plaatselijk orgaan der sociale verzekering, want dit staat het dichtst bij het directe arbeidersleven. De Raad van Arbeid, die minister Talma hiervoor ontwierp is geen ambtenaarsinstelling, doch een wezenlijke vertegenwoordiging van belanghebbenden. De
| |
| |
inrichting ervan gelijkt sprekend op die van de gemeenteraden. Er is een voorzitter door de koningin benoemd zooals de burgemeester, verder een rechtskundig secretaris door den raad aangewezen. Er is ook een dagelijksch bestuur en er kunnen raadscommissie's ingesteld worden. Aan dezen raad wordt door de wet een taak ter uitvoering aangewezen in groote lijnen met veel vrijheid van aanpassing aan plaatselijke toestanden, terwijl bovendien een tamelijk uitgebreid terrein overblijft voor zelfstandig optreden. Want niet uitsluitend de arbeidersverzekering, maar ook allerlei uitingen der arbeidswetgeving, en dus bijna het geheele arbeidersbelang kunnen aan den Raad ter behartiging in handen gegeven worden. Daarvoor kan hij verordeningen maken, geldmiddelen innen, ambtenaren aanstellen, en in 't kort alles doen wat voor een goede werking dier wetten noodig is.
De autonomie van het nieuwe college is in deze breede trekken duidelijk genoeg aangegeven, en mits eenerzijds de wetten even ruim zijn opgezet en anderzijds de samenstelling van den raad een aansluiting aan het practisch leven waarborgt, zal ongetwijfeld de sociale gemeenteraad eene instelling worden, die van groot nut kan zijn.
Bezien wij eerst de samenstelling. De leden worden gekozen voor de helft uit arbeiders, voor de andere helft uit werkgevers, en wel naar een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, waarbij reeds uitgemaakt is dat de patroons zooveel stemmen hebben als zij arbeiders te werk stellen.
Deze regeling heeft de grootst mogelijke schijn van billijkheid, doch ook niet meer dan een schijn. Want aan de eene zijde wekt de evenredige vertegenwoordiging onder de arbeiders een verdeeldheid op, en bevordert partijgeest, terwijl toch practische samenwerking geboden is. Anderzijds geeft de regeling aan de groote werkgevers een overmacht op de kleine patroons. En ten slotte legt het evenwichtsbeginsel tusschen patroons en arbeiders, zooals de ervaring bij de Kamers van Arbeid leerde, een te groote macht in de handen van den voorzitter. Nergens bleek bovendien de even wichtspolitiek instaat tot snel en energiek handelen. Compromissen moeten bij alle belangrijke kwestie's aan de orde van den dag zijn. De samenstelling van den Raad levert daarom allerminst een waarborg
| |
| |
voor krachtig optreden. Er is echter meer. De nieuwe Arbeidsraad zal door zijn grooten invloed in contact komen met allerlei regeeringsorganen en instellingen. Nergens is eene aanwijzing te vinden van verband b.v. met gemeenteraden, armenzorg, filantropische instellingen, enz. Ook niet met de organen die uit de vrije ontwikkeling van de arbeidersbeweging zijn voortgekomen. Wanneer b.v. bedacht wordt welk een belangrijke rol de vakvereenigingen reeds thans spelen in de werkloozenverzekering, kan direct ingezien worden hoezeer de organen voor de arbeidersverzekering hulp zullen kunnen zoeken bij andere vereenigingen en instellingen.
De samenstelling van den raad is daarom te zuiver logisch bedacht inplaats van organisch ingepast in de bestaande werkelijkheid. Wanneer b.v. ⅓ der leden door de individueële arbeiders en evenveel door werkgevers waren aangewezen, terwijl de overige plaatsen werden vrijgehouden voor vertegenwoordigers van college's, vereenigingen en instellingen wier samenwerking met den raad noodig is en die b.v. uit aanbevelingen door den raad zijn gekozen; wanneer eindelijk de voorzitter door den raad zelf werd benoemd, zou stellig een college gevormd worden, met meer kracht en invloed. De uitwerking van een dergelijk stelsel zal ongetwijfeld ingewikkelder zijn maar is toch stellig niet ondoenlijk.
Doch ook een andere en eenvoudiger weg kan bewandeld worden, door aan de arbeiders een overwicht in den raad te geven, of wel dat overwicht te regelen voor enkele commissie's van uitvoering, waarin juist principieele tegenstelling van belangen te vreezen is. Dit heeft stellig de schijn van partijdigheid, doch ook weer niet meer dan de schijn. Want geen oogenblik mag vergeten worden dat de sociale raad tot taak heeft de belangen van den arbeider te behartigen, en bij elke handeling door de wet zelf beperkt is. Daardoor en door de gewone overheid kan voldoende gewaakt worden tegen schade van andere belangen.
Hoe ook de samenstelling geregeld worde, het voorstel dat thans is ingediend geeft geen waarborg van krachtig leven, en dàt is een allereerste eisch voor populariteit en voor het welslagen van de opgedragen taak.
* * *
| |
| |
De werking der sociale gemeenteraden zal verder geheel beheerscht worden door de wetten, die nader de taak der sociale raden omschrijven. Er is er voorloopig slechts een, n.l. de ingediende ziektewet. Ongetwijfeld heeft de bedoeling voorgezeten om aan het plaatselijk orgaan belangrijk werk te geven en zelfs vrij principieele beslissingen daaraan over te laten. Het bepalen van de hoogte der premiën, en zelfs van de uitkeeringen, het beheeren der geldmiddelen, het aanstellen van ambtenaren, behoort alles tot de taak van den Raad en van zijn dagelijksch bestuur. Hij is autonoom en heeft geen concurrentie van 't particulier initiatief naast zich. Dit blijft alles binnen de inderdaad breede opvatting die tot het instellen van den Arbeidsraad heeft geleid.
De particuliere en werkgeversfondsen, die volgens de vroegere wetsontwerpen met het overheidsfonds concurreerden, en die aldus den strijd van staat en eigen risico uit de ongevallen verzekering naar andere takken zouden hebben overgeplant, verdwijnen in Talma's plan. Zou daarmede dus een streep gehaald zijn door al wat er tegenwoordig op 't gebied der ziekteverzekering bestaat, om daarna alles nieuw op te bouwen? Of heeft de nieuwe arbeidsraad tot taak om al die instellingen bijeen te brengen en tot een enkele groote verzekering te vereenigen? Reeds de samenstelling van den Arbeidsraad laat dit organiseeren van het bestaande niet toe. Kon hij vertegenwoordigers dier oude instellingen in zich opnemen, dan ware het mogelijk, nu niet.
Maar evenmin durfde minister Talma alle bestaande instellingen ten doode te doemen. Omdat hij het eene niet kon en het andere niet durfde, bleef er niets anders over dan een gevaarlijk compromis. De ziekteverzekering is gehalveerd geworden in een geldelijke uitkeering bij ziekte, en in geneeskundige hulp. Voor 't eerste werd het monopolie van den Arbeidsraad streng ingevoerd, zoodat dus bestaande fondsen zonder meer hebben op te houden. En voor het andere werd alles aan 't particulier initiatief overgelaten. Zal hiervan het gevolg zijn dat de geneeskundige hulp onverzorgd blijft? Zoo iets was onmogelijk, want de uitkeering hangt nauw samen met de genezing onder leiding van een arts. De twee kunstmatig gemaakte helften der ziekteverzekering moeten toch
| |
| |
weer in een verband gebracht worden, dat nu ook zonder noodzaak kunstmatig is ontworpen. De wet dwingt n.l. wel degelijk, zij het ook indirect tot geneeskundige verpleging, want zonder dat is er geen uitkeering. Laat nu de wet al het verdere op dit gebied ongeregeld? Ook dit kon moeilijk, daar allerlei conflicten 't gevolg ervan zouden zijn. De wet eischt dat de geneeskundige hulp verleend zal worden door een of ander ziekenfonds, dat aan bepaalde eischen moet voldoen en op grond daarvan wettelijk erkend is. Of wel een gewone arts kan hulp verschaffen mits hij niet aan eenig fonds is verbonden. Gaat het nu, zooals de minister zich dit voorstelt, dan worden alle bestaande ziekenfondsen hervormd en gaan zich uitsluitend met de verpleging inlaten, of wel er worden goede nieuwe ziekenfondsen voor dit doel opgericht. De besturen van die onderscheiden ziekenfondsen staan geheel op zich zelf en los van den Arbeidsraad, die hen alleen kan controleeren. Maar 't is ook mogelijk dat er geen ziekenfonds komt, en dat - b.v. ten plattelande - de aanwezige geneesheeren geheel het heft in handen houden, en zich een deel van het ziekengeld voor hun hulp doen uitkeeren. Hoe duur en hoe onvoldoende die hulp op dat platteland soms kan zijn is nog kort geleden treffend gebleken door de mededeelingen in 't verslag van de Staatscommissie voor den Landbouw en op het Hygiënisch congres.
Het argument van den minister ter verdediging van zijn plan dat de wet n.l. noch kan dwingen tot verzekering tegen geneeskundige hulp, noch ook die hulp kan verzekeren van wege de afhankelijkheid van de geneeskundigen, is geheel en al formeel. De wet dwingt wel degelijk, en de arbeider is vrij wat meer afhankelijk van den arts, dan de regeering het zou behoeven zijn.
Maar bovendien is er in de geheele redeneering geen enkel ander houdbaar argument voor de halveering der ziekteverzekering.
Er zijn thans weliswaar meer ziekenfondsen voor geneeskundige hulp dan voor geldelijke uitkeering, maar van welk gehalte zijn die fondsen? Dat is een vraag van meer belang dan die naar het aantal. De meeste uitkeeringsfondsen zijn òf van ‘bus’ houders of van de arbeiders zelf in cöoperatieven
| |
| |
vorm. Doch wezenlijk goede fondsen combineeren steeds de uitkeering met de geneeskundige hulp.
En de fondsen voor enkel geneeskundige hulp zijn òf in handen van de artsen òf wel met hen in strijd gewikkeld.
De verzekering van goede geneeskundige hulp is een taak, die niet van terzijde ingevoerd moet worden. Daarvoor is die taak veel te ernstig en te belangrijk en bovendien te eng verbonden met het finantieel beheer der uitkeeringskassen. Hoe kunnen de Arbeidsraden met kracht de ziekte oorzaken en de bronnen van langdurig lijden opsporen en verbetering der volksgezondheid bewerken, indien zij allerlei kleine en tegenstrijdige belangen verbrokkeld moeten laten ‘schalten und walten.’
Voor de klasse der arbeiders is goede geneeskundige hulp belangrijker en meer van noode dan de geldelijke uitkeering. Was er te kiezen tusschen deze twee om aan te geven wat regeeringstaak moet zijn, en wat aan de arbeiders kan worden overgelaten, zoo zou de keuze moeten vallen op de geneeskundige verzorging, te meer daar die zich ook over 't gezin van den arbeider moet uitstrekken.
En zelfs wanneer de geldelijke regeling van de geneeskundige hulp niet door den Arbeidsraad mocht beheerd worden, dan nog zou het zijn taak moeten zijn om allereerst voor een goede geneeskundige dienst tegen matig en billijk tarief te zorgen.
Het is mogelijk dat het ook bij de practijk der ziektewet dien weg uitgaat, dat n.l. de officieele Arbeidsraad naast zich oproept een particuliere raad voor geneeskundige hulp, die 't geheele gebied omvat in een enkel fonds. Doch er is meer kans dat de grootst mogelijke verwarring ontstaat, en een hardnekkige belangenstrijd wordt ontketend, die den toch al wankelen arbeidsraad geheel omver gooit.
Gesteld b.v. dat werkgevers en artsen van meening zijn dat lichte ongesteldheden de geschiktheid tot werken niet ontnemen en op 't spreekuur, of op een zitting bij de fabriek, behandeld kunnen worden, doch dat de arbeiders zich hiermede niet vereenigen. De werkgevers hebben voor het fabriekfonds voor geneeskundige hulp erkenning verkregen, en willen hun zienswijze doorvoeren. De arbeidersleden van den Raad komen
| |
| |
in verzet. Waar de artsen geneeskundige hulp weigeren willen die arbeidersleden toch uitkeering toestaan. Nu zullen de voorzitter en 't hooger gezag kunnen optreden, maar 't conflict bezweren is niet zoo gemakkelijk als het te voorkomen. Het ontslag nemen van de eene of de andere helft van den raad kan het gevolg zijn, zooals zich herhaaldelijk bij de kamers van Arbeid voordeed. Er zouden meer strijdpunten aangegeven kunnen worden, die niet alleen mogelijk maar zelfs in hooge mate waarschijnlijk zijn.
Het compromis van minister Talma is daarom op zichzelf al zeer gevaarlijk, maar het is nog bedenkelijker dat reeds de eerste wet die aan de arbeidsraden ter uitvoering gegeven zal worden een op zich zelf onhoudbare regeling bevat, die bovendien kans geeft de geheele instelling te ondermijnen.
Hoe zal het met andere wetten gaan, die nog vrij wat grooter moeilijkheden te zien kunnen geven?
* * *
De instelling der ongeveer 80 sociale gemeenteraden eischt een centraal gezag om voor de eenheid der wetstoepassing te zorgen en op de goede handhaving toe te zien. Meer nog dan dit. Dat centrale gezag zal de samenwerking tusschen de raden moeten bevorderen. Het is een leemte in het plan Talma, dat aan die samenwerking te weinig aandacht is besteed. Zij is toegelaten weliswaar, doch niet voorgeschreven of aangemoedigd. De wind van decentralisatie die door het geheele gebied der sociale verzekering tegenwoordig strijkt, kan natuurlijk de krachtige centrale organen, die reeds bestaan, niet omblazen, en zal er allicht wat bureaukratische luchtjes uit wegwaaien.
Maar wanneer er nog geen centraal orgaan bestaat, wordt die wind wel eens gevaarlijk voor de appreciatie van de samenwerking en de eenheid der geheele verzekering.
Er moet niet alleen contrôle zijn over de plaatselijke organen, er moet ook een voortdurend onderling contact zijn. Daarom is het wel goed gezien van minister Talma, dat hij een hoogere raad wil samenstellen, verkozen uit de plaatselijke raden, maar niet dat hij er vijf wil instellen. Er behoort er
| |
| |
eén te zijn en niet meer. Ons land is wezenlijk niet zoo groot om de luxe van vele raden zich te veroorloven. Want al beredeneert de minister hoe zijn organisatie de uitbreiding van 't corps sociale ambtenaren overbodig zal maken, zoo zij hier toch geconstateerd dat aan elken arbeidsraad al vast 2 ambtenaren zijn, wier aantal allicht met 5 à 10 vermeerderd zal moeten worden. Dat is voor 't geheele land misschien een kleine duizend ambtenaren. Plaatst men nu daarboven 5 verzekeringsraden, waarin de staatsambtenaren tot een getal van wellicht 5 zitting hebben, dan komen nog 25 hoofdambtenaren met hunne administratieve hulpen er bij. Doch erger is dat deze 25 naast elkaar functioneeren zonder ander onderling verband dan het Haagsche departement.
Voor ons land is een enkel centraal orgaan zeer voldoende en het is reeds aanwezig in den vorm van de Rijksverzekeringsbank.
Een reorganisatie van deze instelling tot het centrale orgaan van de geheele sociale verzekering, met een voorzitter die de leiding heeft, een raad van hoofdambtenaren voor verschillende vakken en takken, en verder aangevuld met een grooter aantal vertegenwoordigers der raden van arbeid is dringend noodig maar tegelijk ook voldoende. Al wat daar tusschen in komt is onnoodig kostbaar en sticht slechts verwarring.
* * *
Al zijn er tegen de uitwerking van de nieuw ontworpen organisatie ernstige bezwaren in te brengen, toch is ongetwijfeld de hoofdgedachte breed en juist opgesteld. Het vormen van nieuwe gemeenschapsgroepen in het land, die door eenzelfde type van sociale verhoudingen gekenmerkt zijn, en waarvoor een gekozen raad de officieele vertegenwoordiging zal worden, moet ongetwijfeld aan de sociale wetgeving een groote steun verschaffen. De wetgever kan zonder veel omhaal van gedetailleerde regelingen aangeven wat noodig is en wat tot stand gebracht moet worden om daarna veilig de uitvoering over te geven aan de sociale overheid van elken kring. Daardoor wordt een aanpassingsvermogen verkregen dat in staat stellen kan overal zooveel voor de verheffing der arbeiders te doen
| |
| |
als de ekonomische verhoudingen zullen toelaten, terwijl de instemming met de nieuwe maatregelen voor een groot deel gewaarborgd zal zijn, omdat de belanghebbenden zelve er zoo geheel en al bij betrokken zijn. Ook de aanraking en de samenwerking met de uitvoeringsambtenaren zal veel verbeterd worden, daar het onmogelijk wordt dat deze met machtsvertoon optreden, terwijl toch hun gezag bekend en daardoor erkend en grooter zal worden.
Maar juist het bijzondere belang, dat de sociale gemeenteraden kunnen krijgen, maakt het des te dringender goed toe te zien dat de nieuwe gedachte zich zuiver verwerklijkt, en de nadere regeling niet terugvalt in organisatievormen die tot een geheel anderen en afwijkenden gedachtegang behooren. Uitgesloten moet daarom voor goed blijven elk concurrentie-stelsel. De wet stelt belanghebbenden in de gelegenheid de organisatie der sociale verzekering geheel en al naar eigen inzichten te beheeren, maar moet dan ook geen concurreerende woekeringen toelaten, die slechts afbreuk aan de eenheid en de kracht kunnen doen. Tweeërlei premie's, tweeërlei finantieel beheer, tweeërlei ambtenaren zijn onnoodig lastig en kostbaar, terwijl juist de nieuwe raad de grootst bereikbare eenvoud kan toepassen. Ook moet uitgesloten blijven, dat van boven-af gezonden ambtenaren een overwegende macht verkrijgen, waardoor de vertegenwoordiging als in de thans bestaande Raden van Beroep een schijnvertooning wordt. Slechts een controle- en appèlrecht moet en kan hen in staat stellen voor de wetshandhaving zorg te dragen. Maar vooral moet de samenstelling van den raad, die toch altijd ondergeschikt blijft aan de gewone overheid, een samenwerking waarborgen met verschillende bestaande besturen. Hij moet als autonoom orgaan in staat gesteld worden om al wat op sociaal gebied zich vruchtbaar ontwikkelde in zich op te nemen of tot blijvende samenwerking te verbinden. Wanneer dat geschiedt is het geheel overbodig consideratie te gebruiken voor vroegere verdienstelijke instellingen. Deze zullen zich dan toch gaarne onderschikken aan den raad, die haar steun en nieuw gezag verleent.
Iets dergelijks is uitsluitend te verkrijgen door de raden meer organisch samen te stellen, en tegelijk bevoegdheden te
| |
| |
geven tot het bijeenbrengen van alles wat in 't sociaal belang behoort samen te werken. Evenals een gemeenteraad b.v. commissie's van toezicht op 't onderwijs, armbesturen, regenten van ziekenhuizen enz. benoemt, zou ook de raad buiten hare leden commissie's moeten kunnen vormen voor een bepaald aangewezen taak.
En wellicht zou veel wat thans de taak der gewone gemeenteraden is met succes aan de arbeidsraden kunnen worden overgedragen, in 't bijzonder voor armenzorg en ziekenverpleging.
Dit alles ligt in de consekwentie der gedachte van sociale gemeenteraden. Maar deze consekwentie is in de wetsontwerpen niet voldoende te vinden. Integendeel blijft het beginsel vaag en toont de uitwerking aan dat er eenige vrees is om aan de autonomie van belanghebbenden te veel over te laten. De weg, die aan vroegere regeeringen zoo veilig scheen om een ambtenarencorps te vormen, dat volgens instructie's uitvoert wat de wet en de koninklijke besluiten precies aangeven, en dat dus in staat stelt om alle draden in handen te houden, die weg is niet heelemaal vergeten. Mislukken arbeidsraden en verzekeringsraden wat de ijver der vertegenwoordigers betreft, de voorzitters, secretarissen en hoofdambtenaren vormen de zenuwen, die 't land met Den Haag blijven verbinden. Evenmin is het middel vergeten om zoogenaamd het particulier initiatief te huldigen, door een schadelijke concurrentie en verdeeldheid van particuliere liefhebberij te laten voortwoekeren.
Erger is echter de inconsekwentie ten opzichte van de splitsing der ziekteverzekering. Hier is een afwijking van de hoofdgedachte, zoowel naar links als naar rechts. Want de ziekenkas, die geldelijke uitkeering verstrekt, vernietigt alle bestaande instellingen zonder pardon, en naast de bestaande ziekenfondsen die blijven mogen in de grootst mogelijke variatie wordt de model-instelling evenzoo zeer gemist als de noodzakelijke samenwerking. Noch in 't eene, noch in 't ander is de organische gedachte meer te herkennen.
Toch zal het niet zoo moeilijk vallen om door kleine wijzigingen in Raden- en Ziektenwet de consekwente toepassing van 't beginsel der sociale gemeenteraden te herstellen, of in elk geval mogelijk te maken dat een latere ontwikkeling zich
| |
| |
daarheen beweegt. Hiervoor is echter één ding noodig, dat n.l. het nieuwe denkbeeld zooveel ingang vindt, dat meer belangstelling en meer studie eraan gewijd wordt, dan alleen om het scherp te veroordeelen of buitenmatig aan te prijzen.
Het gevaar daarvoor is niet denkbeeldig. Er is in alle plannen van sociale verzekering nog zooveel anders, dat het oordeel afleidt. En de vele andere ontworpen raden, armenraad, bakkersraad, enz. maken wel wat huiverig voor de vele bijeenkomsten van liefhebberende leeken. Maar toch zou het te betreuren zijn, zoowel indien de gedachte van een sociale gemeenteraad slechts beschouwd werd als een vernuftige persoonlijke of politieke vinding, als ook indien zonder wegname van de ernstige gebreken de thans ingediende plannen tot wet werden verheven. |
|