De Beweging. Jaargang 6
(1910)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Politieke gesprekken
| |
[pagina 298]
| |
zich geen systeem van denkbeelden of van duidelijke hervormingsplannen ontvouwde. Juist die onthouding teekent dezen staatsman. Hij wenscht samenwerking ook met andere partijen, en legt zich daarom geen hinder van sterk geprononceerde partijbeginselen in den weg. Zoo alleen is 't mogelijk om wetten te maken, die een nationaal karakter hebben, en die geen sterken weerstand opwekken. Zoudt ge nu denken dat het nuttig is, zoo 'n minister te prikkelen tot meer principieel optreden? Laat hem liever met rust. G. Dat hangt er maar van af, wat die daden zullen zijn. Nationale wetten; 't is een mooie uitdrukking, maar waaraan ik niet kan gelooven. Minister Heemskerk is heelemaal geen figuur voor nieuwe banen. N. Ge valt over mijn uitdrukking: ‘nationale wetten’, maar wat is er te denken van de uwe, die ‘nieuwe banen’ heet? Dat is goed voor jeugdig enthoesiasme. Ge moogt mijn lijnen van gelijdelijkheid conservatief noemen, maar daarom zijn ze niet minder werkelijk. Nergens is de wet der inertie zoo zeer van kracht als op 't gebied der practische politiek. Let wel, voor ge mij in de reden valt, ik spreek niet van politieke programma's en wat daarmede samenhangt. Daar zijn nieuwe banen zoo veelvuldig als voor de luchtvaart. Maar laat zoo'n nieuwe-baan-politicus eerst eens minister zijn, dan komt de verantwoordelijkheid wel. Denk eens aan Briand in Frankrijk die onlangs een groote eerste Meibetooging verbood en met politie en legermacht is tegengegaan. G. Uit uw afdwalen bemerk ik wel dat ge weinig lust hebt in een gesprek over politiek. Laten we Briand voorloopig rusten, en keeren we tot Heemskerk terug. De sferen om die twee politieke personen verschillen te veel, dan dat we die dooreen kunnen mengen. N. Neen, daarin hebt ge gelijk. Wilt ge dan een voorbeeld van den practischen zin van Heemskerk? Dat is de pas ingediende wijziging der Armenwet. Schreef niet de N. Rt. Crt. hierover dat deze poging misschien minder goeds beloofde dan het vroegere ontwerp Borgesius, maar veel meer kans heeft om aangenomen te worden? Alle filantropen zijn het erover eens, dat minister Heemskerk een bijzonder nuttig werk zal doen. De fouten der tegenwoordige armenwet worden | |
[pagina 299]
| |
verbeterd, en een samenwerking van de velerlei schakeeringen der filantropie bevorderd. En deze twee resultaten zijn te verkrijgen zonder aanstoot te geven of weerstand op te wekken. G. Wanneer ge dat nu practische politiek noemt, dan zijn de lijnen van geleidelijkheid wel erg duidelijk. Ik voor mij noem dat heelemaal geen politiek, het is stilstand. Zeker, de armverzorging zooals die thans is, zal met dubbele bedeeling en de onderlinge samenwerking van diakenen, armmeesters, kerkbesturen en de talrijke vereenigingen en vereenigingetjes gebaat zijn. Maar...die armverzorging blijft wat ze was. Dan deed Borgesius tenminste een poging om iets te veranderen. En er moet toch wel eens een einde komen aan dat verouderde systeem, dat tegelijk zoo hardvochtig spot met elk gevoel van menschelijkheid, en onpractisch is tegenover die vele armen, welke geen paupers zijn en het ook geen enkel oogenblik wenschen te worden. Is er dan geen andere geest van broederlijkheid, geen verheffing boven de ouderwetsche standsbegrippen, die zoo'n schande niet langer toelaten? En toch is er in Engeland een werk van toewijding, overleg en inzicht tot stand gekomen, - ik bedoel het rapport der koninklijke commissie over armenzorg - dat het onmogelijk moest maken vrede te nemen met een wetje als minister Heemskerk durfde indienen. N. Daarover zou veel en lang te praten zijn. Er is zeker veel verleidelijks in, om te zien hoe in 't buitenland de armverzorging humaner en practischer is. Maar wij zitten nu eenmaal vast aan de geschiedenis van ons volk. De kerk en de armenzorg zijn te onafscheidelijk verbonden, dan dat zoo op eens die twee uit elkaar kunnen gehaald worden. Nu nog, het is duidelijk genoeg gebleken, verzet de kerk zich ertegen. Ge moet niet vergeten dat landen als Engeland en Denemarken altijd staatsarmenzorg hadden. G. Natuurlijk, er is verzet tegen elke hervorming van eenige beteekenis. Maar ik weiger het practische politiek en staatmansbekwaamheid te noemen dat verzet te ontwijken. Evenmin als ik het een teeken van takt vind het verzet te prikkelen, zooals Kuyper dat soms kon doen. Maar als het voor het volk om levenskwesties gaat, moet er openheid en eerlijkheid zijn, en niet minder een krachtige wil. Daarmee werkt | |
[pagina 300]
| |
een overheid die respect afdwingt. Voor zoo eene is het niet noodig respect aan te kweeken, en te eischen, zooals tegenwoordig maar al te veel gevraagd wordt voor de gevestigde machten, ook als ze niets uitvoeren om eerbied en genegenheid of gehoorzaamheid te verdienen. N. Hoe kunt ge zóo doordraven. Het is toch al te duidelijk, dat er van een krachtige hervormingsgezinde regeering in ons land geen sprake kan zijn. De politieke omstandigheden zijn er niet naar. G. Juist, zoo draaien wij in een kringetje rond. Regeering en politieke toestand kloppen op elkaar. Dat is constitutioneel. Ik heb het dan ook niet over de regeering alleen, maar vooral ook over den politieken toestand, dien ge zoo helder en rustig vindt. N. Ik begrijp wel waar ge heen wilt. Uw temperament en uw genegenheid voor een betere en mooiere samenleving dan de onze is, maken u ontevreden met de tegenwoordige politiek. Doch ge zult toch moeten erkennen, dat er op dit oogenblik geen andere mogelijk is. En ge zult moeten begrijpen, dat er toch ook veel goeds uit voortkomt. G. Dat kan ik geen oogenblik aannemen. De rust en helderheid van de tegenwoordige politiek is maar schijn, een gevolg van een vertroebeld inzicht in de wezenlijke volksbelangen. En daaruit kan geen goeds voortkomen. N. Dat lijkt me veel te veel theorie. We hebben 't vroeger reeds meermalen besproken, en 't lag toch ook te veel voor de hand, om er over heen te glijden, dat de partijstrijd in ons land groot gevaar opleverde voor onze vólkseenheid. Kuyper schreef het nog weer onlangs in de Standaard met een kleine variatie op zijn vroeger ontwikkeld systeem, dat er eigenlijk in ons land drie kringen zijn, met een geheel eigen wijze van denken en gevoelen; de katholieke, de anti-revolutionaire en de liberale. De eerste had de oudste historische rechten, de tweede was verbonden aan den mooisten tijd van ons volksbestaan, en de laatste aan de jongste eeuw. Zoo ziet hij ons volk verdeeld, en zoo wou hij die verdeeling ook tot grondslag voor zijn staatkunde gebruiken. Maar daardoor kwam er een wezenlijke splitsing, die met den dag scherper werd. En met die splitsing 't gevaar van overheer- | |
[pagina 301]
| |
sching en onderdrukking, van vervolging en weerwraak. Dat zijn we nu te boven. Maar laten we toch oppassen het vuurtje weer niet opnieuw aan te blazen. G. En moeten we daarom dan van alle wezenlijke politiek afzien? Dat is juist de ongelukkige fout. Zeker, ik geloof het graag, dat de menschen het politieke antithesespel moe zijn, want er kwam wel kwaad, maar geen goeds uit voort. En toch had Kuyper gelijk, maar slechts voor een deel. Er is een verdeeling onder het volk, en die is ook zooals hij aangeeft, maar daarbij is er nog een andere, die hij ook heel goed gekend heeft, maar die hij expresselijk achteruitgeschoven en bedekt gehouden heeft. Dat spelletje is hem al te goed gelukt. En dat is juist de vertroebeling van het politieke inzicht. N. Ge bedoelt dat een sociale of democratische politiek beter ware geweest. Maar ge moogt toch niet vergeten, dat alle pogingen in die richting finaal mislukt zijn. G. Neen, dat vergeet ik geen oogenblik, evenmin als de oorzaak dier mislukking n.l. het miskennen, dat er naast de ekonomische ook een kerkelijke onderscheiding in de bevolking bestond. Kuyper heeft tegenover de eenzijdige ekonomische politiek, in den aanvang de zijne gezet, die zoowel religieus als ekonomisch was, en daarom sterker. En toen hij begon het ekonomische op den achtergrond te dringen was er maar een man, die hem weerstond, dat was Staalman, in zijn eigen partij. Zijn tegenstanders hebben het hem te gemakkelijk gemaakt. N. Ze hebben hem dan toch vinnig genoeg bestreden. G. Ja, persoonlijk, maar niet in zijn stelsel. Borgesius en Bos volgden hem in zijn onderwijs-politiek, en zelfs ook Troelstra door de bekende ‘Groninger motie.’ Daarmede hoopten zij de democratische verdeeling te kunnen zuiveren van de antithese. Maar inplaats van dat te bereiken volgden ze Kuyper de helling af van 't politieke bederf. N. Of van de politieke reiniging. Er is nu toch weer open terrein. Wat belet u nu om een nieuwe politiek op te bouwen en nieuwe banen aantewijzen? G. Dat is nu juist, wat ik betoogen wilde. Het gebeurt niet, en toch is het zoo hoog noodig. Alle partijen hebben hun program nog als van ouds, maar het voert een schijnbestaan, en de politieke practijk is afwachten en schipperen. | |
[pagina 302]
| |
N. Dat zijn wel andere en barre woorden, maar 't is toch eigenlijk precies wat ik zei, dat er een neiging is tot samenwerking. G. Uiterlijk en meer niet. Maar op het innerlijke komt het aan. De vrije Liberalen zijn er eigenlijk nog het beste aan toe. Hun geheele stelsel brengt het afwachten mee, en van 't schipperen der anderen beloven zij zich een begrijpelijk genoegen. Kwader gaat het de unie-liberalen. Hun verlegenheid blijkt het beste uit het zoo pas gepubliceerde nieuwe ontwerp van een beginsel-program. Dat zijn nu met recht de ‘Nieuwe Banen’ waarover ge straks smalend hebt gesproken. Niet alleen den vrijzinnig-democraten maar zelfs aan de sociaaldemokratie tracht het wind uit de zeilen te halen. Maar blijkt daaruit vertrouwen op een eigen groep van kiezers, een eigen groep van belanghebbenden, zoowel in ekonomisch als in geestelijk opzicht? Uit gebrek aan besef van de eigen positie, is rondgezien naar al wat er moois te beloven zou zijn. Van daar ook de ongelukkige vage uiteenzetting van beginselen. En zal het den vrijzinnig-democraaten veel beter gaan? Dat is nu de partij van de sociale politiek bij uitnemendheid. Heeft zij een ander program dan de liberale unie? Maar daarop komt het voor hen minder aan. Zij denken zich de besliste en de bij uitstek practische hervormers, wars van beloften-politiek, en van revolutionnaire leuzen tegelijk. Doch in het meest practische onderwerp, de ouderdoms-verzekering zijn ze zoo vastgeraakt, dat het een tour de force zal zijn daaruit te komen. Over hun onderwijs en onderwijzerspolitiek spreken we maar niet. Waar is hun politieke lijn? waar hun actie? Nog meer dan afwachten, is het bij hen verwarring en krachteloosheid. Ten slotte de sociaal-demokratie. Zij vormt ongetwijfeld de meest levende partij van de linkerzijde. Haar kiesrechtbeweging, haar strijd voor den tienurendag, voor staatspensioneering, hebben een stevigen grondslag onder de arbeiders. Maar 't is alles doodgeloopen tegen 't resultaat der verkiezingen van verleden jaar. Daarin schuilt een mislukking van de onderwijspolitiek, die ter wille van de eenheid der arbeiders de staatsschool prijs gaf, zonder dat kerkelijke arbeiders voor | |
[pagina 303]
| |
haar beweging gewonnen werden. En op 't laatste congres is dit punt gebleven zooals 't was. Ook hier dus afwachten. En zelfs schipperen. Want het op den voorgrond brengen der premievrijstelling van de lage loonen bij de sociale verzekering door Troelstra, toont zijne houding. Zoolang de toestand niet anders is, dan maar halen wat er te halen valt. N. Uw gansche betoog is niet anders dan een argumenteering van wat ik voorop stelde. Er is kalmte in de politiek, en de behandeling van zakelijke voorstellen wordt niet vertroebeld door allerlei politiek gespeculeer. G. Zakelijke voorstellen? Waar zijn die te vinden? Dat is juist mijn grief. De kalmte in de politiek maakt dat er geen zakelijke voorstellen zijn. Er is natuurlijk voor de Tweede Kamer altijd wel iets af te handelen. Naast de naturalisaties, onderzoek van grieven, aanvullingsbegrootingen, onteigeningswetjes, is er altijd wel zoo een of ander punt van regeeringszorg, dat met een klein wetje, of een wetsverbetering gediend is. Met zulk klein goed is een agenda gauw gevuld. Doch belangrijke dingen, waar zijn ze? En dat is nu de rechterzijde die voor 't eerst een betrouwbare en groote meerderheid heeft, terwijl onder 't ministerie Kuyper gedurende vier jaar allerlei is voorbereid. N. Dat laatste mag in geen geval meegerekend worden. Want het is niet het minst in deze regeering te prijzen dat het Kuyper-régime tot de geschiedenis gerekend wordt. Juist daardoor kwam de rust. En bovendien zijt ge onbillijk. Tegenover groote maatschappelijke hervormingen mogen de aanhangige voorstellen klein gelijken, ze hebben op zichzelf genoeg beteekenis. De rechterlijke organisatie, de wijziging van de Hinderwet om de waterverontreiniging tegen te gaan, de Bakkerswet, de Octrooiwet, een wijziging van de Arbeidswet, een Steenhouwerswet. Dat zijn toch onderwerpen van eenig belang; om niet op de Armenwet terug te komen. G. En de zedelijkheidswet, en die tegen gehuwde ambtenaressen. N. Ja, geheel zonder een rechtsche tint kan een rechtsch ministerie niet voor den dag komen. G. Natuurlijk, maar hoe houdt links zich daarbij? Dat is voor | |
[pagina 304]
| |
mij een vraag van politiek karakter. Kiezen zij flink en principieel partij, zooals van Houten b.v. nog deed? N. Is het niet verstandiger, om de aandacht der rechtsche kiezers niet al te scherp erop te vestigen? Zij zouden anders de regeering op die punten eens tot een minder gewenschte haast kunnen aansporen. G. En de linksche kiezers eens wijzer maken over de laksheid hunner voorgangers. De toegevendheid aan de klerikale politiek heeft immers op onderwijsgebied al treurige gevolgen genoeg gehad. N. Meent ge dat nu werkelijk? Gelooft ge niet dat de liberale politiek gefaald heeft en dat nu eindelijk een behoorlijk evenwicht nabij is? De vrije school naast de overheidsschool, is toch zoo kwaad niet gebleken. 't Is waar dat de zeer geavanceerde onderwijzers er niet bijster mee tevreden zijn. Maar dat is begrijpelijk. Zij gevoelen dat hun rijk uit is, dat niet zij, naar eigen inzichten, de opleiding van het toekomstig geslacht beheerschen, maar de burgerij zelve. En bovendien, dat zij te gehoorzamen hebben aan de gestelde machten, zooals ieder ander. Trouwens die geheele oproerigheid van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers is heel gauw geluwd. Toen het krachtig optreden der autoriteiten de sympathie van de geheele burgerij bleek te hebben, toonden zij zich behoorlijk gematigd. G. Zoo eenvoudig is de zaak toch niet, en evenmin zoo onschuldig. Een politiek die eenige toekomst zal hebben, kan op onderwijsgebied niet toegeeflijk zijn. Hoe kan verwacht worden dat de toekomstige burgers vatbaar zullen zijn voor andere en betere denkbeelden over de samenleving, indien hun de kennis en de geschiktheid benomen wordt om een vrij en zelfstandig oordeel te vormen. Wie 't onderwijs verwaarloost, heeft of te weinig of te veel vertrouwen op zijn beginselen, En nog erger wordt het wanneer bovendien de degelijkheid vermindert. De vele richtingsscholen maken het onderwijs duur of slecht. Denk eens aan dat er in een gehucht, zeg met 20 en 40 kinderen drie scholen zijn met een of twee leerkrachten voor alle klassen. En ga eens na hoeveel er aan 't onderwijs voor de arbeiderskinderen in de grootere steden ontbreekt. Men is heel blij die massa op het twaalfde jaar kwijt te zijn. Wanneer het erop aan zal | |
[pagina 305]
| |
komen die kinderen tot het veertiende jaar te houden en daarna nog enkele jaren herhalingsonderwijs te geven, wat toch hoog noodig is, zal er geen geld voor te vinden zijn. Denk dan verder nog eens aan de kosten voor kindervoeding en kleeding, voor schoolbaden en ontspanningsterreinen, die toch zoo noodig zijn om een ander en beter soort arbeiders te krijgen. Aan dat alles is vooreerst geen denken. En wie waren daarvan de warmste voorstanders? Wie ijverden er voor, en brachten de tegenwoordige onvoldoendheid voortdurend onder de oogen van 't publiek? Dat waren de onderwijzers, die nu zoo'n duw van 't publiek kregen, omdat zij het ideale van hun werkkring hoog wilden houden. Neen de onderwijspolitiek is verder van de wijs dan ooit. Of liever, er is geen onderwijspolitiek meer, ook niet bij de rechterzijde. De tegenwoordige wettelijke regeling zal de wanorde doen toenemen. Voor de ouders die het betalen kunnen, lijkt het niet zoo kwaad, maar voor de anderen komt er een tijd, dat zij zich in veel zullen moeten schikken, waarvan de liberalen van voor 30, 40 jaar niet gedroomd hebben. N. Ik geloof dat ge zeer overdrijft. Maar in elk geval heeft deze regeering, en deze politieke toestand daaraan geen schuld. Het is Kuyper, die de oorzaak is van wat gij vreest. En ge zult moeten erkennen dat in die lijn niet verder wordt voortgegaan. G. Maar is er dan toch een voortdurende toepassing in die richting, en niet alleen zonder terughouding, maar zoo gul mogelijk. Dat is bij 't bespreken van Ter Laan's interpellatie over Putten duidelijk genoeg gebleken. Maar ge hebt gelijk mij eraan te herinneren, dat ik onze discussie deed afdwalen. Ik heb geen antwoord gegeven op uw bewering dat deze regeering dan toch met voorstellen komt die belangrijk genoeg zijn. En onder wat ge noemde is inderdaad wel 't een en ander dat de moeite waard is, mits het tot stand komt. Dat mag ik er wel bij zeggen, want de ijver van de rechterzijde is niet bijster groot. Nog enkele weken vergaderen en het zittingsjaar is voorbij. Daarvoor was het toch niet noodig om het Verzekeringsdebat op zoo smadelijke manier aftebreken. Dat is teekenend geweest, voor wat | |
[pagina 306]
| |
gij de neiging tot samenwerking geliefde te noemen. Het wil zeggen dat de minderheid zich mag bukken naar de besluiten der zestig. En dat ze het gewoonlijk doen wil. N. Integendeel. 't Is noodig hier goed te onderscheiden tusschen de ontactische vormen waarmede het debat is afgesneden en het wezen van de zaak. De Tweede Kamer voorzitter was niet erg handig, en prikkelde daardoor geheel onnoodig. Maar in 't wezen van de zaak had de rechterzij groot gelijk. De minister is met zijn verzekeringswetten aan 't werk. En nu wilde de linkerzijde reeds vóor de indiening daarvan wantrouwen wekken, en den minister zoo mogelijk op zij schuiven. Daartegen verweerde zich rechts. Wat kan daartegen zijn? En bovendien heeft de Kamer een reglement gemaakt om te veel gepraat te vermijden. Wat is logischer dan dat deze regel zoo tusschenbeide eens aangelegd wordt? En wie zou het anders doen dan de meerderheid? G. Dat zijn toch niets dan schijnargumenten. En weet ge waar het dan toch eigenlijk op neer komt? Dat niet de Kamer, maar de minister beslist over een zoo belangrijk onderwerp als de sociale verzekering. De Kamer moet toch de gelegenheid hebben duidelijk te maken wat zij op dit gebied wenscht; welke soort verzekering moet voorgaan, en welk stelsel de voorkeur verdient. Dan kan de minister zich daar naar schikken. Maar de rechterzijde vreesde dat de minister niet hetzelfde wilde, als de meerderheid der Kamer, zoo min als over den tien-urigen arbeidsdag die wenschen dezelfde bleken. En waarom wilde men rechts dan toch den minister aanhouden? Ik zal het u zeggen, en ik vind dat zeer kenmerkend voor het zoogenaamd practisch werken. 't Is omdat men wel weet dat er toch geen belangrijke regelingen tot stand zullen komen. 't Is aldoor, en niet alleen links, maar ook rechts, afwachten en schipperen. Al is er geen waarborg voor wetten, zooals de meerderheid van 't volk die wenscht, wat nood, men speelt op zien-komen. En zoo is het ook met de Staatscommissie voor de grondwetsherziening. N. Over die verzekeringskwestie hebt ge misschien gelijk. Maar ik vind dat heelemaal niet erg, want de wetenschap daarover is zoo wisselend, dat haastig werk bijna zeker een | |
[pagina 307]
| |
strop belooft te zijn. Doch hierop ga ik nu niet verder in, want over de grondwetsherziening geloof ik dat gij het mis hebt. Wanneer die geen bewijs is van den wil tot samenwerking, wat moet het dan wèl zijn? In die commissie komen samen de politieke leiders van alle partijen, de minister presideert, en de departements-ambtenaar die de wet moet maken is secretaris. Dat toont toch duidelijk de practische zin van minister Heemskerk. Hij wil zien of er een mogelijkheid is om een wezenlijk nationale grondwetsherziening tot stand te brengen, waaraan alle richtingen meewerken. Dat kan in de commissie beter en spoediger blijken dan in de Kamer. De commissie toch werkt in 't geheim rustig voort, onbevreesd voor kritiek en vrij van reclamelust. En is eenmaal de commissie tot overeenstemming gebracht, waartoe deze minister zeker zijn alleruiterste best zal doen, dan is ook in de twee Kamers de geheele zaak spoedig geregeld. G. Die voorstelling is bijna idyllisch; van zooveel vertrouwen in politiek-blanco en schipperzin, had ik u niet verdacht. Wie trouwens Dr. Kuyper in de Standaard erover las, zal wel begrijpen dat van dit lid der Staatscommissie niet zoo'n volle medewerking is te verwachten. N. Nu overdrijft ge mijn bedoeling. Let wel. Heemskerk staat voor 't feit dat men om grondwetsherziening vraagt voor de kiesrechtregeling; zoowel van links als van rechts. Bovendien zijn er wel punten in de grondwet, b.v. over de troonsopvolging, die bijna iedereen graag anders zag. Moet hij nu een voorstel tot grondwetsherziening indienen, zooals 't vorig ministerie deed? Dan zal 't natuurlijk een rechtsche zijn, zooals Kuyper 't vorig jaar al sterk heeft bepleit. En dan zal 't mislukken. Nu zegt hij: ‘ik ben bereid zoo nauwkeurig mogelijk te onderzoeken welke wijzigingen kans van slagen hebben doordat de partijen zich met elkaar verstaan.’ Ik geef toe, het is niet principieel, maar 't is practisch. En bovendien kan hij dan den aandrang van Kuyper laten opwegen tegen dien van Troelstra. G. Meent ge dan werkelijk, dat die Staatscommissie meer is dan een middel tot verschuiving van moeilijkheden? N. Stellig geloof ik dat. Het zou een onderschatting zijn van Heemskerk te meenen, dat hij alleen minister-premier was | |
[pagina 308]
| |
om lustig en vroolijk de zaken gaande te houden. Hij is geen hervormer, en eer conservatief. Maar hij is toch wel een regeerder. En 't is zoo begrijpelijk dat hij voor zijne gaven een taak als bereikbaar ziet, die zijn vader eenmaal volbracht heeft, om n.l. een grondwetsherziening doortevoeren, die noch een Kuyper, noch een Borgesius erdoor zouden kunnen krijgen. Wanneer hem dat gelukt, en ik geloof dat het voor ons land een weldaad zou zijn ter rustige verdere ontwikkeling, dan houdt hij gedurende een reeks van jaren het stuur van staat in handen. Eerst al om deze Kamers de wenschelijkheid van grondwetsherziening te doen aannemen. Daarna de nieuwgekozen Kamer, en dan komt de kiesrechtregeling en weer nieuwe verkiezingen. Deze dingen zullen al het andere en de voorbarige sociale politiek behoorlijk op den achtergrond houden. Ik geloof wezenlijk dat Heemskerk dit wel kan doen, en dat hij er genoegen in heeft. G. Ik kan het mooie vergezicht niet genieten, en zie slechts een reeks jaren van beuzelarij. N. Van een zeer geregelde politiek, zonder heftige partijopwinding, en ondertusschen van voorbereiding voor de vele belangrijke onderwerpen, die door haast slechts geschaad worden. G. Ge vergeet toch iets. N. Daarvan ben ik me niet bewust. G. Dat de geheele tegenwoordige kalmte wel eens schijn kan blijken. Ik kan niet aannemen dat de beroeringen en de stellig heftiger wordende buitenlandsche politiek ons onaangeroerd zouden laten. In Pruisen gaan de jonkers zoo scherp en uittartend tegen de zwaar belaste bevolking der groote steden in, dat het zoo onmogelijk kan blijven. De Engelsche strijd tegen het Hoogerhuis zal verre gevolgen hebben. In Frankrijk moet de ultra-radikale regeering krachtige politieke hervormingen invoeren. De Belgische klerikale regeering wankelt, en kan plaats maken voor een zeer radikale, zooals Denemarken er reeds een heeft.Ga naar voetnoot1) En in den Balkan ontwikkelt zich | |
[pagina 309]
| |
een nieuwe politiek, die revolutionnair vuur bergt, dat overal vonken kan doen rondspatten. N. Is dan onze tegenwoordige toestand geen bewijs hoe weinig invloed het buitenland heeft? De onderwijzersoproerigheid, de sluiting van 't verzekeringsdebat zijn zonder eenige beroering van 't publiek afgeloopen. Hoogstens toonde dat publiek zich ingenomen met een bezadigd maar sterk beleid. G. 't Gebeurt wel meer dat een vonk dooft voor dat de ontplotbare stoffen ontbranden. En bovendien, er is een gemeenschap met het buitenland al komt die niet in de dagelijksche gebeurtenissen tot uiting. Voor de kiesrechtpolitiek, en die van krachtig aanpakkende sociale hervorming is er, ook in ons land, een buskruitmijn, die op weinige vonken wacht, misschien maar op een enkele. N. Die vonk zal hier niet komen, en tijdens de grondwetsherziening naar Heemskerk's plan kan al dat buskruit dienst doen, op veilige schietterreinen. |
|