De Beweging. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Een democratisch blok
| |
[pagina 194]
| |
de godsdienstige gevoelens der christelijke arbeiders, den vrede naar die zijde te beslist, dan dat samenwerking lichtvaardig zou worden opgegeven. Ook een verbitterende politiek is van minister Heemskerk wel niet te verwachten. Zijn vluchtig, glimlachend beleid, is alleszins geëigend het wantrouwen in een politiek, die zich als christelijk aandient, onder de bedachtzame burgerij te doen uitsterven. Zij, die binnen-kort een andere partij-formatie verwachtten, zich schikkende naar de scheiding van conservatisme en democratie, hebben zich in hun beschouwingen niet weinig overhaast: de coalitie op den grondslag der godsdienstige antithese, dunkt ons hechter dan ooit. De verschuivingen in het kiezers-corps, tot uitdrukking komende in de overwinning der rechterzijde, hebben, ter anderer zijde, belangrijke wijziging gebracht in de politieke positie van 't liberalisme en der sociaal-democratie beide. De tegenstellingen in 't liberalisme zijn tot zulk een rijpheid gekomen, dat de innerlijke samenhang, die een regeer-krachtige partij behoeft, volkomen verbroken is. 't Oud-liberalisme is te zeer van de beide andere partijen vervreemd, het neigt in haar practische sympathieën te zeer naar de rechterzijde, dan dat 't anders dan onder een oogenblikkelijken druk, - als in 1905, - tot samenwerking geneigd en geschikt zou zijn. Terwijl de Liberale Unie, onder den invloed der vrijzinnigdemocratie, - in laatste instantie beide staande onder den druk der arbeidersbeweging, - zich naar het algemeen kiesrecht, naar krachtiger sociale hervormingsarbeid wendde, bewoog zich het oud-liberalisme in tegenovergestelde richting. Het kwam meer-en-meer onder den verderfelijken invloed der grootindustriëelen, die in hun eigen, benepen klassebelang het algemeen landsbelang vereeren, die in hun afkeer van algemeen kiesrecht, in hun tendentieus verzet tegen de werking der ongevallenwet, in hun weerzin tegen staatsbemoeiïng op het terrein van den arbeid in 't algemeen, meer-en-meer vervreemden van het overig liberalisme. Het liberalisme, als geheel bezien, is uit te scherpe politieke en ook sociale tegenstellingen opgebouwd, dan dat 't op een gemeenschappelijk program van breederen grondslag zou te zamen te brengen zijn. De eenheid in 't liberalisme is toch altijd meer een eenheid in afwering van ongewenschten dwang, | |
[pagina 195]
| |
dan in gelijkheid van practische eischen geweest. Mr. Cort van der Linden beschreef reeds indertijd de liberale partij, toen nog ongedeeld, in déze bewoordingen: ‘De liberale partij is in haar wezen een middenpartij, niet in dien zin alsof zij een vergelijk zou beoogen tusschen uiteenloopende beginselen, maar omdat zij inderdaad zich beweegt tusschen het uiterste van 't socialisme en het uiterste van gezag. (Zij) is daardoor reeds uit zichzelf geneigd zich in twee groepen te verdeelen van welke de eene rechts, de andere links overhelt, waarvan de eene, de maatschappelijke orde bewakend, meer verwant is aan de partij van 't gezag, de andere vooral hervorming beoogend, meer overeenkomt met de mannen der revolutie.’Ga naar voetnoot1) Wat Mr. Cort van der Linden voor het wezen der liberale partij alleen houdt, dunkt ons evenzeer te liggen in de partijen ter rechterzijde. Ook daar werkt de tegenstelling tusschen democratie en conservatisme dóór, maar het strengere partijverband en de godsdienstige woorden-pronk, waarachter zich de clericale politiek versteekt, verbergen deze innerlijke tegenstrijdigheid beter. De waarheid in Mr. Cort van der Linden's omschrijving is deze: dat de liberale partij eerder dan eenige andere in twee richtingen uiteen moest gaan. Sinds zijn tijd hebben in de eertijds ongedeelde liberale partij, onder den sterken druk der arbeidersbeweging de verschillen zich verwijd. 't Gevoel van samenhoorigheid tusschen de uiterste richtingen verflauwt meer-en-meer. De vrijzinnig-democratische partij heeft de oude theoretische motiveering, waarop de oudliberale partij nog steeds steunt, geheel losgelaten en nadert in haar eischen van krachtige sociale hervormingen, van gedeeltelijke socialisatie der productie-middelen, dicht aan de sociaaldemocratie. De drie partijen roepen nog wel den náám van 't liberalisme aan, maar goeddeels uit ouden sleur: de ware luister, de volle beteekenis, is voor velen onder hen verbleekt. Uit een vermenging dezer tegenstellingen kan moeilijk een vruchtdragende regeering opkomen. De jammer van het laatste | |
[pagina 196]
| |
liberale bewind, gegroeid uit de bloot-negatieve bestrijding der Kuyper-regeering, maar overigens te zamen gekomen op zoo uiteenloopende motieven, heeft wel de machteloosheid uitgebracht van een regeering, die op alle de drie liberale partijen en zelfs, tersluiks, op de sociaal-democratie steunen moet. Het liberalisme, voor zoover het zich, meer-of-minder, naar de democratie keert, zal deze ontwikkeling hebben te aanvaarden. Zij zal het oud-liberalisme bij haar verwachtingen op de herovering der regeering moeten buitensluiten. Deze partij staat nog wel formeel buiten het accoord der rechterzijde, maar zou toch gaarne binnen gelaten worden in dien kring. In ieder geval dringt de verwantschap haar, practisch, meer naar rechts dan naar links. Mag zij nog in haar afgescheidenheid staan, verscheidene harer kiezers zijn al wel, bij herstemming en ook wel bij eerste stemming, voor de bedreiging der democratie overgeloopen naar den veiligen vluchtheuvel der kerkelijke politiek. Liberale Unie en Vrijzinnig-democra-tische partij zullen haar bij hunne berekeningen moeten buitensluiten, willen zij niet, na een korte vreugde der overwinning, in onmacht doodloopen. Zij kunnen begrepen hebben, dat de zege der rechterzijde voor een deel te wijten is aan eigen verzuim, aan eigen woordbreuk en onmacht. Willen zij te eeniger tijd uit de woestijn der politieke achterafzetting weder binnentreden in het Kanaän der Macht, zoo zullen zij naar ander bondgenootschap hebben om te zien, - naar de sociaal-democratie! 't Is dan ook wel uit deze overtuiging, dat een drang naar zulke samenwerking onder de beide grootste liberale partijen opkomt. Wel is men aan die zijde nog niet tot volkomen ontnuchtering gekomen, wel verlangde ‘De Vaderlander’ nog opname der oud-liberalen, maar reeds begreep ‘Het Vaderland’ zulk een opsluiting der uiterste sociale tegenstellingen in één verkiezingsblok, als grove waaghalzerij. Wil men inderdaad samenwerking met de sociaal-democratie, zoo zal men het oud-liberalisme, dat reeds niet veel meer is dan een exclave der kerkelijke partijen in het vijandelijk land, strijd en veete moeten kondigen!
* * * | |
[pagina 197]
| |
Ook de politieke positie der sociaal-democratie onderging belangrijke wijziging. Zij staat tegenover een regeeringsmeerderheid, die buiten haren invloed blijft en niet als het ministerie-De Meester door de stemverhoudingen in de Kamer hare gunst behoeft. Maar niet alleen, dat in de parlementaire verhoudingen zulk een wijziging ten haren nadeele is gekomen, - ook politiek is de rechterzijde zoo goed als onafhankelijk. Zij steunt op een kiezerscorps, dat haar nog voor een langen tijd dragen kan. De eenige, uitteraard onbetrouwbare factor, zouden de christelijke arbeiders kunnen vormen, maar binnen afzienbaren tijd zullen zij zeker niet tot zelfstandige beweging komen. De christelijk-demo-cratische beweging heeft nooit veel invloed kunnen krijgen, - vooral niet, waar zij uit kleine eerzucht en gekrenkte ijdelheid voor geen gering deel opkwam, - de christelijksocialistische propaganda is binnen korten tijd buiten aanraking met de christelijke arbeiders gedrongen, en evenmin zal, vreezen wij, de nieuwe beweging, die zich christelijk-sociaal noemt, onder leiding van Mr. Dr. A.R. van de Laar, tot eenig, voor de politieke ontwikkeling beduidend resultaat komen. Deze beide laatste richtingen uiten zich bovendien te literair, richten zich te veel op intellectueel meer ontwikkelde kringen, dan dat zij zouden kunnen groeien tot een volksbeweging, terwijl eigenlijke agitatorische en organisatorische talenten ontbreken. Hoe weinig, overigens, de christelijke arbeiders zich durven emancipeeren van hun conservatieve leiding, bleek wel bij de laatste verkiezing, waar zelfs de eisch van staatspensioneering, die zoo diep uit hun nooden opkomt, hen niet kon wegtrekken naar de overzijde. Velen hadden van de werking van dezen eisch een belangrijke verschuiving naar links verwacht, - blijkbaar ten onrechte. De christelijke arbeiders gaan in hun volgzaamheid tot de diepste zelfvernedering toe. Als gevaarlijke politieke factor behoeft men hen ter rechterzijde vooralsnog niet mede te rekenen. En bovendien zal minister Talma wel zoo verstandig zijn, hen voortdurend in spanning te houden; hun verwachting van sociale hervorming niet voluit te bevredigen, maar ook niet geheel te dooden. Zijn werkwijze is tot dit doel uitnemend geëigend. Bij kleine gedeelten ontwerpt hij zijn regelingen, | |
[pagina 198]
| |
die dan den langen weg der veelzijdige beproeving door arbeiders en werkgevers moeten gaan, waarmee de tijd gemakkelijk en snel verloopt. Zóó met de regeling van den nachtarbeid der bakkers, zóó, opnieuw, met de voorbereiding van Zondagsrust. Kleine detail-hervormingen, na langdurig beraad, na zware beproeving, vastgesteld, zullen de hoop levendig houden en de rust der coalitie naar die zijde verzekeren. Zoo stoot de invloed der sociaal-democratie op de onaandoenlijkheid der christelijke arbeiders nog voor langen tijd terug. Zij zal zich rekenschap moeten geven van de kwade werkelijkheid, dat haar voor geruimen tijd de uitoefening van invloed in deze kringen, en daarmede tevens haar kracht tegen de rechterzijde, is benomen. De samenstelling der Kamer, door den leider der sociaaldemocratie begeerd: ‘het rechtsche kabinet krijgsgevangene der Kamer’, - is niet verkregen. De rechterzijde kan zich vrijelijk bewegen, vooralsnog niet gemoeid door rebellie in eigen gelederen. Deze omstandigheid, - de onaandoenlijkheid der christelijke arbeiders, - sluit tevens in, dat de sociaal-democratie het einde van haren groei weldra, zij het ook slechts tijdelijk, zal hebben bereikt. Wij gelooven niet, dat haar stemmental, zoo lang niet de christelijke arbeiders zich losmaken uit de omknelling van 't conservatisme, ver boven de honderd-duizend opklimmen zal. Als kleine, zij 't krachtige minderheid, zal zij haren arbeid moeten verrichten. En waar nu van de twee manieren. waarop zij haren invloed kan doen gelden: zijdelingsche beïnvloeding der regeering en rechtstreeksche samenwerking met andere partijen, - de eerste voor geruimen tijd buiten rekening kan worden gesteld, komt ook voor haar de noodzakelijkheid van rechtstreeksche samenwerking met de burgerlijke democratie, krachtiger op. Bepaaldelijk in den stand der kiesrechtbeweging, die 't middelpunt der sociaal-democratische actie vormt, komt deze noodzakelijkheid uit. Drong de laatste jaren de eisch van het algemeen kiesrecht, vooral na de beslissing der Liberale Unie, door tot hare verwerkelijking, thans in de kans ten kwade gekeerd. Niet alleen, dat van de rechterzijde niet het algemeen kiesrecht kan verwacht worden, zelfs toekenning van het | |
[pagina 199]
| |
huismanskiesrecht is allerminst waarschijnlijk. Reeds nu wordt het aan de rechterzijde achteraf gedrongen. ‘De Tijd’, en ‘Patrimonium’, eischen eerst oplossing der sociale kwestie, - wat nogal duren kan, - en drukken daarmee uit, hoe weinig profijtelijk een wijziging van 't kiesrecht voor de rechterzijde zou zijn. De wet-Van Houten, die het zwaartepunt van 't kiezerscorps in de plattelandsbevolking heeft gelegd, is voor de rechterzijde al te begeerlijk. Haar belang drijft naar bestendiging van het heerschende kiesstelsel, niet naar uitbreiding, die, door vermeerdering van het kiezerstal in de steden, allereerst en -meest aan de sociaal-democratie zou ten goede komen. Met de Juni-beslissing is de kiesrechtbeweging op het doode punt gebracht. Geen onverantwoordelijk drijven naar een demonstratieve staking, die, in 't gunstigste geval, slechts eenige weinige duizenden zou omvatten, - en ook: na 1903 schrikt een regeering voor zulk een middel niet licht! - kan de kiesrechtbeweging tot haar doel voeren. Zal het algemeen kiesrecht, voorwaarde van verdere ontwikkeling der sociaal-demo-cratie, nieuwe lagen voor hare propaganda openleggend, binnen afzienbaren tijd tot werkelijkheid worden, of zal zelfs maar eenige uitbreiding worden verkregen, zoo zal samensluiting met de burgerlijke democratie op dezen eisch, moeten worden gevestigd. Elke beweging groeit ten slotte uit hare goede resultaten. De vakbeweging bijna geheel. De politieke arbeidersbeweging kan het langer uithouden bij agitatie en propaganda, maar ook zij, op den duur, kan bij het wóórd alleen niet leven, zij óók zal het voedzame brood van het goede gevolg voor haren aanhang moeten breken. Wil de kiesrechtbeweging niet ondergaan in lusteloosheid en ontmoediging, wil zij niet verstarren tot een betooging van goed-geloovigen, van trouwe manifestanten, wil zij groeien, zoo zal de mogelijkheid van bereiking niet te ver-af moeten staan. En door de overheersching van 't clericalisme wordt zulk een verwezenlijking ver achteraf geschoven. Ook van marxistische zijde is in het stugge systeem ruimte gelaten voor samenwerking met burgerlijke partijen ter bereiking van 't algemeen kiesrecht. Toch wil deze richting voor Nederland zulk een samensluiting niet aanvaarden. Zij meent, dat de vrij- | |
[pagina 200]
| |
zinnige democratie niet voor 't kiesrecht heeft gestreden en voert de afdwaling naar de blanco-leuze, de dubbelzinnigheid der Liberale Unie, ja zelfs den voorslag van Prof. Treub om de Eerste Kamer samen te stellen naar een organisch kiesstelsel, ten bewijze aan. Zij verklaart deze wendingen en uitspraken uit den onwil om 't algemeen kiesrecht te aan vaarden. Er ligt in de sociaal-democratie een gevaar, om elke wending der burgerlijke partijen, die niet strookt met de eigen eischen, toe te schrijven aan onbetrouwbaarheid. Zulk een verdachtmaking is propagandistisch zeer profijtelijk, zij loopt zeer vlot af, en kost in haar aanwending niet veel doorzicht of vindingrijkheid. Het tegendeel laat zich ook niet mathematisch bewijzen, waardoor het gevaar in zijne uitwerking des te grooter wordt. Zulk een overdrijving ligt, dunkt ons, in dit verwijt aan de burgerlijke democratie, voor zoover het de vrijzinnigdemocraten betreft. Wij zullen de laatste zijn, te beweren, dat zij den kiesrechtstrijd hebben gevoerd met den rusteloozen ijver der sociaal-democratie, voor welke het algemeen kiesrecht voorwaarde van verdere ontwikkeling, een onderdeel van haar gansche politieke en economische systeem is. Afgezien van dit verschil zien wij in de blanco-leuze bloot een compromis in den strijd tegen 't Kuyper-régime, geenszins een verzaking van den kiesrechteisch. Zij mag als tactische wending haar doel hebben gemist, uit onklare bedoeling kwam zij, dunkt ons, niet op. En grof van oppervlakkigheid is wel de opmerking over den voorslag van Prof. Treub, dien wij als een onschuldige professorale vinding, niet als een practischen politieken eisch beschouwen. Buiten verdere beschouwing stellende de vraag, in hoever tot op heden de vrijzinnige democratie ernst heeft gemaakt van den kiesrechteisch; erkennende, dat zij het algemeen kiesrecht wel als een rechtseisch kan behandelen, zelfs als een middel tot versterking der parlementaire hervormingskracht, maar niet als onafwijsbare voorwaarde daartoe; vaststellende, dat in de kringen, waarin zij haren aanhang vindt nog niet de volle liefde zich op dezen eisch richt, - meenen wij, dat haar politieke positie haar in allen gevalle nopen moet, ter bereiking van den steun der sociaal-democratie, het algemeen kiesrecht als grondslag van samenwerking te aanvaarden. | |
[pagina 201]
| |
Tusschen verzaking der regeeringsmacht ten gunste van de rechterzijde en opofferingen ten bate der sociaal-democratie wordt haar door de ontwikkeling der politieke verhoudingen minder-en-minder ruimte gelaten. Zoo de sociaal-democratie meerdere toenadering betoont, achten wij een accoord op dezen grondslag mogelijk. Beide groepen worden door de politieke ontwikkeling in de engte gedreven en kunnen alleen door wederzijdschen steun de overheersching van 't clericalisme breken.
* * *
Wij weten zeer wel, dat zich in de sociaal-democratie een traditie heeft gevormd, die zulk een samenwerking in zijn verdere strekking afwijst als zonde tegen den heiligen geest der sociaal-democratie, voor dewelke geen vergeving is in der eeuwigheid, en dat ook de oogenblikkelijke situatie in de partij voor zulk een samenwerking niet gunstig is. Het marxisme, toch, beheerscht den toestand. De moeilijkheden met de ‘Tribune’-groep brachten deze richting tot een uitzonderings-positie, die zij zich al zijn best ten nutte maakt. Bij dit voordeel komt nog de weerzin in de partij om opnieuw tactische problemen aan de orde te stellen, die tot verdeeldheid en onrust kunnen leiden. Zij dreigt daardoor gemakkelijk voort te gaan in een afzonderings-politiek, die ten slotte alleen aan 't conservatisme kan ten goede komen. Toch, moge tijdelijk dit innerlijk conflict kunnen ontweken worden, - met de orthodoxie zal de partij moeten afrekenen, wil zij in staat zijn de verplichtingen, die de politieke ontwikkeling haar steeds meerder stellen zal, na te komen. Gaat de sociaal-democratie in hare afzondering voort, zoo zal ontmoediging in de arbeidende klasse onvermijdelijk binnen sluipen, terwijl het conservatisme in haar onbedreigde macht gelukkig blijft. 't Kan toch wel niet ontkend worden, dat binnen afzienbaren tijd de sociaal-democratie aan een verovering der staatsmacht niet denken kan. In de meest-kapitalistisch ontwikkelde landen, waar de sociaal-democratie in zeer veel sterkere positie staat, blijft zij nog ver van de meerderheid af. Met de dwaze ver- | |
[pagina 202]
| |
wachting, als zou een revolutie, - ergens in Europa, wáár is niet recht bekend, - de sociaal-democratie plotseling tot de macht voeren, welke revolutie dan zou overslaan naar andere landen, behoeven wij als grondslag van tactiek wel niet te rekenen! Nog daar gelaten, dat de arbeidende klasse nog bij lange niet tot de intellectueele en organisatorische ontwikkeling is gekomen, die zulk een overwinning begeerlijk maken zou. Op die revolutie-romantiek zal men goed doen zijn verwachtingen niet te bouwen. Zeker dunkt ons, dat bepaaldelijk hier te lande, met zijn achterlijke, onaandoenlijke plattelandsbevolking, zijn schrale industrieële ontwikkeling, de groei der sociaal-democratie niet dan uiterst langzaam zal voortgaan, na de snelle opklimming, die zij als nieuwe, jonge partij kan aanwijzen. In dat licht bezien, zal zij goed doen haar tactiek in te richten op de naaste toekomst; uit de politieke omstandigheden al den invloed te munten, die haar mogelijk is, wil zij niet, dat ontmoediging verderft, wat zij aan strijdvaardigheid en politieke belangstelling onder de arbeiders gewekt heeft. Wanneer hervormingen lang uitblijven, wanneer de politiek verloopt in een bestendiging van den ouden sleur, - loert het anti-parlemen-tarisme van nabij! Nu reeds, bij de laatste verkiezingen, hing er een lusteloosheid over de kiezers, voor geen gering deel gevolg van de onvruchtbaarheid der wetgeving in de laatste jaren. Mocht door de houding der sociaal-democraten zulk een onvruchtbaarheid voor een langen tijd blijven drukken, dan zal ook de meest-energieke propaganda de arbeiders niet meer kunnen opschrikken. Ten slotte vraagt het allergrootste deel der socialistische kiezers en zelfs het belangrijkste deel der partijgenooten, allereerst, - voor alle overwegingen, die zich op een verdere toekomst richten, - naar dadelijke goede gevolgen. En ook: één hervorming, die de arbeidende klasse door de verruiming van hare vrijheid, geestelijk en zedelijk versterkt, doet ten slotte meer voor de beweging naar 't socialisme, dan jaren van socialistische propaganda. Er steekt in de marxistische afkeer van samenwerking en deelname aan een burgerlijke regeering, een goed stuk kleine vrees, wantrouwen in de kracht der arbeidende klasse. | |
[pagina 203]
| |
't Is inderdaad gemakkelijker zich af te zonderen, dan zich te verbinden. De marxisten dunken ons niet ongelijk een zeker soort vromen, dat zich verheft op zondeloosheid en godvruchtigheid en dit maar al te gemakkelijk kan, waar zij zich nooit tusschen de wereldsche verleidingen durfden wagen. Maar zulk een politiek ascetisme doet een partij op den duur evenzeer verkommeren als elke gedwongen afzondering. Tusschen dezen afkeer van samenwerking en de anarchistische weerzin in parlementaire bemoeiing, ligt een sterke overeenkomst, al is niet de theoretische motiveering gehéél dezelfde. Meent 't anarchisme, dat de arbeidersbeweging hare zuiverheid inboet als zij zich waagt in het burgerlijk parlement, evenzeer vreest het marxisme voor hare zuiverheid bij deelname aan de burgerlijke regeering. Meent het anarchisme, dat parlementaire actie de sociaal-democratie mede aansprakelijk stelt voor het burgerlijk beleid, eenzelfde meening heeft het marxisme ten opzichte van de regeering. En, ten slotte, ook in dezen zin zet zich de overeenkomst dóór: terwijl het anarchisme meent, voldoenden politieken invloed te kunnen uitoefenen van buiten-uit, door druk op het parlement, meent het marxisme voldoenden invloed te kunnen oefenen van buiten-uit, door druk op partijen en regeering. Feitelijk is deelname aan de regeering niet anders dan een verbreeding der parlementaire werkzaamheid, een verdere ontwikkeling van de sociaal-democratische opvatting der noodzakelijkheid van den politieken strijd, terwijl het marxisme goeddeels de anarchistische bezwaren overdraagt naar dat terrein. De sociaal-democratie meene niet, dat zij, buiten deelname, zich ook immer van verantwoordelijkheid voor niet in zijn geheel begeerde daden kan onttrekken. Zij zal vòòr burgerlijke begrootingen, óók militaire, moeten stemmen, wanneer ook maar voor een gedeelte aan haar wenschen wordt te gemoet gekomen, wil zij niet het conservatisme ter wille zijn door haar verzet. Zeer terecht verklaarde Mr. Troelstra, dat, als een begrooting wordt aangeboden, die bezuiniging op 't militairisme inhoudt, de sociaal-democraten al hun best vóór zullen stemmen. Wat in den nacht-van-Staal gebeurde, is te dezen opzlchte zeer leerrijk. Evenzeer, wat thans in Engeland | |
[pagina 204]
| |
geschiedt, waar de Labour Party de regeering haar vollen, onverdeelden steun biedt bij de verdediging der begrooting tegen 't Huis der Lords, al gaat zij niet tot de volle consequentie van rechtstreeksche samenwerking. De sociaal-democratie zal bij verschillende gelegenheden, buiten alle deelname aan de regeering om, toch tot verantwoordelijkheid verplicht worden. Door bij voorbaat directe deelname af te wijzen, ontkomt zij aan dit gevaar niet, maar ontneemt zich daartegenover wèl de gelegenheid om sterker en meer rechtstreeks hare macht ten gunste der arbeidende klasse uit te nutten. Van de verwerping van alle burgerlijke hervormingen in den eersten tijd der sociaal-democratie, - omdat zij niet álles bevatten, - over de aanvaarding óók van gebrekkige verbeteringen heen, naar de rechtstreeksche medewerking aan hervormingen, die geven, wat onder de oogenblikkelijke politieke verhoudingen bereikbaar is, loopt de lijn van ontwikkeling ongebroken dóór.
* * *
Het zal, na het bovenstaande, duidelijk zijn, dat wij voor ons, samenwerking met de burgerlijke democratie óók in zijn verdere strekking van deelname aan de regering, zouden billijken, al behoeft de aanvaarding van den voorslag: samenwerking op den grondslag van 't algemeen kiesrecht, niet uiteraard tot deelname aan de regeering te leiden. Niet, dat wij de bezwaren van zulk een houding zouden ontkennen. Zeker zal het moeite kosten de arbeidende klasse op te voeden tot het besef van de noodzakelijkheid dezer samenwerking. Er is een groote mate van onbevangenheid en politieke rijpheid noodig om zulk een houding te kunnen dragen. Maar ten slotte zal de sociaal-democratie de arbeidende klasse leiden, niet door haar gebrekkig inzicht en haar politieke oppervlakkigheid, die aan den schijn der dingen kleven blijft, geleid worden. De gansche arbeid der sociaal-democratie gaat uit naar verheldering en verheffing; zij zal ook den moed vinden om verkeerd inzicht, door haar zelve gekweekt, uit te roeien. Zij zal in zeker opzicht zich zelve moeten overwinnen. Een arbeidende klasse, die niet tot voldoende ontwikkeling | |
[pagina 205]
| |
en organisatie gekomen is, zou zulk een samenwerking niet kunnen dragen. Wij meenen, dat in 't bijzonder de hollandsche arbeider nuchter genoeg is, in den grond, om de noodzakelijkheid van samenwerking te begrijpen. Tegen stug dogmatisme zal de strijd in de sociaal-democratie niet gemakkelijk zijn. Wij zouden niet willen zeggen, dat op dezen weg alles in de partij in effenen vrede verloopen zal. Maar wil zij hare taak vervullen in vollen omvang, wil zij de politiek beheerschen naar hare macht, wil zij, - en dat is voor ons beslissend, - de voorwaarde voor hare verdere ontwikkeling verkrijgen en sturen naar de dadelijke sociale verheffing der nederlandsche arbeidende klasse, - zoo zal zij voor zulk een conflict niet vreezen. Dóór den innerlijken strijd zal zij gaan naar een nieuw tijdperk in hare ontwikkeling, naar meerdere zelfbeheersching, naar meerdere werkelijke macht.
Enschede, Augustus 1909. |
|