| |
| |
| |
Sociale hygiëne
De arbeiders in de havens
Verslag over het in de havens van Rotterdam, Dordrecht en Amsterdam, Zaandam, Velzen - Westzaan tot 1 Januari 1910 uitgeoefend toezicht op den Havenarbeid. Uitgegeven door de Directie van den Arbeid. 1910.
De havenarbeiders hebben in ons land reeds meermalen de aandacht op zich gevestigd. Wanneer zij in staking gingen en de bedrijvigheid der groote handelssteden stop hadden gezet, kwam er bij de burgerij een gevoel van onrust. Die menigten sterk gebouwde en niet licht vervaarde mannen, zwijgend langs de kaden loopende, oefenden een druk uit op het publieke leven. Oorlogschepen en militaire bezetting brachten het hunne ertoe bij om een oorlogstoestand voortestellen. Maar ook bij ruimer nadenken waren de bootwerkersstakingen van een bijzondere beteekenis. Want het laden en lossen der zeeschepen in de havens staat in nauw verband met het geheele ekonomische leven, dat een gevoeligen slag ondervindt indien de toevoer van brandstoffen en materialen stopt, of de afvoer van producten niet geschieden kan. Te meer nog voor ons land, omdat het Nederlandsche transportwezen ook voor een groot deel de industrieele Rijnsteden in Duitschland bedient. Wanneer deze een anderen weg zouden kiezen of geschikt maken voor hun handel, werd vooral Rotterdam, dat toch reeds in een concurrentiestrijd met Antwerpen was gewikkeld, zwaar getroffen. Deze omstandigheden, die de stakingen der havenarbeiders gevreesd maakten voor handel en industrie, gaven er tegelijk ook een bijzondere beteekenis aan
| |
| |
voor de arbeidersbeweging. In die arbeidersbeweging werden de havenarbeiders dikwijls beschouwd als een soort keur-korps, een avant-garde van het revolutionnaire leger, of in elk geval als een deel van de proletarische klasse, dat in den klassenstrijd een post van vertrouwen bezette. Zij toch waren in staat gebleken om door hun stakingen de burgerlijke orde geweldig te schokken.
Was niet uit een strijd der bootwerkers te Amsterdam de groote Februari-staking der spoorwegarbeiders in 1903 voortgekomen, omdat deze laatsten weigerden zoogenaamde ‘besmette’ goederen te vervoeren? Juist daarbij was gebleken hoe de kracht der havenwerkers school in hun gevoel van solidariteit. Toen ook zag Troelstra in de transportarbeidersorganisatie's de macht, die ook in den politieken strijd de wil der arbeiders zou kunnen doorzetten. Bovendien was in de arbeidersbeweging de bootwerker een type, dat bijna een symbool werd. De zwaargespierde krachtige man, die door zijn werk op de schepen iets van den zeeman overnam, in een ruw onontbolsterd maar rondborstig karakter, en die om den broode gedwongen was ‘te duiken in de donkere ruimen’ en daar de voortgebrachte rijkdommen van handelswaren naar boven te brengen met groote inspanning van zijn krachtig lijf. Dat type was door den omvang van 't werk vertegenwoordigd in eenige duizenden, en verbonden door een sterk solidariteitsgevoel aan nog meerderen niet alleen in de eigen stad, maar ook in andere, zelfs buitenlandsche havens. Zoo is ongeveer het beeld, dat leiders en voorstanders der arbeidersbeweging zich van de bootwerkers vormden. Zoo moet Jac. van Looy hen gedacht hebben toen hij hen als ‘dappere, dappere mannen’ toezong in de dagen van den Transvaaloorlog, en toen de Nederlandsche bestuurders der havenarbeidersvereenigingen het plan van een boycot der Engelsche schepen ontwierpen. Zoo ongeveer ook zag Henriette Roland Holst hen toen zij het sonnet dichte:
‘Gij, die duikt uit het donkre ruim der schepen
tot het donker gewelf der blinde nacht,
of tot den middag, als de zonneschacht
goudflitsend glijdt langs blauwe waterstrepen, -
| |
| |
in heldre wereld schoudert gij uw vracht,
en daalt weer: op en neer, langs smalle reepen;
schatten der aarde voert ge door uw grepen,
en wint niets dan wat brood tot nieuwe kracht.
Soms stijgt een golf van toorn u naar den kop:
om vrijheid stort ge als een dolle stier
voorover, waar de scherpe punte' u treffen.
Dan ligt ge machteloos, een kreunend dier. -
O veel gekwelde broeder zie toch op:
leer kalme kracht, die ge behoeft, beseffen.
Wel scherp steekt zoo'n beeld af tegen de voorstelling, die b.v. de kleine burgerij zich van de bootwerkers vormde, n.l. als ruwe, half verwilderde klanten, over wier drankmisbruik en ongebonden leven allerlei verhalen de ronde deden, en die juist daarom tijdens de stakingen zoo te vreezen waren. In de latere jaren zijn dergelijke scherp tegengestelde indrukken zeer verzwakt. Er zijn stakingen geweest na 1903, die belangrijk minder spanning veroorzaakten. De vrees eenerzijds, de revolutionnaire verwachting anderzijds verdwenen. Want in Amsterdam toonde zich een werkgeversorganisatie de meerdere van de vakvereeniging, en ook in Rotterdam konden de patroons ondanks fel en lang verzet de machinale losinrichtingen der graanbooten in werking brengen. De kracht der vakvereenigingen, die even voor 1903 door een nationale federatie van alle transportarbeiders, en door een internationale verbinding over alle groote europeesche havens zoo sterk scheen te zullen worden als in geen ander vak werd gezien, slonk weg. Op dit oogenblik vervullen de havenwerkers in de vakbeweging slechts een zeer ondergeschikte rol, en het is er zeer verre van dat zij den politieken invloed bezitten, waarnaar voor een tiental jaren socialistische en anarchistische leiders om strijd dongen. Slechts een zeer klein deel der bootwerkers is georganiseerd: misschien 3 tot 5% in Rotterdam, 10 tot 15% in Amsterdam, en alleen in Zaandam kan de vakvereeniging door een vorm, die sterk aan een gilde herinnert, met bijzondere eischen gesteld aan de leden alvorens zij voorrechten genieten kunnen, een groot percentage van georganiseerden handhaven.
| |
| |
Van waar deze groote verandering? Het antwoord moet zijn dat deze inzinking gedeeltelijk slechts tijdelijk, voor een ander deel slechts schijnbaar is. De havenarbeiders waren niet de personen zooals ze vroeger gezien werden, en hunne stakingen waren niet zoo revolutionnair als zij wel geleken. Begrijpelijkerwijze is er meer aandacht geschonken aan de heftige verschijnselen van den strijd, aan de houding der stakers en de toespraken der plotseling opduikende leiders, dan aan het leven der bootwerkers, aan de sociale verhoudingen waarin zij verkeerden, en die de directe oorzaak waren van hun optreden. Ook vroeger vormden de bootwerkers een massa die in de vereenigingen kwam en ging bij het stijgen en dalen van ontevredenheids-bewegingen.
Het is daarmede gegaan als met de geheele arbeidersbeweging in Nederland. De sociale toestand was donker, de materieele omstandigheden der arbeiders stonden op een zeer laag peil; de afstand tot andere standen der samenleving was groot; een scherpe afscheiding wees de arbeiders bijna aan als een ander soort menschen. Dit werd gevoeld als iets natuurlijks, iets van zelf sprekends. Een arbeider en een arme liepen niet ver uiteen vooral niet wanneer de lagere klasse zich behept toonde met ondeugden van drankmisbruik, ruwheid, vuilheid op huis en kleeren en lijf, of zedeloosheid. En de arbeider beproefde uit alle macht en met alle middelen om fatsoenlijk te zijn. De berusting der arbeiders maakte de burgerij gerust, en deed haar vertrouwen op de goede geest die in Nederland sterk afstak met het buitenland. Daarin bracht de arbeidersbeweging op eens verandering, zoodra de mokkende en klagende ontevredenheid op eenig moment zoo sterk geprikkeld werd door een onrechtvaardige daad, of een soms kleine verergering van de materieele positie der arbeiders, dat een staking uitbrak. Dan was er opeens een solidariteit, lang gekweekt niet door onderlinge bespreking of door besef van saamhoorigheid, maar door een zelfde lijden van onhoudbaar gevoelde toestanden.
Die staking moest een heftig karakter dragen, omdat het geen weloverwogen daad was, maar een uiting van lang gevoelde en onderdrukte wrok. En daarom werd de werking ervan zoo schokkend naar weerszijden. De burgerij en de
| |
| |
werkgevers schrikten door 't onverwachte. Zij meenden de arbeiders te kennen, als berustend en tevreden, en zien ze opeens als vijandig tegenover zich in heftige gemoedsbeweging. En deze indruk maakt de toch reeds door de ongewone daad opgewonden arbeiders overmoedig. Zij zien opeens voor zich de macht van hun gezamentlijk optreden, en worden daarmede vatbaar voor verdergaande gedachten, dan het oorspronkelijk verzet tegen hun werkgevers. Vooral gold dit de havenarbeiders, zooals het ook met de spoorwegarbeiders gegaan is. Een uitgebreide, de bestaande maatschappij schokkende staking toont een revolutionnaire macht, en kan daarom aan de arbeiders de revolutie doen zien als een mogelijkheid, en daardoor ook als een doel.
Een heftig, gemoederen sterk bewegend en revolutionnair karakter is daarom aan de jeugd der arbeidersbeweging eigen. Zoo is het ook in Nederland geweest, en waarschijnlijk het duidelijkst, uitgebreidst en tevens het laatst bij de bootwerkers. Zoo is het geweest, en is het thans niet meer, althans niet voor het groote meerendeel der vakbeweging. De psychologische verklaring van de eerste stakingsbeweging maakt het reeds duidelijk dat hare werking niet blijvend kan zijn. Zoowel de arbeiders als de werkgevers geraken gewoon aan het neerleggen van den arbeid en richten zich erop in. Niet alleen het gemoed, ook het verstand gaat meespreken en tracht zich de leiding te veroveren. Want naast de spontane stakingen, die gewonnen werden, stonden er vele, en met de jaren toenemend in aantal, die spoedig verloren bleken. De overgang tot wat ‘moderne’ vakbeweging heet is daarom geen omslag, maar een geleidelijke en noodzakelijke ontwikkeling. De vakvereeniging is niet langer een stakingsinstituut, dat wacht op het losbreken van een conflict om alsdan de leiding op zich te nemen, en dat slechts een kern van leden behoeft om alle andere vakgenooten daaromheen te roepen, zoodra het werk stil ligt. Zij werd eene organisatie van blijvenden aard, die voortdurend de belangen der vakarbeiders heeft te behartigen en zelfs zoo min mogelijk door staking, maar liefst door andere middelen, die niet zoo kostbaar en gevaarlijk zijn. Zoo is het in alle landen, en ook hier gegaan, en met zeer veel betere resultaten, dan de vroegere schijnbaar leven- | |
| |
diger beweging vermocht te bereiken. Want niet alleen kon de vroegere staking slechts een verweermiddel zijn tegen diepe ontevredenheid wekkende veranderingen in het arbeidersleven, en streeft de blijvende, meer vasthoudende vakvereeniging voortdurend naar verbeteringen, die geleidelijk verkregen worden, maar bovendien is de invloed op de georganiseerde werklieden zooveel grooter en heilzamer dan van het vroegere
stakings-instituut. Dit moest uit zijn aard de arbeiders prikkelen tot verzet en heftige verontwaardiging; voortdurend strijdlust aanwakkeren en opstandigheid opwekken. Daarentegen vraagt de nieuwere vakvereeniging van hare leden toewijding, opoffering en vooral verstandig overleg en zelf beheersching. Zij bevordert matigheid en ontwikkeling, omdat die noodig zijn voor te nemen beslissingen; zij verspreidt vooral ook kennis van de vaktoestanden om te leeren inzien wat wèl en wat niet bereikbaar, wat op den duur voor aller belang schadelijk of voordeelig is.
Was deze overgang voor de Nederlandsche vakbeweging reeds een moeilijke, die echter nu sedert eenige jaren een voldongen feit is, en van grooten invloed werd op een mogelijke ontwikkeling der Christelijke werkliedenvereenigingen, voor de havenarbeiders deden zich de bezwaren in nog sterkere mate gevoelen. Wat in hen door sommigen als ruwheid gevreesd, door anderen als solidariteitsgevoel bewonderd werd, verzette zich tegen discipline en vaste aaneensluiting. Maar vooral was het de eigenaardigheid van hun vak, de bijzondere toestanden die bij den havenarbeid bestaan, welke eigenlijk de verklaring van bedoelden geest bevatten, en die aan de ‘moderne’ vakbeweging in de havens een afzonderlijke en moeilijke taak opleggen. Toch zijn er verschillende verschijnselen, die ondanks en misschien juist door de inzinking der vroegere vakvereenigingen, erop wijzen, dat ook de havenarbeiders gaan navolgen wat de andere vakarbeiders in ons land reeds hebben verricht. Een kort geleden door de Directie van den Arbeid uitgegeven officieel verslag over den havenarbeid geeft een goede gelegenheid een dier verschijnselen en wel het voornaamste te bespreken.
* * *
| |
| |
De oorzaak der stakingen van de bootwerkers lag in de ontevredenheid met hun toestand, niet in een verlangen naar vrijheid en naar andere maatschappelijke verhoudingen. Wanneer zij zich zooals de dichteres beschreef als een stier op de prikkels wierpen, was er een directe oorzaak geweest om hun toorn op te wekken die echter reeds lang voor het fel opbruisschen aanwezig was. Die kleine directe oorzaak wegnemen zou niets baten, indien er niet meer veranderde. Doch wat? en op welke wijze? Dit zijn de vragen waarop het voor de havenarbeiders meer op aankomt, dan op hun plotselingen en tijdelijken invloed in 't ekonomische en politieke leven. Met zoo'n algemeen dwangmiddel waren zij in de vroegere jaren slechts weinig gebaat geweest. Om echter die vragen te beantwoorden was er meer noodig dan toorn en ontevredenheid. De prikkels hadden zij leeren kennen, nu kwam het er op aan te weten wat hen opjoeg om dat te kunnen toonen als de werkelijke en blijvende oorzaak van de arbeidsconflicten. Dit werd begrepen door enkele der verstandigste leiders van de vakvereenigingen, die het zoo belangrijk vonden dat zij er de stichting van een nieuwen bond voor over zouden hebben. Die bond zou zich baseeren op kennis der toestanden, zooals elke nieuwere vakvereeniging, om op een verkend terrein de lotsverbeteringen te ontwerpen en met de meest geschikte middeien tot stand te brengen. Van deze leiders ging in April 1905 de publicatie uit van een vlugschrift, waarin beschreven werd door welke oorzaken de havenarbeiders telkens weer zich zouden verzetten tegen hunne werkgevers. Een Noodkreet heette dat vlugschrift en niet ten onrechte, want het deed het leven der havenarbeiders kennen met zulke donkere zijden, dat die noodzakelijk als onduldbaar en onhoudbaar gevoeld moesten worden. Die noodkreet kon niet zonder meer voorbijgaan. De autoriteiten, die bij stakingen te hulp geroepen werden om met kracht de orde te handhaven, konden onmogelijk hun oor gesloten houden, waar geklaagd werd dat
leven en gezondheid der havenarbeiders voortdurend in gevaar verkeerden, en zij dikwijls op hun zwaar verdiend loon op ergerlijke wijze beknibbeld en bedrogen werden, zonder eenig middel zich daaraan te onttrekken. De Burgemeester van Rotterdam, in overleg met de Kamer van Arbeid, wendde zich tot
| |
| |
den Minister en er werd tot een onderzoek besloten. Twee tijdelijke ambtenaren, onder den titel van havencontroleur, kregen opdracht de gesignaleerde misstanden zoo uitvoerig mogelijk na te gaan. Een reeds in hoofdtrekken ontworpen wettelijke regeling zou daarop volgen. Deze regeling kwam echter door de intrekking van het wetsontwerp-Kuyper niet tot stand. Toch bleek uit de controle der twee tijdelijke ambtenaren dat de overheid in de havens een taak te vervullen had, zoodat uit den tijdelijken maatregel een blijvend, zij het ook voorloopig, toezicht op den havenarheid ontstond. Dit voorloopig toezicht was na eenigen tijd aldus geregeld. Voor Rotterdam en Dordrecht bezochten drie controleurs geregeld de zeeschepen, en ook meerdere binnenschepen, waar laad- en loswerk werd verricht. Een tweetal controleurs deed desgelijks voor Amsterdam, Zaandam, Velsen en Westzaan. Deze ambtenaren stonden onder leiding van commissie's te Rotterdam en te Amsterdam, die respectievelijk uit een werkgever en een arbeider, en twee van beide bestonden, terwijl de plaatselijke inspecteur van den arbeid voorzitter was.
Begrijpelijkerwijze beperkten deze commissie's zich niet tot een onderzoek, maar trachtten zij ook verbeteringen te verkrijgen, al misten zij den dwang eener wet. Door maandelijksche in de dagbladen gepubliceerde verslagen werden de bevindingen publiek gemaakt. Toch stelden deze rapporten niet tot een overzicht in staat, en daarom werd door de Directie van den Arbeid een samenvattend verslag uitgegeven. Dit eerste grootere officieele verslag is geen volledige voorstelling van het leven der bootwerkers, doch laat enkele toestanden zien, die als 't ware symptomen zijn van een ziekte, en daarom voldoende aanleiding geven naar geneesmiddelen te zoeken. Een der vakbladen noemde - en niet geheel ten onrechte - de regeeringspublicatie een officieele noodkreet. Niet ten onrechte herinnert toch de inhoud aan het vroegere vlugschrift, waarvan het op menig punt een bevestiging geeft.
* * *
Het is onnoodig uitvoerig te beschrijven wat de misstanden zijn, waarover het Verslag over het haventoezicht gegevens
| |
| |
bijeenbrengt. In 't kort kunnen die duidelijk genoeg aangegeven worden. Want het betreft allereerst de zorg voor de veiligheid der arbeiders die de schepen laden en lossen. Met talrijke cijfers wordt aangetoond hoeveel die te wenschen overlaat, en in allerlei opzichten. De vele ongevallen, die daarvan het gevolg waren worden opgesomd, en dan blijkt hoe vooral Rotterdam een slecht figuur maakt met in verhouding twee maal zooveel ongevallen als in Amsterdam. Terwijl gemiddeld op elke 2 schepen in Rotterdam een ongeval gebeurde was dit in Amsterdam gemiddeld op elke vier. Dit cijfer wordt van beteekenis indien bedacht wordt dat in Rotterdam bijna 9000 schepen, in Amsterdam ongeveer 2000 schepen jaarlijks ingeklaard worden.
Erger wordt nog dit treurig blijk van onveiligheid doordat beschreven staat hoe vaak geweigerd werd maatregelen te nemen tegen aangewezen gevaarlijke toestanden, terwijl zelfs een baas daarbij durfde zeggen dat hij nog genoeg papieren voor de aangifte van ongevallen bij zich had.
Ook over het gevaar voor de gezondheid bij het lossen van stuivende ladingen zijn treffende feiten medegedeeld.
Naast dezen ergerlijken toestand, is er nog een andere ook meermalen reeds in 't publiek genoemd, n.l. de buitengewoon lange werktijden. In het verslag komt een sprekende tabel voor, die opsomt hoeveel malen door de controleurs te Rotterdam werktijden van 24 uur achtereen en langer werden geconstateerd. Die tabel begint met den 24urigen arbeidstijd en eindigt met een van 68. Een werktijd van 36 uur werd in 1909 nog 14 maal aangetroffen. Natuurlijk kwam het in meerdere mate voor zonder dat zulks bekend werd. Dat het zware werk zoo lang volgehouden kon worden is bijna niet denkbaar zonder den drankprikkel. Nog dezer dagen schreef een vakblad der bootwerkers dat arbeiders, die zoo lang werken willen, met het aldus behaalde hooge loon twee huishoudens moeten onderhouden, dat van hen zelf en dat van den kastelein. Maar het is ook ondenkbaar dat de gezondheid door zulk lang werk geen schade zou lijden.
Van den derden reeds vroeger aangewezen misstand: dat aan de arbeiders niet het loon betaald werd dat hen toekwam, bevat het officieel verslag ook bewijzen. Op verzoek der
| |
| |
arbeiders werd meerdere malen nagegaan of bij de loonsberekeningvan de juiste tonnenmaat der schepen was uitgegaan, en bleek er een verschil in 't nadeel der arbeiders te bestaan, varieerend van 30 tot 500 ton. Zelfs bij het constateeren hiervan gelukte het de commissie niet steeds, het te kort uitbetaald te verkrijgen.
Nog op meerdere kleine bijzonderheden van de arbeidstoestanden wordt gewezen, zooals op het gebrek aan onderdak voor wachtende bootwerkers aan de havens, over het ontbreken van drinkwater of privaten, het aanvoeren van drank door rondvarend kleine handelaars, z.g. ‘kistjesmannen’, over overladen booten die de havensarbeiders naar de op stroomliggende schepen brengen, over onvoldoende eerste hulp bij ongevallen, over het uitbetalen van loon in herbergen, over willekeurige loonkortingen. Voorts zijn er uitvoerige mededeelingen over den Zondagsarbeid, die in Rotterdam nog geregeld een 200 à 300 arbeiders in touw houdt.
Ten slotte is er een hoofdstuk in het officieele verslag gewijd aan een middel, dat beproefd is geworden om de stakingen te voorkomen, n.l. het collectieve arbeidscontract. Zoowel in Amsterdam als in Rotterdam is in 1906 en 1908 een dergelijke regeling getroffen geworden, die aan de arbeiders het recht gaf zich op een scheidsgerecht te beroepen. En merkwaardig is het dat in beide steden, de eenige maal dat daarvan gebruik gemaakt is de werklieden in 't gelijk gesteld zijn. Doch aan de collectieve arbeidscontracten is in beide groote havens door de werkgevers een einde gemaakt.
* * *
De beschreven misstanden zijn onhoudbaar. De beschrijving zelve is het bewijs daarvan. Ze staan echter niet op zichzelve als uitwassen die afgesneden kunnen worden, maar zijn symptomen van een ziektetoestand. Want met veiligheidsmaatregelen alleen zijn de vele ongevallen niet te voorkomen, zoolang de gerekte arbeidstijden voortduren. En door deze te verbieden zijn de arbeiders niet gebaat, daar zij zelf uit eigen belang er de oorzaak van zijn. Het is de eigenaardige wijze waarop de arbeid in de havens geregeld is, waaruit de mis- | |
| |
standen voortkomen. Daarom is het noodig in 't kort te beschrijven hoe de arbeid in de havens thans ingericht is. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tusschen de zeeschepen, die op geregelde tijden terugkomen, de z.g. ‘lijnbooten’ en andere die met een of andere lading binnenvallen, de z.g. ‘wilde booten’. Reeds de eersten geven ongeregeld werk, want het laden neemt nu eens meer dan weer minder tijd in beslag, al naar gelang er b.v. op enkele goederen gewacht moet worden. Dit geeft dan ook aanleiding tot de dikwijls zeer lange werktijden. Geregelder geschiedt het lossen der wilde booten; dat kan ten minste geschieden, doch hierbij is er dikwijls groote haast om zoo vlug mogelijk gereed te zijn, zoodat dag en nacht doorgewerkt wordt. Maar bovendien is de hoeveelheid werk die deze ‘wilde booten’ in de haven verschaffen zeer ongelijkmatig over de dagen van 't jaar verdeeld. Nu eens is er plotseling veel, dan weer weinig werk. Deze onregelmatigheid is oorzaak van een zeer losse arbeidsverhouding tusschen werkgever en bootwerker. In wezen is bijna alle havenarbeid losse arbeid. De werkgever neemt slechts mannen aan wanneer en zoolang hij werk heeft. Toch wenscht hij steeds de beschikking over werkkrachten te hebben, zoodat hij voorkeur heeft voor arbeiders die bereid zijn steeds te wachten tot hij werk geeft en die ondertusschen zich niet bij een ander aanmelden. Wordt dit
onwillekeurige verband iets vaster gewenscht, dan ontstaat de categorie der los-vaste arbeiders. Deze zijn aan een werkgever verbonden, die hen geen doorloopend werk toezegt, doch slechts een voorkeur boven andere losse arbeiders, zoodra hij werk heeft. Ten slotte zijn er ook vaste arbeiders, aan wie een loon gewaarborgd is, en die steeds werk hebben. Het is duidelijk dat deze arbeidsverhouding uit den aard van het havenwerk voortkomt, zoover het van de zijde der werkgevers wordt beschouwd. Mits er voortdurend een genoegzaam aanbod van arbeiders is, zijn zij aan niets gebonden en betalen een loon dat door stukgeld regeling volkomen evenredig is aan het gepresteerde werk. De arbeid staat geheel gelijk met een waar, die tegen vaste prijs en naar benoodigde hoeveelheid gekocht wordt. Er zijn slechts twee nadeelen voor de werkgevers. Allereerst het gevaar dat er niet genoeg arbeiders zijn, doch dit wordt opge- | |
| |
heven door het betrekkelijk hooge stukloon dat betaald wordt. Bovendien heeft de toevloed van plattelandsche arbeiders, dikwijls door werving aangemoedigd, tot nu toe nog geen gebrek aan arbeidskrachten doen gevoelen. Het andere nadeel is dat voor elk werk opnieuw arbeiders aangenomen moeten worden en het gebrekkige verband met zulk los personeel. Uit dit nadeel hebben de werkgevers zich uitgered door de tusschenpersonen. Achter den cargadoor, die de eigenlijke werkgever is, staat de stuwadoor, die 't werk aanneemt, en achter dezen staan weer de krassen of bazen, uit de arbeiders gerecruteerd, die direct met hen omgaan, hen aannemen, betalen en toezicht op hen houden.
Voor de arbeiders is echter de oplossing der twee moeilijkheden een schaduwzijde te meer geworden. Het ongeregelde van den havenarbeid belet reeds dat zij hun leven van werk en rust behoorlijk kunnen verdeelen, en moet noodzakelijk een slechte werking hebben op hun verhouding tot het gezin. Dit wordt nog verergerd door het losse verband met de werkgevers. Zij zijn nooit zeker van werk, moeten het telkens weer opzoeken of erop wachten. Waar nu als in Rotterdam het aantal bootwerkers overtreft het aantal arbeiders dat zelfs op de drukste dagen werk vindt, moet noodzakelijk menige werkdag zonder verdienste voorbijgaan. Dit wordt weer goed gemaakt zoodra er werk is, en vandaar de vasthoudendheid der arbeiders om een taak die eenmaal begonnen is, zelfs na een langen werkduur voort te zetten en niet aan anderen over te geven. Zij willen daaraan zooveel mogelijk loon verdienen, omdat zij mogelijk den volgenden dag de gelegenheid zullen missen. Daardoor ontstaat er tusschen de arbeiders een geest van concurrentie, die scherp afsteekt bij de solidariteit die sommigen in zoo sterke mate bij hen aanwezig meenden te zien. Ondanks het vrij hooge stukloon, dat bij geregeld werk een weekloon zou verschaffen, zooals de meeste arbeiders niet kunnen bereiken, heeft de havenarbeider een matig inkomen, waarvan de waarde voor hem en zijn gezin sterk verminderd wordt door het wisselend bedrag, dat nu eens veel dan weer weinig weekinkomen verschaft, en de budgetberekening bederft.
Ten slotte brengt het het middel, door de werkgevers aangewend, om den last van de aanwerving en het toezicht af te
| |
| |
wentelen, n.l. het gebruik van dikwijls weinig ontwikkelde tusschenpersonen, voor de arbeiders weinig goeds. Deze personen zijn het vooral, die geen oog hebben voor veiligheid of gezondheid der arbeiders, voor hun belangen buiten het werk, en die bovendien op de loonen ten eigen bate beproeven te beknibbelen. Merkwaardig is het hierbij te voegen dat de omschreven toestanden het sprekendst zich voordoen in Rotterdam, waar de snelle aanwas van 't aantal havenarbeiders door het toenemend handelsverkeer, het een en ander bevorderde. Aanzienlijk minder scherp is het in Amsterdam, waar vele havenarbeiders voorzien zijn van een werkboekje, een soort vakbewijs, door de werkgeversvereeniging uitgereikt. Doch het meest beperkt zijn de nadeelen voor de arbeiders in Zaandam, waar de vakvereeniging tracht het aanbod en het te werk stellen der arbeiders te regelen, door hen intedeelen in ploegen, aan welke bij vermeerdering van werkgelegenheid achtereenvolgens toegestaan wordt de arbeidstaak aantevatten.
Deze regeling, die aan de oude gildebepalingen herinnert ligt voor de hand. De werkgevers hebben er geen belang bij dat de hoeveelheid arbeid die te verrichten is regelmatig over de beschikbare arbeidskrachten verdeeld wordt. Integendeel zouden zij daarmee den invloed der arbeiders op het vasttestellen loonbedrag vergrooten, en de leiding van het werk kunnen verliezen. Voor de arbeiders is het echter van groot belang. Slechts door een systematische verdeeling zouden zij door afwisselende ploegen een beperkten arbeidstijd, een regelmatiger dagverdeeling kunnen genieten, zonder dat het gezamentlijk verdiende loonbedrag zou verminderen. Dit werd dan alleen regelmatiger over de weken van 't jaar en over de verschillende arbeiders verdeeld. Wie bij een dergelijke regeling ook geen belang hebben, dat zijn de tusschenpersonen, meerdere stuwadoors en de bazen, daar zij voor een groot deel overbodig zouden worden. Dit was echter tegelijk een besparing en eene opruiming.
* * *
Al is het niet mogelijk dat het beschreven middel opeens in volle dosis wordt toegepast en genezing brengt, omdat het een werkelijke solidariteit, een inzicht, en een organisatie van
| |
| |
de arbeiders eischt, die niet aanwezig zijn, zoo zal toch de bestrijding der beschreven ziekte-symptomen ongetwijfeld moeten trachten dezen weg in te slaan. Daartoe zijn allereerst de vakvereenigingen aangewezen. Maar daarnaast ook de regeering. Dit blijkt ook trouwens uit de vroeger reeds gepubliceerde hoofdlijnen voor een ontwerp-stuwadoorswet.
Daarin toch wordt niet alleen getracht om voor de veiligheid en de gezondheid der arbeiders maatregelen dwingend vast te stellen, en een grens te bepalen voor den werktijd, maar bovendien wordt de kwaal van den havenarbeid, die de bootwerkers maakt tot eenigszins wilde en ruwe lieden, blootgesteld tegelijk aan buitenmatige afmatting en sterke verleiding tot ongeregeld leven, onmiddellijk aangetast door regels te stellen voor het losse arbeids-verband tusschen den arbeider en zijn werkgever. De verplichting voor den stuwadoor om erkenning aan te vragen, en voor den bootwerker om een soort erkend vakbewijs bij zich te dragen, zal de gelegenheid openen om zoowel van overheidswege als van de kant der vakvereenigingen te streven naar een betere verdeeling van den arbeid, die op den duur niemand schaden en allen ten goede zal komen.
* * *
Er zijn verschijnselen aanwezig, die de kans verschaffen dat de regeering en de vakvereenigingen uit de eens zoo revolutionnair gezinde havenarbeiders zich op dezen weg zullen ontmoeten. En dit is ook noodig en nuttig. De havenarbeiders kunnen niet meer het type zijn van de strijdbare massa, voorgaande op het pad dat naar de vrijheid voert.
De vrijheid der havenarbeiders geleek maar alteveel op een ongebondenheid, die onmachtig maakt om in de sociale ontwikkeling nuttig werk tot stand te brengen. Nu echter voor zulk nuttig werk de weg verkend is en deze wijst naar een toestand van gebondenheid, een beperking van vrije, d.w.z. losse verhoudingen om daardoor te komen tot een beheersching van den materieelen en moreelen toestand der arbeiders, zal de overgang misschien nog moeilijk zijn. Doch het begin van dien overgang zal daarom te meer voor den socialen hygienist een heuchelijk verschijnsel zijn, waarvoor hij in ruimen kring aandacht en belangstelling wenscht op te wekken.
Is. P. de Vooys. |
|