| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen
G. Mannoury, Methodologisches und Philosophisches zur Elementar-Mathematik. Haarlem, P. Visser Czn., 1909.
Men kan zich van het werk van den heer Mannoury zeker niet afmaken met de frase dat wiskundigen het zeer filosofisch en filosofen het zeer wiskundig zullen vinden. Op gezag van meer bevoegden neem ik gaarne aan dat het wiskundig gedeelte voortreffelijk is.
Van het niet-wiskundige hierin valt het mij echter moeilijk iets te zeggen. Het is zooals de schrijver zelf in zijn Inleiding opmerkt: Wiskundigen en filosofen verstaan elkaar niet altijd. De schuld ligt natuurlijk bij de filosofen. Deze hebben zich gewend aan een wijze van uitdrukking, die voor den wiskundig ontwikkelde niet erg verstaanbaar is. Wel hebben de filosofen hun best gedaan, om den wiskundigen vorm te gebruiken en hun beweringen te ‘bewijzen’, maar dat bewijzen gaat dikwijls meer uit op een overtuigen door dichterlijke gedachten en mooie woorden dan op het maken van strenge gevolgtrekkingen uit eenduidige of welbepaalde veronderstellingen. De wiskundige heeft dus niet geheel ongelijk, wanneer hij zijn methode boven die van de filosofen stelt.
Zoo meent de schrijver, en nu begin ik zijn eerste hoofdstuk te lezen over het grondbegrip van de wiskunde, d.i. het begrip eenheid-veelheid, dat bij den denkenden mensch niet als eenvoudig en zuiver gegeven verondersteld kan worden.
‘Im Gegenteil, eben für den denkenden Menschen ist, wie wir schon anzudeuten versucht haben, dieser Begriff ein unklarer, ein künstlicher, ein mit dem kontinuirlichen Wesen der Wirk- | |
| |
lichkeit durchaus streitiger, und also eigentlich ein widersinniger Begriff.’
Is het mijn schuld, maar ik weet niet wat ik hierbij moet denken. Er liggen in dien volzin een aantal onderstellingen, die niet scherp bepaald zijn, en daaruit wordt de gevolgtrekking gemaakt dat het begrip eenheid-veelheid ‘also eigentlich ein widersinniger Begriff’ is. Widersinnig: omdat het strijdt met het kontinue wezen van de werkelijkheid? Maar zou men dan niet liever zeggen widerwirklich? Of is het reeds bepaald dat Wirklichkeit en Sinn elkaar dekken, zoodat, verondersteld dat het wezen van de werkelijkheid werkelijk kontinue is, het nooit zinvol zou kunnen zijn met die werkelijkheid in strijd te komen? En is een ‘widersinniger Begriff’ minder werkelijk dan een begrip dat wel zin heeft?
De oplossing dezer moeilijkheden is waarschijnlijk te zoeken in de voorliefde, die de schrijver voor een zekere wijze van uitdrukking heeft. Hij houdt er n.l. van elk geloof ‘bijgeloof’ te noemen en alles wat wij gewoonlijk voor hypothese, waarschijnlijke theorie of iets dergelijks uitgeven, als ‘onwaarheid’ te bestempelen. Ik geloof niet dat men hiermede, kentheoretisch gesproken, iets bereikt. Wie ‘onwaarheid’ zegt, veronderstelt even goed waarheid als hij die van ‘waarschijnlijkheid’ en ‘onwaarschijnlijkheid’ spreekt. Dit kan aan de scherpzinnigheid van den heer Mannoury niet zijn ontgaan. Maar hij vindt goed door geestige paradoxen zichzelf en anderen het denkleven te veraangenamen.
Daarvoor onze dank! De lektuur van Mannoury's boek is in vele opzichten onderhoudend en prikkelt tot nadenken.
d. B.
| |
Herman Poort; Enkele verzen. Meindert Boogaerdt jun. Zeist 1909.
De schrijver van deze verzen is ongetwijfeld een gevoelig mens, maar hij mist het vermogen dit gevoel te verwerkeliken tot een dichterlike schoonheid, het om te zetten in beelden en
| |
| |
klanken die het gevoel van zijn gemoed in de gemoederen van medeschepselen doen voortleven. Hier is wel innerlike bewogenheid maar geen geluidskracht, geen stem. In de opdracht van dit kleine boekske, huldigt de heer Poort de stelling dat men het weinige ‘goede’ dat men schreef niet met minder werk aan moet vullen tot een bundel. Deze opvatting is juist; maar waarom heeft hij nu van dit mindere werk een bundeltje gemaakt, en hield hij het ‘goede’ achter?
| |
Jan Greshoff: Aan den verlaten Vijver. Verzen. Uitgegeven te Zeist bij Meindert Boogaerdt Jun. Anno 1909.
Minder dan deze enkele verzen van den heer Poort is het boekje dat de heer Greshoff ons aanbiedt. Want hier is wel vaardigheid, ofschoon zwakke, maar het gevoel ontbreekt. Zo men ooit van pretentieuse verzen spreken kan dan hier, d.w.z. er is wel pretentie maar er zijn geen verzen, als men tenminste onder verzen gedichten en onder gedichten de uitingen van een dichterschap verstaat.
Op 't omslag mag 't woord ‘Anno’ voor 't jaartal niet ontbreken; verder: ‘van dezen bundel verschenen genummerde exx.: vier op japansch en zes op hollandsch papier door den schrijver geteekend.’ Deze aankondiging van een beginneling betreft een ‘bundel’ van vijfentwintig gedichtjes. Deze gedichtjes zijn verder met motto's van grote schrijvers voorzien en dragen opschriften als: ‘Bij een Antiek-porceleinen Kom’, ‘Bij een Antiek-kristallen Bokaal’, enz. zodat de lezer begrijpt dat deze schrijver, wiens naam, eigenhandig geschreven, op japansch papier verkrijgbaar gesteld werd, een man is van artistieke smaak en dichterlijke belezenheid. Maar de verzen zelf zijn er niet beter om. Deze zijn geen zingen maar geaffecteerd spreken met keurige ordelik geschikte en naar den klank zorgvuldig afgewogen onbeduidende woordjes. Hen lezende heeft men voortdurend het angstige gevoel als ging men over een lemen bruggetje dat onder onze stap dreigt in te zakken. De lezer heeft aanhoudend het gevoel dat het zogenaamde vers
| |
| |
onder zijn aandacht bezwijken zal, maar ieder volgend woord houdt hem nog juist op, doet het nog net eventjes. Want de heer Greshoff is, zoals gezegd, bij 't saamzoeken van zijn woorden zeer zorgvuldig geweest. Maar:
Wie geleende tonen slaakt
Heeft zijn lied in 't hoofd gemaakt.
zei Tollens, en de heer Greshoff kan het zich aantrekken.
| |
A. Dolfers: De Alchimisten. Meindert Boogaerdt Jun. Zeist 1909.
Een, grote onoorspronkelikheid verradend, streven naar het bizarre en buitengewone, zonder dat dit evenwel bereikt wordt. Daartoe ontbreekt tezeer buitengewoonheid aan de ziel van den auteur, die alledaags en laag bij den grond, slechts geforceerdheid maar geen schoonheid uit.
| |
J. Hora Adema: Tropenstudies. Meindert Boogaerdt. Zeist 1909.
De heer Hora Adema heeft een reis naar Madagascar gemaakt en tekende nauwkeurig alles op wat hij zag. Op deze wijze: ‘Het witbleek verandert in lichtroze-geel, in donkerroze, in rood, het donkere om me in geel en bruin, en verrassend snel is de duistere leegte van den nacht omgezet in de lichtende volheid van een Oosterschen dag,’ enz. Hij tekende alles op wat hij zàg, niet wat hij beleefde. Behalve op enkele bladzijden aan het slot, blijkt nergens iets van emotie. Na het eindigen van de lectuur slaakt de lezer een zucht en weet weer evenveel als toen hij begon.
| |
| |
| |
Marie Metz-Koning: Van geen familie. Zeist, 1909. Meindert Boogaerdt Jr.
Dit boek is inderdaad ‘van geen familie’ en behoort tot geen ras. Het is een (volstrekt niet talentloze) reflectie van een week leven en doet weeïg aan. Met behulp van het niet helemaal onbelangwekkende ‘geval’ wordt een zwakke poging gedaan om buiten de kooi van het realisme te geraken. Doch het blijft een hulpeloos fladderen tegen de tralies.
| |
P.H. Hugenholtz Jr.: Frans van Assisi. Een karakterbeeld. Van Holkema & Warendorf. Amsterdam 1909.
Een door en door onbeduidend boekje, samengesteld uit de gegevens die verschillende vroegere biographen bijeenbrachten, en geschreven ten dienste van de ‘Vereeniging tot het houden van voordrachten met lichtbeelden.’
Ongetwijfeld was Fr. v. Assisi een belangwekkende figuur en zijn leven moet wel bizonder geweest zijn, maar de heer Hugenholtz vermocht hem ons niet anders te doen zien dan als een getroubleerde dweper. Om het leven van een groot man te beschrijven moet men het grote in zijn daden en denkingen niet slechts kunnen beseffen maar ook weten weer te geven zo dat het grote en belangwekkende er zichtbaar aan wordt. Maar dan moet men vooral anders aangelegd zijn dan de heer Hugenholtz is. Op blz. 81 zegt hij: ‘Het was immers Ernest Renan, die Frans van Assisi den grootsten en trouwsten navolger van Jezus van Nazareth heeft genoemd. Zeker niet ten onrechte!’ Deze betuigende uitroep kenschetst het best de ingetogen, zedige maar vermakelike onbescheidenheid waarvan dit boekje doortrokken is.
T.L.D.
| |
| |
| |
Een Wereldcorrespondentie van Meisjes-Studenten. Opstellen uit verschillende Staten over Vrouwenstudie. Rotterdam, Brusse, 1910.
Bij gelegenheid van het tweede lustrum der. Vereeniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden is dit smaakvol gedrukte en verluchte boekje verschenen. Het laat ons weten dat de jonge vrouwen van onzen tijd, bijna overal en in grooter omvang dan waarvan historische herinnering spreekt, bezig zijn met het paradijsgeluk van de volken die geen geschiedenis hebben te breken. Het eigenaardige daarbij is dat de jeugdige schrijfsters meer aan de toekomst dan aan het verleden denken. Alleen waar de moderne vrouwenbeweging nog zeer zwak is, zoekt zij steun in de herinnering aan vroegere grootheid: in Portugal denkt men aan de beroemde vrouwen van de Renaissance en uit Griekenland worden de namen genoemd van Corinna en Aspasia.
Res parvae crescunt luidt het motto van deze verzameling. Onze vaderen plachten daar, meer als uiting van hun ideaal dan van werkelijkheid, concordia voor te zetten. Hebben onze meisjes-studenten dit opzettelijk weggelaten? Men is geneigd dat te denken, wanneer men de herhaaldelijk geuite klacht leest, dat er onder haar zoo weinig esprit de corps is. Hoe het zij, deze wereldcorrespondentie getuigt van een solidariteit, die onder mannelijke studenten niet bekend is, althans niet tot uiting komt.
De tijd om iets beslissends te zeggen over oorzaken en gevolgen van vrouwenstudie schijnt nog niet gekomen. De duitsche schrijfster begint met de opmerking dat er in haar land 1 1/2 millioen meer vrouwen dan mannen zijn. Maar in Amerika, waar de vrouwenbeweging begon en verreweg de grootste afmetingen heeft aangenomen, is die verhouding heel anders. Er wordt verder op gewezen dat de machine de vrouw veel huiselijken arbeid uit de hand genomen heeft. Maar dit was niet het geval in de kringen van de Renaissance-kultuur met haar femmes-savantes. De vrouwenstudie is een te inge- | |
| |
wikkeld probleem om het zoo eenvoudig op te lossen. Wij hebben wel veel historische methoden, maar nog niet veel historische wetenschap.
Doch het past niet bij het feest van de tienjarige te gaan filosofeeren. Daarom aan de Leidsche vereeniging onze hartelijke gelukwenschen en aan alle Meisjes-studenten de betuiging van onze oprechte sympathie! |
|