|
| |
| | | |
Aan de nagedachtenis van Ferrer
Gedood 13 october 1909.
I
Aan Ferrer
To those who have greatly suffered and done!
Was greater than that which ye shall have won.
(Shelley: Ode, written October 1819, before the Spaniards had Recovered their Liberty).
Eén salvo - en dit leven zonk? 't Zal stijgen
Gelijk een storm-doorwaaide vlam en grijpen
Millioenen harten. 't Leven niet, noch 't sterven
Heeft te beduiden - maar wel hòe wij leefden,
Wel hoe wij stierven. Heil! de schaarse Helden
Wier bloed dit leven opstuwt, staalt, doet stralen,
Dat volken die ons volgen en terugzien
Naar verre kim van 't overeeuws verleên
Nog staren op het rode gloên. Geen harten
In wier bewogenheid niet dàn het danken
Bloeit naast de onblusbre vloek voor 't schendend schaamle
En smorend broedsel dat als slangenkluwen
De keel omknelt van wie om Waarheid, Liefde
En Liefdes Schoonheid riep. Maar eeuwig bloeien
| | | |
Op 't bloed-doordrenkte graf van Liefdes offer
De bloemen waarheen kindren grijpen, vrouwen
Hun dierste kleinen heffen en wier geuren
Zwaarderen stroom geeft aan het hart des strijders.
| |
II
Aan den bekrachtiger van Ferrers vonnis
The slave and the tyrant are twin-born foes. -
Dit is niet vreeslik, 't is niet gruwzaam - gruwen
En vrezen minder dan een huivrend rillen
Doet dit aansluipend, koel en gluiprig kille
Martlende moorden; dit doet mensen schuwen -
Zo 't mensen zijn - Want zulke daad bedrijven
Wel koningen en priesters, maar geen harten
Die manlik gloên in levens hete smarten.
Dit 's daad van harteloos verwijfde lijven.
Siddren de eiken als de stormen loeien,
Zij heffen steeds weer hoog de loverkronen,
Maar poelen tasten waar zij 't krachtigst tronen
De wortels rottend aan en moorden 't groeien.
't Rottend moeras stinkt steeds. In alle landen
Vindt Gij, Alfonso, zwamgelijke broedren;
Verheug U en blijf staâg Uw hoeren voedren,
Scherp Uwer honden gifbekwijlde tanden!
| |
| | | |
III
Spanje
Their bones in the grave will start and move,
When they hear the voices of those they love,
Most loud in the holy combat above.
Weent om den broeder, den te vroeg gedode,
Weent om dit hart dat bloeide en stijgend brak,
Weent om dit volk daar 't rees en met een smak
Neerplofte in 't hol waaraan het nauw' ontvloden!
Maar als Uw hart in toorn en smarten beeft,
Als doffe woede Uw machtloos oog verduistert
Om wat geschiedde aan Hem, die werd gekluisterd
En weerloos, wreed gekeeld - bedenkt: Gij leeft!
Nog kunt Gij lachen, luide of heimlik, lachen
Met vloek in 't hart en smart in 't schreiend oog!
Buigt wie U neerbuigt daarmeê niet de boog
Die, als de lucht van 't rode vlamt der vlaggen,
Hemzelf het schot in 't voze leven slaat?
Zullen Uw harten dàn niet bloeiend stijgen?
En Zíjn graf prijkt met rijpe bloesemtwijgen!
Het bloed eens mart'laars is een eeuwig zaad!
15 October 1909.
Maurits Uyldert. |
|
|