De Beweging. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Beweging. Jaargang 4
auteur: [tijdschrift] Beweging, De
bron: De Beweging. Jaargang 5. W. Versluys, Amsterdam 1909
[p. 75] | |
Sociale hygiëneHuisindustrieSedert een paar jaar is in ons land een beweging gaande om de schade, die de huisindustrie onder de arbeiders aanricht te bestrijden. Een spontane uiting van het volksleven was het niet. In navolging van 't buitenland, in 't bijzonder van Duitschland en Engeland, werd het denkbeeld eener tentoonstelling van huisindustrie naar voren gebracht. De Vereeniging tot dat doel opgericht vond vrij wel algemeenen steun, maar bleek een zware taak te hebben ondernomen. Want een tentoonstelling alleen kon geen bevredigend doel zijn. Die tentoonstelling was middel, en een van meerdere middelen om een beweging in gang te brengen tot het verkrijgen van verbetering in allerdonkerste toestanden. Dit is ook door de vereeniging begrepen. Kon in de eerste dagen van haar bestaan de leus: afschaffing van huisindustrie voldoenden steun vinden om in de statuten geplaatst te worden, weldra werd ingezien dat er weliswaar onder sommige huisindustrieele arbeiders voldoende gronden waren voor zoo'n leus, doch dat daarmee alleen geen beweging tegen het kwaad der huisindustrie in haar geheelen omvang in 't leven was te roepen. Terecht is aan de tentoonstelling een inleiding en een afsluiting gegeven. Een inleiding door een uitvoerig en stelselmatig onderzoek; een afsluiting door een congres voor huisindustrie. De illusie, die mogelijk bij het opstellen van dit plan heeft bestaan, dat daarmede het onderwerp zou zijn afgehandeld, en dat de vereeniging na zoo'n volledige voorbereiding haar taak met gerustheid aan de regeering kon overdragen, berust | |
[p. 76] | |
op een misvatting of beter gezegd een onderschatting van de beteekenis der huisindustrie als maatschappelijk verschijnsel. Het is een stuk ekonomisch leven, met eigen wetten van bestaan, ontwikkeling of verwording. Evenals bij industrieele verhoudingen, kan en moet eene krachtige maatschappelijke beweging hierop een sterken aandrang uitoefenen tot het verkrijgen van verbeteringen in het lot der arbeiders. En bekendheid met den ekonomischen samenhang der huisindustrieele verschijnselen leert dat deze beweging geen gemakkelijke taak heeft, en daarom een flinke ontwikkeling behoeft. Die kon niet op eens en in korten tijd verkregen worden. Doch er is reeds veel mee gewonnen dat de Vereeniging Nederlandsche Tentoonstelling van Huisindustrie erin geslaagd is een goed begin te maken. De tentoonstelling heeft ongetwijfeld vooral in arbeiderskringen veel belangstelling gewekt en kennis verspreid. Daarover te schrijven is overbodig, waar het geven eener voorstelling van wat huisindustrie is, - wat met die tentoonstelling beoogd werd, - geslaagd mag heeten. Voor de verder gaande beweging is het daarom belangrijker de aandacht te vestigen op wat de Vereeniging meer deed: op de enquête en het congres. * * *
Het onderzoek naar den toestand der huisarbeiders is nog niet voltooid. De voorloopige resultaten zijn bovendien niet gepubliceerd. Daarmede zou beslist kunnen zijn, dat er niets met billijkheid over gezegd kan worden. Hoewel zonder twijfel de tentoonstelling aan volledigheid en leerrijkheid zou hebben gewonnen, indien de resultaten der enquête daar aanwezig waren geweest, heeft het voornaamste doel ervan daardoor niet geleden. Anders staat het echter tegenover het congres dat op 8 en 9 September werd gehouden. Duidelijk werd gevoeld hoe dat congres een grondslag miste, n.l. eene eenigszins volledige beschrijving van de werkelijke toestanden. Daarmede is niet bedoeld een volledige opsomming van de misstanden, want die was wel voldoende bekend. Bedoeld is een soort ekonomische beschrijving van de om- | |
[p. 77] | |
standigheden, die het bestaan van lage loonen, lange werktijden, slechte woningen, kinderarbeid enz. veroorzaken. Het is toch een misleidende opvatting te denken dat de ellende der huisindustrie alleen een uitvloeisel is van de geldzucht die eenige ‘sweaters’ ertoe drijft groote aantallen personen, ja zelfs geheele gezinnen te hunnen bate te exploiteeren. Zulke verhoudingen mogen hier en daar voorkomen, regel zijn ze niet. Ware dat het geval, zoo zou een dwingend optreden van den wetgever op zeer eenvoudige wijze redding kunnen brengen. Doch een beschrijving van de huisindustrie kan leeren dat dit niet het geval kan zijn, en dat de omstandigheden, die de huisindustrie doen voortbestaan, of soms op nieuw in 't leven roepen, zeer verschillend zijn voor onderscheidene bedrijven. Waar het er nu op aan komt op die omstandigheden, hetzij door wetten, hetzij door andere middelen een invloed uit te oefenen ten bate der huisarbeiders, spreekt het eigenlijk van zelf dat niet met een algemeene karakteriseering kan worden volstaan. Daarom is het van bijzonder belang voor een beweging tot het brengen van verbetering in de huisindustrie, dat voor de onderscheiden bedrijfsgroepen wordt vastgesteld welke de bijzondere redenen zijn die het voortduren van ergerlijke toestanden beheerschen. Al is dus de enquête der vereeniging nog niet voltooid en gepubliceerd, de taak die daarmee is ondernomen blijft even dringend. * * *
Het congres over huisindustrie werd gekenmerkt door de ernstige bedoeling iets te bereiken, doch ook door een zekere matheid. Reeds den eersten dag, toen het erom ging de oorzaken van de huisindustrie te bespreken, bleek dat de lust daarover een discussie te beginnen geheel en al ontbrak. Dat de referaten zeer laat waren verschenen kon geen verontschuldiging zijn, want onder de vele belangstellenden, vooral ook de vertegenwoordigers der vakorganisaties, waren er stellig, die hadden kunnen en moeten uitspreken wat er over de huisindustrie omging in hun bond of vereeniging, met name van kleermakers en sigarenmakers. | |
[p. 78] | |
Doch ook de tweede dag, die geheel gewijd was aan de middelen ter bestrijding van de huisindustrieele ellende, kenmerkte zich door een gevoel van onzekerheid. De voornaamste reden was wel het ontbreken van een oppositie, van een weerstand, van kritiek. Van de verschillende voorgestelde middelen werd eigenlijk geen enkel ernstig aangevallen, zoodat ook niet beslist werd over voorkeur van 't een boven 't ander. De meening van den heer Oudegeest dat het congres blijk gaf van groote eensgezindheid was in zoover juist, dat alle aanwezigen instemden met het doel om door alle mogelijke middelen hulp te verleenen aan de huisarbeiders. Doch terecht herinnerde de heer Troelstra er hem aan, dat er nog wel anderen en misschien velen waren, zij 't ook niet op 't congres tegenwoordig, die zeer sterke bezwaren tegen de voorstellen zouden doen gelden indien gepoogd werd ze werkelijk in toepassing te brengen. Had het congres alleen te beslissen gehad over 't principe of de wetgever zich met de huisindustrie zou inlaten, zoo zou het alleen daarom mislukt kunnen heeten, daar de tegenstanders weggebleven waren, en aan de voorstanders een Pyrrhusoverwinning lieten. Doch het congres had tot taak uit velerlei voorgestelde middelen tot hulp aan de huisarbeiders die te kiezen, welke op grond van kennis der toestanden in hun ekonomisch verband wezenlijk, zij 't dan ook geleidelijk groeiend resultaat zouden hebben. Geen leuzen, geen wetten op papier, geen maatregelen hoe goed ook bedoeld die aan de huisarbeiders veel last bij hun ellende zouden bezorgen zonder een korreltje baat. Om dat uit te maken was ook kritiek noodig, geen principiëel weerstand biedende maar opbouwende. Deze was er wel op 't congres, doch durfde slechts aarzelend te voorschijn komen, om bij 't ontbreken van vijanden der huisindustrie-beweging niet voor zulke te worden aangezien. Het is duidelijk dat dit alles nog wees op een zekere onrijpheid van de beweging tegen de huisindustrieele ellende. Eerst moest de weerstand wezenlijk gevoeld worden, eerst moest ingezien dat de taak dieper en breeder was, voordat de | |
[p. 79] | |
onzekerheid plaats zou maken voor een stellig weten dat langs een aan te wijzen weg een deel van 't gewenschte doel bereikt zou worden. Zelfs voor éen punt, dat het congres meer dan iets anders - en met een gevoel van ontzetting - bezig hield, de kinderarbeid in de huisindustrie, kon niet gezegd worden: hier is 't eenvoudig middel om er een eind aan te maken. Ondanks dit alles, ondanks dat de congresgangers bij 't uiteengaan wisten, dat zij na meer beraad, meer kennis, en vooral meer strijd, het werk nog eens zouden hebben over te doen, was toch een goede afsluiting van de Nederlandsche Tentoonstelling van Huisindustrie verkregen. Die afsluiting was deze: het met diepe ernst en overtuiging van de dringende noodzakelijkheid beginnen van een beweging om in de Nederlandsche huisindustrie licht te brengen. Om die reden is het wellicht niet gewaagd in deze rubriek nog eens te herhalen het referaat voor het congres uitgebracht. | |
De nadeelige gevolgen der huisindustrie op stoffelijk en zedelijk gebied.
| |
[p. 80] | |
nenindustrie doorliep; kon ik daarover niet schrijven1) zonder aandoening te toonen over 't bijna ongeloofelijk peil waartoe een toch zoo nijvere groep arbeiders was gezonken, en trachte ik mee te werken om eigen ontroering op anderen over te brengen, opdat toch hulp zou worden verleend. Latere jaren deden mij nog tal van andere soorten huisindustrie uit eigen ervaring kennen, en al was niet overal de toestand even pikdonker, toch trof ik elders in geen geringe mate een ellende, die dreigde de keel toe te nijpen, niet het minst vanwege de gelaten hopeloosheid, die als een lage zwarte hemel het leven van talrijke gezinnen zonder licht heeft gelaten. Nu de Tentoonstelling van Huisindustrie in breederen kring de aandacht van het Nederlandsche publiek heeft gewekt, en mij is opgedragen de nadeelige gevolgen der huisindustrie op stoffelijk en zedelijk gebied te schetsen, kan ik mij ontslagen rekenen van de taak om een, door levende voorstelling ontroerend, beeld te ontwerpen van de toestanden, zooals die ook bij ons te lande bestaan. Waar het congres meer in 't bijzonder bedoeld is, om nauwkeurig te onderzoeken welke middelen aangewend kunnen worden ter bestrijding van de in 't licht getrokken misstanden, komt het er op aan zoo zorgvuldig mogelijk te ontleden welk sociaal verband er bestaat tusschen de waargenomen verschijnselen, en op te sporen waar de oorzaken van de aangetoonde kwaal te zoeken zijn. Toch meende ik te moeten vooropstellen, dat een dergelijke wetenschappelijke analyse nooit de directe kennis van de werkelijke toestanden kan vervangen. Want deze kennis alleen is in staat om het verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de slachtoffers der misstanden te wekken en wakker te houden; een verantwoordelijkheidsgevoel dat aanspoort tot omzichtigheid, opdat het leed niet worde vergroot, maar niet minder tot volharding om den noodlottigen cirkel van oorzaken, die de huisindustrieele ellende omringt, te verbreken.
* * * | |
[p. 81] | |
De huisindustrie en de arbeidersbeweging.De aandacht door de geheele nieuwe wereld aan de huisindustrie gewijd is te verklaren uit verschillende oorzaken. Allereerst wel uit aanschouwing van de ergerlijke misstanden, van de physieke en moreele uitputting der huisindustriëele bevolking. Voorts uit den hinder, die daardoor aan de ontwikkeling van vakorganisatie en arbeidswetgeving wordt in den weg gelegd. Ten slotte uit historisch-ekonomische belangstelling voor opkomst en overgang van verschillende bedrijfsvormen d.w.z. van de verschillende vormen, waarin de maatschappelijke voortbrenging was en is georganiseerd. Al deze oorzaken zijn weer voor een groot deel terug te brengen tot die groote maatschappelijke beweging - gewoonlijk de arbeidersbeweging genoemd, die beoogt een stoffelijke en geestelijke verheffing der klasse van loonarbeiders te verkrijgen. Deze beweging toch is het, die de misstanden der huisindustrie doet zien als iets anders dan de armoede, welk verschijnsel, zoolang als er een geschiedenis bestaat, heeft aangespoord tot leniging door milddadigheid, terwijl het thans gaat om hervormingen. 't Verband van vakorganisatie en arbeidswetgeving met die arbeidersbeweging behoeft wel geen betoog. En de historische ekonomie die in 't bijzonder aan de wisselende vormen der productiewijze haar onderzoek wijdt, heeft toch in laatste instantie tot doel, kennis te verzamelen voor een zoodanige hervorming dier productiewijze dat het lot der loonarbeiders worde verbeterd. Daarom is het gewenscht, als achtergrond van de beschrijving der toestanden in de huisindustrie, met enkele lijnen te schetsen in welke richting zich de invloed der arbeidersbeweging op het productie-proces doet gelden, te meer, waar het die richting zal zijn, welke ook in bijzonderheden de mogelijkheid verschaft om aan de huisindustriëele misstanden eenigen maatstaf ter beoordeeling aan te leggen.
* * * | |
De stoffelijke en zedelijke verheffing der arbeidersklasse.Al berust de welstand, zoo van individu als van gemeenschap, op den arbeid, zoo is deze alleen nog niet voldoende | |
[p. 82] | |
om den welstand te verzekeren. De ontwikkeling der maatschappij toont aan, hoe die arbeid met steeds meer bezonnenheid georganiseerd moet worden om de noodzakelijke resultaten voor het instandhouden en verder ontwikkelen der samenleving te verkrijgen. De toepassing van het beginsel der arbeidsverdeeling en van het werktuig, geleid door de kennis van de natuur die de nieuwere wetenschap verschafte - ging noodzakelijk gepaard met de ontwikkeling van het kapitalistisch productiestelsel, maar beteekende tevens een grootere macht van den mensch over de natuur. Al de bezonnenheid, die in organiseering der productie en in uitvindingen zich manifesteerde, verwaarloosde een belangrijk onderdeel der productie, n.l. den persoon van den arbeider. Al moge de rationalistische wetenschap gedroomd hebben de beteekenis van den menschelijken handenarbeid door automatische werktuigen uit het productieproces evenzeer te kunnen uitschakelen als het levensbeginsel uit de natuurverklaring, die arbeid van levende spieren en hersens bleef steeds even noodwendig, zij het in andere vormen dan van het oude ambacht. Zoo'n droom maakt het echter begrijpelijk dat bij het bestudeeren van 't probleem der stofverandering door mechanica, physika en chemie wel werd gezocht hoe met het minste verlies aan grondstof en in den kortsten tijd der kapitaalaanwending een gewenscht product verkregen werd, zonder dat tevens werd nagegaan hoe het beperkt arbeidsvermogen van het menschelijk lichaam met de meeste bezonnenheid en zuinigheid werd in 't werk gesteld. De gevolgen dezer verwaarloozing lieten zich niet wachten. Zooals thans de toestand der huisarbeiders als met onpersoonlijke gedaante in de geesten van dezen tijd een onwegneembare aanklacht neerschrijft, zoo begon een eeuw vroeger reeds in Engeland een beschuldiging vorm te krijgen tegen de industrie, die het lot der fabrieksarbeiders tot een gemeenschapskwaal had gemaakt. De mensch als levend arbeidswerktuig, maar vooral als denkend en voelend geestelijk wezen, kon niet zonder stemloos leed en zonder schade aan de samenleving vastgewrongen worden in het nieuwe productieproces. Vakorganisatie en wetgeving brachten het eerst de bezonnenheid, die het kapitaal | |
[p. 83] | |
had gemist. Doch daarna en daardoor is gebleken dat de zorg voor en door den arbeider geen minder voordeel bracht aan de productie dan de aandacht aan grondstoffen en werktuigen besteed. De ekonomie van de physieke en psychische kracht van den arbeider, de bestudeering der variabiliteit van zijn vermogen, is nog wel niet zoo ver als die der machines en der chemische producten, maar zij is toch een wordende wetenschap. Niet langer is het strafst kapitalistisch geleidde kapitaal de ergste verwaarloozer van de arbeiders als menschen, doch juist het achterlijke bedrijf schiet te kort. Ook dit wordt langzamerhand meegevoerd in de ontwikkeling, die zich in allerlei vormen begint te uiten. Dat een kortere arbeidstijd en een loon, in staat om een physiologisch voldoende voeding, behoorlijke kleeding en woning te verkrijgen, lichaam- en geestkracht brengt en onderhoudt op een vroeger niet bereikt peil, wordt steeds meer ingezien als een industriëele noodzakelijkheid. Het inzicht in de onderhoudseischen der machines, n.l. goede materialen, ruime smeering, zorgvuldige reinheid en verzorging, kon de gelijksoortige eischen voor het levende menschelijke werktuig niet langer onopgemerkt laten. En de geestelijke verheffing bleef ook niet uit, door dat de vroeger gebruikte zinneprikkels van drank en woest genot door hoogere en betere genietingen zijn vervangen. Meerdere zorg die de arbeider aan de werktuigen en aan het product wijdt, een vlijt met meer inzicht en straffere inspanning aangewend, waren het gevolg, terwijl tevens bleek hoe het wegnemen der onaangenaamheden van werk en werkplaats, het zorgen voor veiligheid, voor licht, frissche lucht en zindelijkheid, onmiddellijk een gunstige uitwerking had, ook op de kapitaalwinst. De arbeidersbeweging - in den ruimsten zin - die op het productieproces in deze ontwikkelingsrichting invloed uitoefende, heeft daarmede getoond dat een verheffing der arbeiders mogelijk is. En dat dit proces inderdaad in gang is, blijkt ook hieruit, dat zich de aandacht sterker en sterker begint te richten op de huisindustrie. Door geen schrijver is de drang hiertoe treffender en | |
[p. 84] | |
zakelijker uiteengezet dan door de Webb's in hun standaardwerk: ‘Industrial Democracy.’ Want de huisindustrie beteekent in dezen gedachtengang het moeras waarop de beweging tot verheffing der arbeiders stuit. De stroom van den geleidelijken vooruitgang maakt dat daar de toestand steeds drassiger wordt en tegelijk dat zij er door wordt opgehouden. De verbetering van 't productieproces, die de productiekosten en dus den prijs der verbruiksartikelen - ook voor de arbeiders - verlaagt, en tegelijk hun positie opheft, werpt een donkere schaduw over de achterlijke bedrijfsvormen, waarin de prijsverlaging alleen verkregen kan worden door het lot der arbeiders lager en lager te drukken, zij 't ook ten koste van de qualiteit der producten. Dat moeras is echter niet van eenvoudigen aard; er zijn drogere plekken en diepere gedeelten. Historisch gewordene, natuurlijke en nieuwe kunstmatige oorzaken werken in allerlei verhoudingen samen om den toestand zoo lang mogelijk te verdedigen tegen dreigenden ondergang. Het verkennen en peilen van dat terrein is reeds overal in gang. Engeland, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en België bezitten een literatuur van enquêtes, monografiën en algemeene beschrijvingen, die bijna overstelpend is. In Frankrijk is een zeer uitvoerige regeeringsenquête in gang, en ook in ons land zal onbekendheid met de huisindustrie spoedig tot het verleden behooren. Ondertusschen maakt het feit dat de verschillende methoden van bestrijding der misstanden nationaal en internationaal aan de orde zijn, vernieuwing en verdieping van de reeds verworven kennis voortdurend noodig. Des te dringender wordt, vooral bij een bedrijfsgewijze beoordeeling der toestanden, de behoefte aan systematisch inzicht. Waar het voor ekonomisch onderzoek er op aankomt den bedrijfsvorm duidelijk te typeeren, dat is het kenmerkende ervan in 't licht te stellen, zal de wetgever zoeken naar een definitie van den verantwoordelijken huisindustriëel, waarbij minder op typeering dan wel op begrenzing dient gelet te worden. Voor het onderzoek naar de gevolgen der huisindustrie op | |
[p. 85] | |
stoffelijk en zedelijk gebied is vooral het ekonomisch typeeren hoofdzaak. Een poging daartoe, waarbij rekening te houden is met de Nederlandsche huisindustriën zou buiten het bestek van dit referaat vallen. Toch kan een kort overzicht in 't verband der latere uiteenzettingen niet gemist worden.
* * * | |
De ekonomische kenmerken der huisindustrie.De huisindustrie wordt wel eens genoemd een gedecentraliseerde fabriek.1) Dit zou beteekenen dat het produceeren van voorwerpen in huisindustrie nader staat bij het fabrieksbedrijf dan bij het ambacht. Wanneer men het fabrieksbedrijf voornamelijk als grootbedrijf opvat, kan deze typeering tot misverstand aanleiding geven, daar het huisindustriëele produceeren in zeer veel gevallen even duidelijk als het ambacht kleinbedrijf is. De onderscheiding tusschen groot en klein bedrijf is uiteraard een quantitatieve geen qualitatieve en daarom ter kenmerking der huisindustrie verwarrend. Wordt het ambacht op gevat als het vervaardigen van voorwerpen in eigen huis voor klanten, en de fabriek als de vervaardiging van producten voor handel en omzet in een bepaald daarvoor bestemde inrichting, dan is inderdaad de huisindustrie een tusschenvorm, waarbij wel voor handel en omzet geproduceerd wordt doch in eigen woning.2) Deze omschrijving heeft niet de kracht eener definitie, waarmee uit te maken valt of iets tot de huisindustrie behoort al | |
[p. 86] | |
dan niet. Daarvoor is het begrip der huisindustrie nog te onzeker. Wanneer echter de talrijke tusschen- en overgangsvormen als uitzonderingsgevallen buiten rekening gelaten worden, geeft de omschrijving een goede hulp tot het verkrijgen van inzicht in de ekonomische verhoudingen der verschillende vormen van huisindustrie. Een nadere steun wordt verkregen door de beteekenis na te gaan van de Duitsche uitdrukking: ‘Verlagsystem’ en van de Engelsche benaming: ‘Sweatingsystem’. Het ‘Verlagsystem’ herinnert aan de wording der huisindustrie uit ambacht of nevenbedrijf van den landbouw. Het gaat n.l. uit van den ‘Verleger’, handelaar in de vervaardigde producten, die aan de huiswerkers een ‘Vorlage’ d.i. een voorschot geeft op hun waren en deze aan den man brengt. De ‘Verleger’ wordt later de kapitalist die den huisindustriëelen producent wel niet als op de fabriek tot enkel loonarbeider maakt, doch een volkomen gelijksoortige verhouding schept, waarbij de producent geheel en al afhankelijk van het kapitaal is, dat beslist of zijn arbeid al dan niet zal worden toegepast, en tegen welk loon. Naarmate de ‘Verleger’ meer en meer als werkgever optreedt en dus ook op de behartiging van zijn belangen toezicht houdt, kan de noodzakelijkheid van opzichters blijken. Zoodra deze uitsluitend gaan dienen om de vervaardigde producten aan den ‘Verleger’ te verschaffen en deze zich geheel onttrekt aan de onderhandelingen met de huisarbeiders, wordt de tusschenpersoon tot den ‘sweater’, en het stelsel daarbij toegepast tot ‘sweatingsystem’. Zoowel het ‘Verlagsystem’ als het ‘sweatingsystem’ zijn onafhankelijk van eigenlijken huisarbeid. De productie behoeft niet in de woning te gebeuren en kan zelfs in werkplaatsen geschieden. Bekend is b.v. de zoogenaamde ‘sweating-shop’ of huisindustrieele werkplaats, terwijl het veelvuldig voorkomt dat huisindustriëele arbeiders knechts in dienst hebben. Toch zijn beide stelsels kenmerkend voor de huisindustrieele productiewijze, die door achterlijkheid ten opzichte der meest ekonomische voortbrenging, zich slechts kan handhaven ten koste der bezitlooze producenten, en die gewoonlijk door 't verzamelwoord huisindustrie wordt aangeduid. Dit geldt zoo sterk, dat een industrie die aan Stieda's om- | |
[p. 87] | |
schrijving geheel voldoet als b.v. in ons land de klompenmakerij te Enter of de vervaardiging van gesmeed ijzeren voorwerpen te Nieuwkoop, doch waar ‘Verieger’ en ‘sweater’ schijnen te ontbreken, twijfel zou wekken of ze wel tot de eigenlijke huisindustrie behoort, ware het niet dat de achterlijkheid der bedrijfsuitoefening recht geeft tot deze indeeling. Houdt men in zulke gevallen de typeering voor oogen, dan blijkt hoe de rol van ‘Verieger’ is overgedragen op handelaars, die niet ter plaatse wonen waar de industrie uitgeoefend wordt, en die misschien van de arbeidsverhoudingen geheel onkundig zijn, maar die toch het peil der toestanden beheerschen. De toepassing der typeerende omschrijving op de werkelijke toestanden levert trouwens in zeer vele gevallen moeilijkheden op. Duidelijk zijn de verhoudingen alleen daar, waar de huisindustrie geheel en al is: ‘gedecentraliseerd groot bedrijf’ of ‘de fabriek verdeeld over de woningen der arbeiders.’ Zoodra er echter een geleidelijke overgang is van het zelfstandig handwerk naar de sprekende ‘verlags’-verhouding, en bovendien het bedrijf van den ‘Verleger’ gelijk staat met dat van den winkelier of kleinhandelaar, worden de werkelijke toestanden een bonte verscheidenheid van verhoudingen. Zoo leerde een onderzoek naar de ekonomische positie der kleermakers in de provincie Overijsel dat 55.78% uitsluitend voor klanten werkte. Van de 44.32% overigen waren er slechts 19.57% die confectiewerk voor magazijnen maakten, terwijl 24.65% nu eens voor klanten, dan weer voor den confectiewinkel werkten. Het zou zeer moeilijk zijn de grens tusschen huisindustrie en zelfstandig kleinbedrijf te trekken. De mattenweverij, de mattenvlechterij, de hoepel- en mandenmakerij, de klompenmakerij en ook de zïlversmederij te Schoonhoven vormen industriën, waarin allerlei bedrijfsvormen gezamentlijk voorkomen, zonder in den toestand van de betrokken personen groot verschil te maken. Het kan zijn dat de huisarbeider de grondstof verschaft, zelf zijn werkplaats verzorgt en de gereedschappen bezit en onderhoudt. Wat hij echter vervaardigen zal, hangt af van den handelaar of van meerdere handelaars aan wie hij zijn | |
[p. 88] | |
waren moet slijten. Want voor het zoeken van een eigen afzet ontbreekt het hem aan tijd, kapitaal of kennis. Zonder eenige dwangverbinding is de huisarbeider toch gedwongen te werken naar de aanwijzingen, die de handelaar geeft, op straf zijn product niet of te laag te verkoopen. Daarnaast komt het voor, dat de aanschaffing der grondstoffen een te zware of te riskante taak voor den huisarbeider is. Neemt de handelaar dat op zich dan kan deze de grondstof aan den huisarbeider verkoopen of ter bewerking uitgeven, en hem een stukloon betalen. Een stap verder gaande verschaft de handelaar ook de werktuigen, hetzij tegen huur, hetzij onder verbinding van werk te leveren. Ook is het mogelijk dat hij een werkplaats verschaft of b.v. een gedeelte van het onderhoud van verwarming1) of verlichting voor zijn rekening neemt, dan wel omgekeerd voor 't verschaffen van werkplaats, vuur of licht een bedrag als huur berekent.2) Het schijnt mij niet juist met H. Koch3) aan te nemen, dat in deze opsomming een steeds verder gaande afhankelijkheid wordt uitgedrukt. De mate van afhankelijkheid, die voor de bespreking der nadeelige gevolgen van de huisindustrie van groot belang is, wordt niet uitsluitend bepaald door het al dan niet verschaffen van grondstof of werktuig, of doordat een ‘koopsysteem’ dan wel een ‘stukloon-systeem’ in toepassing komt. In de rolmattenindustrie van Genemuiden en omgeving bestond voor eenige jaren de gewoonte dat de handelaars in matten - de ‘Verlegers’ - de biezenlanden pachtten, en de grondstof aan de huiswevers verschaften. Zij waren dan ook eerst heftig gekant tegen een verandering in de verpachtingsvoorwaarden der biezengronden, die door het verkleinen der perceelen ook de huisarbeiders instaat stelde zich grondstof aan te schaffen. Achteraf bleek echter dit stelsel voor hen gemakkelijker, omdat de risiko van de bewerking en van het sorteeren der biezen op den huisarbeider werd overgedragen, die meer werk op | |
[p. 89] | |
zich nam om ten gevolge daarvan zijn positie eer verslechterd dan verbeterd te zien.1) Het al dan niet verschaffen van grondstoffen of werktuigen en het bewaren van den schijn eener zelfstandigheid der huisarbeiders hangt nauw samen met den aard van het bedrijf en met historische gewoonten. De mate van afhankelijkheid wordt evenals bij allen loonarbeid in wezen hierdoor bepaald, dat de directe nood om in de allerdringendste levensbehoeften te voorzien dwingt tot het aanvaarden van elke aangeboden voorwaarde. Die athankelijkheid moge pijnlijker gevoeld worden, naarmate de laagte der arbeidsvoorwaarden veroorzaakt wordt door persoonlijke winzucht dan wanneer dit geschiedt door algemeene maatschappelijke oorzaken als concurrentie, ongunstige conjuctuur enz.; zij is in wezen toch sterker naarmate de directe broodsnood meer nijpt. De werkeloosheid op het platteland en in de steden, en het onbekwaam zijn tot eenig beter betaald werk van de onderste lagen der grootestadsbevolking, maken de huisindustrie mogelijk. In beperkten zin kan die huisindustrie als een vorm van werkverschaffing een uitredding zijn. Echter een gevaarlijke uitredding omdat de huisindustrie door haar aard de verheffing der arbeiders tegenhoudt en steeds de neiging blijft vertoonen het arbeiderslot te drukken onder het niveau van de dringend noodige bestaansmiddelen. Daarom was het van belang dien aard der huisindustrie te typeeren doordat het een werkzaamheid is gewoonlijk in huis of woonvertrek verricht, die geschiedt in afhankelijkheid naar koop- of loonsysteem van een handelaar of ‘sweater’, en wel op een wijze die naar organisatie of techniek de ontwikkeling der moderne industrie niet heeft medegemaakt.
* * * | |
De loonen in de huisindustrie.De nadeelige gevolgen der huisindustrie zijn alle geworteld in het loonbedrag. De uiterst geringe verdiensten zijn oorsprong | |
[p. 90] | |
en oorzaak van de verschillende vormen der ellende van de huisarbeiders. Het peil van dat loon bepaalt tevens het peil van alle andere levensomstandigheden in eenige tak van huisindustrie. Daarom is het van belang na te gaan om welke redenen de huisindustriëele bedrijfsvorm de loonen omlaag drukt inplaats van die geleidelijk te doen rijzen. Het eerste wat genoemd moet worden is de achterlijkheid der bedrijfstechniek doordat noch drijfkracht noch arbeidswerktuigen toegepast worden. Dit komt voor in weverij, schoenenfabrikage, vervaardiging van confectiekleeding, cartonnage werk, blikwaren enz. Staan huisindustrie en machinaal fabrieksbedrijf naast elkaar, dan houdt de eerste zich alleen staande door de lage stukloonen, die bij elke technische verbetering in de fabriek weer verder naar beneden gaan. Er is natuurlijk eenmaal een punt bereikt dat het huisindustriëele handbedrijf totaal onstaanbaar wordt, doch nog steeds zijn er tal van industriën waarvoor of in 't geheel als b.v. bij maatkleermakers, sigarenmaken en tabakstrippen, goud- en zilversmeden, stoelenmatten; of wel gedeeltelijk voor sommige voorwerpen, als bij meubelmaken, zakken naaien, borduur en passementwerk het handbedrijf den strijd tegen 't machinaal gedreven werktuig kan volhouden. Al moge nu ook de huisarbeid, hetzij door invoering van electromotorische kracht, hetzij door het overwegend blijven van het handwerk, een technische gelijkwaardigheid met het fabrieksbedrijf behouden, dan nog staat de huisindustrie achter in de arbeidsverdeeling en de bedrijfsorganisatie, die beide in staat zijn de productiekosten in de fabriek aanzienlijk te verminderen. Bovendien bezit als regel de huisarbeider minder vakbekwaamheid en zijn ook tengevolge daarvan de huisindustriëele producten van mindere qualiteit en dus minder prijswaardig. Vooral waar de huisarbeid geschiedt voor kleine, minder kapitaalkrachtige handelaars, die met het grootbedrijf concurreeren door het drukken der prijzen, en door zich voor het veroveren van de markt opofferingen van groote onkosten aan krediet en tusschenhandel te getroosten, moet op het loon sterk beknibbeld worden. Voor de huisindustrie is toch verlaging van 't loon het | |
[p. 91] | |
eenige middel om in den concurrentiestrijd den prijs te doen dalen of de ondernemerswinst te vergrooten. Mochten genoemde oorzaken in eenige fabrikage niet werken of opgewogen worden door het voordeel der werkgevers, dat zij geen kapitaal behoeven vast te leggen in fabriek en werktuigen, noch andere bedrijfsonkosten behoeven te betalen, dan nog zijn er andere redenen die het loon omlaag drukken. Het betreft dikwijls als b.v. bij tabakstrippen, sigarenkistjes plakken, koffieboonen pikken, erwten lezen, gom krabben, garnalen pellen, knoopen op kaarten rijgen enz. werkzaamheden die tenopzichte van de zaak van den handelaar of fabrikant geheel bijkomstig zijn. Dit drukt op zulken arbeid den stempel van een bijverdienste te verschaffen. Het loon wordt niet berekend op het onderhoud van een gezin, doch wordt als een sur-plus op een gewoon wekelijksch inkomen beschouwd. Wanneer dan toch in sommige gevallen een gezin van zulk werk bestaan moet, is het tarief eenmaal vastgesteld. Bovendien wordt de uitgifte van dezen huisarbeid zeer vaak als een gunst, een soort werkverschaffing beschouwd, zoodat filantropen aan de werkgevers komen vragen een of ander gezin met werk te willen bedenken, of zelve zulk werk opsporen. Behalve de concurrentie is er dikwijls geen enkele ekonomische oorzaak waarom het loon voor deze soort hulpwerkzaamheden zoo buitensporig laag moet zijn. Want dit mag hier wel gezegd. Er is geen huisarbeid zoo slecht betaald b.v. met 1 of 2 centen per uur als juist deze soort gebaseerd op ‘bijverdienste’ en ‘werkverschaffing’. Naast deze soorten van huisindustrie dient een andere groep genoemd, die nog meer dan laatstgemelde een gunstig uiterlijk heeft; n.l. die uitgeoefend wordt als nevenbedrijf van landbouw op het platteland. Hier is het nauwst verband te zien tusschen de terecht geprezen en aangemoedigde huisvlijt, zooals die historisch in sommige landstreken bestaat. De boerenbevolking die vroeger bij weinig intensieve cultuur van het land in den winter veel vrije tijd had, kon dien nuttig besteden aan 't vervaardigen van allerlei voorwerpen, meest uit grondstoffen in de streek aangetroffen. Vooral wanneer daarbij een oorspronkelijke volkssmaak aan den dag gelegd wordt, ligt over zoo'n | |
[p. 92] | |
industrie bij oppervlakkige waarneming een waas van bekoring. Hoort men echter een goeden kenner van de meest geprezene dezer soort huisindustrieën, zooals die in 't Schwarzwald worden uitgeoefend, n.l. den chef der fabrieksinspectie Bittman die een zeer gedetailleerde beschrijving van alle Badensche huisindustriën gaf, zoo blijkt toch het wezen anders dan de uiterlijke schijn. Slechts noodgedwongen gaat de boerenbevolking tot de huisindustrie over, en wanneer zij te zeer zich daarin begeeft, verliest zij de geschiktheid voor den landbouw. Het is de nood, en niet het verlangen naar een welkome bijverdienste die de huisvlijt doet omslaan in de huisindustrie. Juist de landelijke omgeving, waar de armoe als een soort natuurverschijnsel komt en gaat, kan het peil der gezinsbehoeften onrustbarend omlaag drukken. Een autoriteit uit de streek der Overijselsche mattenindustrie drukte dit eens in een gesprek met mij uit door te zeggen: ‘De menschen kunnen hier zoo goed armoe lijden.’ De huisindustrie kan dan wel beschouwd worden - zooals b.v. ook de Friesche vlasbewerking - als een hulpmiddel om de ergste armoe te bestrijden, doch het is een middel dat de aanwezige kwaal latent houdt en ondertusschen de slachtoffers uitput. Het feit dat er een zomer verdienste is geweest met een - zij 't ook klein spaarpotje, terwijl verder oude gewoonten, filantropie en dorpsomgeving, de huisindustrie ondersteunen; maakt de loonkwestie tot een bijzaak. Aan de eene zijde duurder wordende grondstoffen, aan de andere zijde door onderlinge concurrentie tot het ongeloofelijke dalende verkoopsprijzen, maken de loonen steeds lager. Is tot nu toe besproken, waarom in de huisindustrie de ‘waarde’ van den arbeid geringer moet zijn dan in het moderne bedrijf, zoodat daardoor reeds het loonbedrag lager zal zijn, zoo komt thans een tweede oorzaak van geringe verdienste aan de orde. De ondernemerswinst ten opzichte van huisindustrieële producten is dikwijls uitsluitend en in elk geval steeds het gemakkelijkst, op te voeren door het arbeidsloon omlaag te brengen. De berekening is doodeenvoudig omdat productiviteit en bedrijfsonkosten grootendeels buiten beschou- | |
[p. 93] | |
wing blijven. De grondstof kost b.v. 10 cent, de handelsprijs van 't artikel is 50 cent, zoodat er overblijft 40 cent. Elke cent die de huisarbeider meer ontvangt, bedraagt de ondernemerswinst minder. Het is vooral de openheid van dit verband en de geringe moeite die de ondernemer bij de productie heeft, welke de huisindustrie zoo veel eer dan eenig fabriekmatig bedrijf doen zien als ‘sweating’ of ‘uitbuiting’. Waar dit niet het geval is en door huisarbeid slechts een deel der productie wordt verricht, doordat de voorwerpen in de werkplaats worden afgewerkt, valt ook de openheid dezer ergernis gevende winstdeeling weg. Maar 't feit blijft bestaan dat loonkorting de weg is voor meerdere ondernemerswinst. Welke weerstand vindt de werkgever tegen 't winstbejag behalve in eigen geweten en fatsoen? In 't moderne bedrijf stelde de vakorganisatie een stuw op, om het al te snel verloopen van 't loon te wijzigen in een op peil houden of opvoeren ervan. De huisindustrie kent dat middel niet. De nood en afhankelijkheid is te groot, de vakbekwaamheid gewoonlijk te gering om een vakvereeniging tot stand te kunnen brengen. In de vakken, als van sigarenmaker, meubelmaker en kleermaker, waar wel vakbekwaamheid aanwezig is en het loonpeil wel laag maar toch niet ondragelijk diep is gezonken, blijkt toch het instand houden eener vakorganisatie buitengewoon veel moeilijker voor huisals voor fabrieksarbeiders. De geringe aanraking die zij met elkaar hebben, en het feit dat de loonverhouding met den werkgever zeer vaak geheim gehouden wordt, maakt dat er geen onderling vertrouwen, geen gevoel van solidariteit kan ontstaan. Slechts de grootste nood, en een opvlammende agitatie kan hen een korten tijd bijeen brengen. Elke huisarbeider is dus op zich zelf aangewezen om zijn loon te verdedigen. Van nature heeft ook de loonarbeider zijn laatste verweermiddel. De lichaamskracht is beperkt en de instandhouding van die kracht heeft minimumeischen. Worden die grenzen overschreden dan is de sweater aan 't eind van zijn lied. Doch hoe rekbaar blijken die grenzen als de nood steeds aanwezig blijft. Niet alleen word de werktijd gerekt | |
[p. 94] | |
en nog eens gerekt, maar bovendien worden vrouw en kinderen te hulp geroepen. Het loon wordt in de huisindustrie bijna overal zoover gezinsloon, als het werk toelaat. Sigarenmaker en kleermaker doen zich helpen door vrouw en ook door kinderen. De wever laat kinderen spoelen. Plakken, erwten lezen, garnalen pellen, touw pluizen, matten vlechten zijn voor de vingerhanden geschikt en worden dus ook door hen verricht. Want is in eenige bedrijfstak eenmaal met gezins- en kinderarbeid een begin gemaakt, dan is de weerstand tegen loondaling weggenomen en dringt deze onverbiddelijk overal door. Komt ook op de fabriek de vrouwenen kinderarbeid voor, die is daar toch in elk geval beperkt en beschermd, terwijl het gezinsloon zich niet in de plaats van het individueele loon dringt. Daartoe geeft alleen de huisindustrie de gelegenheid. Verder dient nog op een bijzondere loonverlaging de aandacht gevestigd te worden. Deze schuilt niet in het stukloon. Juist waar dit eenmaal laag is, zal getracht worden elke verdere vermindering te maskeeren. Dit geeft aanleiding tot velerlei soort van loonbeknibbelingen. Voorop staat de gedwongen winkelnering, dan volgen boeten voor afgekeurd werk, het betalen of huren van gereedschappen, werktuigen of benoodigdheden. Hoe zich dergelijke beknibbelingen kunnen verbergen achter een schijn van groote onafhankelijkheid, moge uit een paar voorbeelden blijken. Een zilversmid b.v. heeft geen werk. Hij gaat naar den handelaar om te vragen of hij niets voor hem kan maken. Deze zegt niets noodig te hebben doch wil na lang aandringen wel helpen door een of ander magazijnartikel te laten ver vaardigen, mits.............minder loon. Een mattenwever brengt een van eigen biezen geweven rolmat naar den handelaar, en wil de 1e qualiteitsprijzen ervoor bedingen. Zoo zijn geldnood groot is kan de handelaar er op zijn best 2e qualiteit in zien en betaalt daarnaar gerekend....minder loon. De huisarbeiders zijn vrij hun werk al dan niet af te geven, doch zij weten wel dat zij den handelaar hetzij op den duur, hetzij op dat oogenbiik niet kunnen missen en daarom niet mogen ontstemmen. Juist de verdeeling van het werk over een | |
[p. 95] | |
groep huisarbeiders geeft den handelaar de gelegenheid een stelsel van begunstiging toe te passen waarmee verdeeldheid onder de huisarbeiders en sterke afhankelijkheid van zijn wenschen ontstaan. Zoo geeft een sigarenfabrikant aan zijn huisarbeiders hetzij een grooter of kleiner hoeveelheid sigaren op, waarmee hij het wekelijksch inkomen naar willekeur kan regelen. Een maat-kleermaker heeft voor alle voorwerpen een vast tarief, geldend voor alle arbeiders, doch betaalt daarboven een premie die voor de verschillende arbeiders wisselt. Iets dergelijks is ook op de fabriek wel mogelijk, doch door de gezamentlijke controle der arbeiders, en door 't feit dat de fabrieksarbeider niet zonder werk kan zitten, zeer in werking beperkt. Ten slotte is er een nog zeer belangrijke reden waarom het loon van den huisarbeider gering is. Terwijl het fabrieksbedrijf er op uit is de productiviteit van den individueelen arbeider te vergrooten, opdat bij een gegeven kapitaalaanwending in de fabriek de productie zoo groot mogelijk zal zijn, heeft het huisindustriëele bedrijf bij vermeerderde productiviteit geen enkel belang. Het tegendeel geschiedt dan ook ongehinderd. De huisarbeider gaat door gebrekkige gezondheid, overmatige en onregelmatige arbeidsduur, gezinszorgen en vooral door de slechte voeding, zoowel in vakbekwaamheid als productiviteit achteruit. Zoo kan het zijn dat een sigarenmaker op de fabriek in 10 uren meer loon maakt dan de huisarbeider in 14 à 15 uur, terwijl het stukloon gelijk is. Voorbeelden zijn daarvan in Kampen te vinden waar fabriek en huisindustrie naast elkaar voorkomen. Hiermede is de vinger gelegd op een kwaal die verder gaat dan alleen de welstand van den huisarbeider, want de huisindustrie houdt daarmee tegen dat het nationaal arbeidsvermogen zich zoo ontwikkelt als tegenwoordig dringend noodig is. * * * | |
De gezondheidstoestand der huisarbeiders.Alvorens de nadeelen der huisindustrie voor de gezondheid der arbeiders schematisch aan te duiden - want een beschrijving zou buiten den omvang van dit referaat zich moeten | |
[p. 96] | |
uitbreiden - zij in 't kort gememoreerd, welke schade en gevaar de huisindustrie voor de verbruikers verbergt. Wanneer bekend was in welke omgeving en door welke zieke of vervuilde personen de garnalen gepeld waren, de chocolade of suikerwaren in hun blinkend zilveren of gouden papiertje gepakt, de sigaren dikwijls met gebruik van speeksel vervaardigd, de mooie cartonnen doosjes geplakt, of costuum of japon genaaid waren, zoo zou stellig menig verbruiker van 't artikel evenzeer terugschrikken als wanneer hij zijn hoofd door de deur stak van 't woonvertrek, waarin 's nachts gewerkt, geslapen is, waar gekookt en gewasschen werd, en door dit alles een onbeschrijfbare muffe geur heerscht, terwijl wanorde en vervuiling aantoonen hoe niets dan de arbeid op het gezin beslag legt. Dit was dan echter nog slechts een afkeer. Bovendien is er beslist gevaar van besmetting door pokken, mazelen en velerlei besmettelijke ziekten, vooral van de tuberculose. Want deze is in de huisindustrie inheemsch. En hiermede is meteen het hart geraakt van de hygiëne der huisindustrie. Van alle nadeelen die nog opgesomd zullen worden is deze de allerergste: de ondervoeding. Niet alleen dat het lage loon onmogelijk maakt zich goed voedsel en in voldoende hoeveelheid te verschaffen, bovendien werken andere oorzaken mee de voeding te bederven. Hetzij de gedwongen winkelnering, hetzij een credietstelsel bij den winkelier in de buurt maken de eetwaren voor den huisarbeider duur en slecht. Voor de bereiding ontbreekt elke kookkennis en is dikwijls weinig tijd beschikbaar, terwijl in de woning zelf alles meewerkt om de gezonde spijsvertering tegen te werken, door slechte atmosfeer, gebrek aan lichaamsbeweging en buitenlucht, en overspanning van spieren en zenuwen. Naast die ondervoeding staat zeer dikwijls de gebrekkige behuizing, ook al omdat geen voldoend bedrag voor woninghuur betaald kan worden. Gebrek aan ruimte, aan goede slaapplaats en aan reinheid, aan drinkwater, en aan licht komt geregeld voor. Een onderzoek naar de voeding der sigarenmakers en mattenwevers in Overijsel1) leerde hoe, vanzelfsprekend het | |
[p. 97] | |
vleeschverbruik, maar ook dat van brood en meel beneden het physiologische minimum bleef, terwijl alleen het aardappelverbruik iets boven het normale bedroeg. Zooals ook het onderzoek van Mr. E.M. Meijers1) had aangetoond, zijn de sterftecijfers aan tuberculose in de mattenwevers-gemeenten van Overijsel onrustbarend hoog. Wanneer het mogelijk was dergelijke cijfers ook voor andere huisindustriën te verzamelen zou ongetwijfeld hetzelfde blijken. Want van alle omstandigheden die de tuberculoseverspreiding bevorderen is er geen zoo maatgevend als de ondervoeding. Deze staat in onmiddellijk verband met de tweede algemeene oorzaak van slechte gezondheidstoestanden, n.l. het ontbreken van goede lucht voor de ademhaling. Voor een gezond lichaam heeft de long evenzeer voeding noodig als de maag en is bijna nog gevoeliger voor de qualiteit. Hoe staat het nu met de ademhalingslucht in de huisindustrie? Vooropgesteld zij dat de ondervoeding beteekent dat aan 't lichaam onvoldoende brandstof toegevoerd wordt, waardoor een groote gevoeligheid voor afkoeling, dat is voor tocht ontstaat. Bovendien zijn de woningen der huisindustrie niet op goede ventilatie ingericht en dringt de geldnood tot zuinigheid met brandstoffen. Van ventilatie is dan ook in de woningen en werkvertrekken der huisindustrie zoo goed als geen sprake. De natuurlijke luchtwisseling door muren, kieren enz. zal stellig niet veel meer dan een maal per uur de aanwezige lucht ververschen. Naar de eischen der hygiëne2) zou voor dat geval minstens 38 à 40 M3 vrije luchtruimte per persoon noodig zijn om te waarborgen dat de ademhalingslucht niet spoedig bedorven wordt. Aan dezen eisch wordt wel nimmer voldaan. Gewoonlijk zijn de woonvertrekken waarin niet één persoon maar het geheele gezin vertoeft, juist zoo groot of kleiner.3) En wanneer afzonderlijke vertrekjes voor 't werk zijn afgeschoten, is de ruimte zòò klein dat de personen er nauwelijks kunnen zitten. 3 tot 5 M3 vrije luchtruimte per persoon is in die gevallen geen zeldzaamheid. Een derde algemeene omstandigheid | |
[p. 98] | |
die van ongunstigen invloed op de gezondheid is, vormt de onzindelijkheid. Deze is voor de huisindustrie gelukkig niet algemeen, doch daar waar de vrouw moet medewerken is zij onvermijdelijk. Een Engelsche inspectrice die in haar verslag schrikwekkende feiten moest mededeelen schreef daarbij hoe zij zich niet kon voorstellen hoe iemand bij zoo'n langen arbeid en zoo'n armoede toch nog reinheid zou kunnen handhaven. Het betreft trouwens niet alleen de gewone zindelijkheid van het woonvertrek, daar het werk òf de reiniging in den weg staat, dan wel veel stof of vuil veroorzaakt. Waar deze drie algemeene bedreigingen van de gezondheid aanwezig zijn is onmiddellijk te begrijpen wat Roth schrijft1): ‘in der Hausindustrie, wo die Wohnräume zugleich als Werkstätte dienen, kommen alle Schädlichkeiten der Fabrikarbeit in potenzierter Form zur Geltung.’ De omvang van dit referaat laat dan ook niet toe om alle bronnen van gevaar afzonderlijk te vermelden. Gewezen zij alleen op het groote gevaar van stof b.v. bij het sorteeren van lompen; bij het braken en zwingelen van vlas; bij het touwpluizen en het naaien van jutezakken en het herstellen van vuil verpakkingsmateriaal, en vooral ook bij het strippen van tabak en het drogen van 't binnenwerk voor de sigaren. Verder leveren de kolenstrijkijzers der kleermakers, slechte gascomforen voor lijmpotten, de met leerafval gestookte kachels der schoenmakers, dampen die schadelijk werken. Daarbij komt dan nog voor zeer vele huisarbeiders een ongezonde houding die van te meer invloed is, naarmate de dagelijksche werkduur langer voortgezet wordt, als b.v. van de kleermakers op den snijderstafel, van de naaister aan de trapmachine, de schoenmaker met spanriem over den schouder bij 't piktafeltje, de sigarenmaker voorovergebogen bij den tafel. Hoe gevaarlijk het is indien ook industriëele vergiften in de woning komen, behoeft wel niet betoogd te worden. Verschillende verfstoffen of met loodkleur bedrukt papier, met lood bezwaarde of zwart geverfde garens, loodplaten tot het | |
[p. 99] | |
uitslaan van papierranden kunnen de aanleiding worden tot gevallen van loodvergiftiging.1) Ten slotte zij nog gewezen op het gevaar voor de oogen der huisarbeiders. Zoowel het daglicht als het kunstlicht is hen spaarzaam toegemeten, terwijl tegen vermoeienis al zeer weinig rust genoten kan worden. Hier in 't bijzonder blijkt dat de gezondheid in nauw verband staat met den overmatigen arbeidstijd die alsnu te bespreken is.
* * * | |
Arbeidsduur.Het schijnt zoo voor de hand te liggen dat de productie, en dus ook het verdiende loon, vermeerderd kan worden door verlenging van den arbeidstijd. Toch is dit slechts een schijnwaarheid. De ‘Psychologische Arbeiten’ van E. Kraepelin en zijne leerlingen hebben aangetoond hoe 'n ingewikkeld probleem het aanwenden en het regenereeren van het menschelijk arbeidsvermogen vormt. Niet alleen de spieren, maar vooral ook de zenuwen zijn onderhevig aan vermoeienis, die door rust kan worden opgeheven. Dat is voldoende bekend, maar dat de wetten die deze verschijnselen beheerschen buitengewoon ingewikkeld zijn, begint pas langzamerhand ingezien te worden. Toch beteekent dit niet dat elk individu op dit gebied zijn eigen wet kan stellen. Er zijn wel degelijk regelen die niet straffeloos overtreden worden. Een te lange werktijd en onvoldoende rustpoozen putten het lichaam uit, zonder op den duur de productiviteit te verhoogen, integendeel bewerken zij een verlaging. Doch - en dit is een belangrijk punt - bij een eenmaal bestaande hoogte der productiviteit is de werkduur die noodig is om een gevraagde productie te bereiken, vrij nauwkeurig bepaald. Het is noch eenvoudig noch gemakkelijk om uit een stadium van geringe productiviteit in een langen werkduur over te gaan tot een ander van grooter voortbrengingsvermogen in een kort tijdsbestek. Een omgekeerde overgang is daarentegen zeer spoedig ingetreden. Terwijl de moderne industrie door oefening, scherp beproefde | |
[p. 100] | |
bedrijfsorganisatie, loonregeling, toezicht, verdeeling der rusturen en dergelijke middelen er op uit is de productiviteit der arbeiders op te voeren, en daarbij noodzakelijk tot verkorting van arbeidstijd tot 10, 9½, 9 en zelfs in sommige bedrijven tot 8 uur komt, geschiedt in de huisindustrie het omgekeerde. De omstandigheden, die een langen werkduur bevorderen, zijn logische gevolgen der bestaande verhoudingen. Slechts voor die bedrijven, waar de aard van het werk den dag beperkt, doordat b.v. daglicht noodig is, blijft wellicht een te langen arbeidstijd uit, doch is evenmin een verkorting waar te nemen. Allereerst is het de vrijheid van den arbeider om te werken wanneer hij lust heeft, om eens op te staan, voor de deur te gaan kijken, een straatrelletje te volgen, dan wel in 't gezin hulp te verleenen. Wat hij overdag te kort schiet zal hij 's avonds of den volgenden dag wel inhalen. Die onregelmatigheid van werken wordt bovendien bevorderd doordat hij grondstof moet gaan halen, of producten wegbrengen. Het komt zeer veel voor dat daarbij lang moet worden gewacht, en dus een vrij aanzienlijke tijd verloren gaat. Verder geeft de werkverschaffer nu eens veel, dan weer weinig werk en soms op zeer ongeregelde tijden. Vooral onmiddellijk voor de afrekening van 't loon, is er een drijvende kracht om de te innen loonbedragen zoo groot mogelijk te maken. Dan worden alle krachten ingespannen maar met het gevolg van sterke afmatting den volgenden dag. Dikwijls gaan er meerdere dagen overheen eer de gewone kracht weer teruggewonnen is. Een voorbeeld van zulk onregelmatig werk betreft een sigarenmaker te Kampen, die in de eerste 3 dagen 160 sigaren maakte, den 4en dag 500, den 5en dag 550 en den 6en dag 600. Het is bekend hoe ook in het kleermakers- en naaistersvak de seizoendrukte aandrijft tot groote inspanning, die later door afmatting wordt gevolgd. Dat èn deze onregelmatigheid èn ook de daarop volgende zeer lange arbeidsduur, die in de huisindustrie van 12 tot 18 uur uiteenloopt, hoogst nadeelig voor de gezondheid is, maar | |
[p. 101] | |
tegelijk ook den arbeid tot een bijna ondragelijke kwelling maakt, is duidelijk voor ieder die zich in de beteekenis ervan indenkt. 's Morgens 5 of 6 uur met het werk aanvangen, bijna geen rust nemen om te eten, en dan doorwerken tot 's avonds 10, 11 uur om doodvermoeid te gaan slapen, zoo dag in dag uit, terwijl de vacantie's alleen gedwongen optreden en nog sterkere armoe beteekenen. Zulk leven kan geen mensch als normaal gevoelen. En toch is de toestand in de huisindustrie geregeld door zoo zeer slechter geworden, dat de arbeiders bang zijn voor elke verandering door de vrees dat evenals vroeger nog meer van hun krachten gevergd zal worden. Dat is een indruk die zich bijna in elke huisindustrie weer herhaalt. * * * | |
Vrouwen- en kinderarbeid. Gezinsleven.Bij de bespreking der loonen is reeds aangegeven hoe het slechts van den aard der werkzaamheden afhangt of een daling der inkomsten den gezinsarbeid teweegbrengt. Waar het mogelijk is dat de vrouw of kinderhanden mee helpen, ligt het zoo voor de hand dat allen beproeven om de taak van vader te verlichten, en dat alle middelen zonder onderscheid aangegrepen moeten worden om den honger uit huis te houden, dat de gezinsarbeid een natuurlijke en redelijke grond schijnt te hebben. Terwijl de gezinsarbeid de eigenlijke oorzaak is van 't lage loon, wordt oppervlakkig juist in het meewerken van vrouw en kinderen een verontschuldiging gezien voor het geringe stuktarief. De wekelijksche ontvangsten van een gezinshoofd die f 6 à f 9 bedragen, schijnen, vergeleken met den loonstandaard op 't platteland, niet onredelijk. Doch vergeten wordt dan, dat niet een maar meerdere personen er een buitenmatig aantal arbeidsuren voor gewerkt hebben. Een groot nadeel van dien gezinsarbeid is de onvoldoende belooning der kleine gezinnen. Waar veel handen, vooral van grootere kinderen, medewerken kan een redelijke weekinkomst gehaald worden. Dat bedrag werkt dan drukkend op het stuktarief. Om meer hoeveelheid werk te krijgen wordt met iets minder loon vrede genomen. | |
[p. 102] | |
Vooral voor de vrouw is de gezinsarbeid een buitengewoon drukkende last. Want de arbeid, die zij voor de huishouding, voor opvoeding van kinderen, voor kleeding enz. noodig heeft is al zwaar genoeg. De loonarbeid komt daarbij. Of het een of het ander moet daarbij te kort schieten en, is de nood voor de deur, moet er geld zijn, dan lijdt natuurlijk de huishouding schade. Voor de kinderen beteekent de huisindustriëele arbeid een vroegtijdige onderdrukking van alle levenskansen ter verbetering. Slecht gevoed, slecht ontwikkeld doordat de arbeid hen suf maakt voor 't schoolonderwijs, bedrukt in het natuurlijk uitgroeien van hun vermogens, zonder genoeg buitenlucht, zijn zij ook later aan 't gezin gebonden doordat hun werk niet gemist kan worden. Een loonend vak hebben zij niet geleerd zoodat de ellende der huisindustrie voor hen die geheimzinnige aantrekking blijft behouden waarvan de verbreking altijd nog meer dan het voortduren wordt gevreesd. Zij verkrijgen een moedeloosheid zonder eenig vooruitzicht, die het gevaar inhoudt de geestelijke veer van het leven te doen verslappen. Want het moet verwondering wekken hoe vooral op 't platteland ondanks alle nadeelen der huisindustrie die opgesomd werden, het gevoel van saamhoorigheid den familiezin het oude karakter deed behouden. In de stad is het gevaar grooter dat de drankprikkel gezocht wordt om de stoffelijke en vooral de zedelijke ellende nog te verergeren. In de stad is het gezin minder sterk samengehouden en zal ook onzedelijkheid als een besmetting worden overgedragen. Maar ook al blijft het gezinsverband in de oude vormen ongeschonden voortduren en is er van zedelijke ontaarding nog niets merkbaar, dan nog rijst de vraag wat voor inhoud dat gezinsleven behield. Zoodra verwaarloozing van de huishouding, van kleeding, van kinderopvoeding is ingetreden omdat het werk aller aandacht blijft vergen, moet het gevoel van verantwoordelijkheid, het besef van eenige waardigheid wegkwijnen, anders zou zulk leven door geen mensch te verdragen zijn. Wanneer de toekomst der kinderen aan directen nood moet worden opgeofferd en zij moeten gedwongen worden met slaan of | |
[p. 103] | |
brommen om aan den arbeid te blijven1) of vroeg in den kouden wintermorgen uit hun slaap gehaald om 't werk weer te beginnen2), dan dwingt de ellende tot een hardheid en wreedheid die onnatuurlijk zijn. Wanneer niet alleen het lichaam maar ook de zenuwen tot het uiterste ingespannen of overspannen zijn, en sleepende ziekten de vreugde aan 't leven, de diepste kernkracht van 't bestaan, aantasten, wat kan er dan overblijven van een gezinsleven. Dat toch krijgt pas beteekenis door de gezamentlijk genoten rust, door belangstelling voor elkaars wenschen, door de ontwikkeling van de eigenschappen van hoofd en hart aan den onderlingen omgang. Hoe ook, en onder welke invloeden ook, de arbeiders er in slaagden om gezin en waardigheid tegen armoe en ellende te verdedigen, het was niet de huisindustrie die hen daarbij ondersteunde, daar deze eer dreigde met verslapping van karakter en zeden en met ontbinding van al wat in 't gezin het enkel samen zwoegen te boven gaat,
* * * | |
Organisatie.De fabrieksarbeiders hebben in het organiseeren voor hun gezamentlijke belangen van lichamen die sterker zijn dan de alleenstaande verhuurder zijner arbeidskracht, een middel gevonden waardoor hun physieke en psychische eigenschappen weder kunnen opbloeien inplaats van door de armoe in dranken zinneprikkels verstompt te worden. Is datzelfde middel niet mogelijk om ook de huisindustrie-arbeiders te verlossen uit hun nood? Er zijn meerdere redenen, die dat of onmogelijk of moeilijk maken. Allereerst toch moet de vraag rijzen of de huisindustrie noodzakelijk in achteruitgang is dan wel of het denkbaar is dat een nieuwe opbloei zou kunnen intreden. En daarbij is de loonkwestie het hart van 't probleem. Er zijn takken van huisindustrie die zonder pardon ten doode zijn opgeschreven b.v. schoenmakerij en huisweverij. | |
[p. 104] | |
Er zijn andere huisindustriën b.v. in de tabaknijverheid, waarin het bewerken van den overgang tot het fabrieksbedrijf slechts uiterst geringe inspanning zou behoeven te kosten, en weer andere als het kleermakersbedrijf waar geen enkele reden aan te geven is die het verbeteren der toestanden ondoenbaar maakt. Het kan zonder verdere uitwerking duidelijk zijn, dat het de ekonomische positie van een tak van huisindustrie is, die aangeeft of er kans is om tot verbetering te geraken. Van groot belang is daarbij ook de vraag of de huisindustrie slechts afhankelijk is van nationale of ook van internationale concurrentie. Het is bekend hoe de Internationale Vereeniging tot Wettelijke Bescherming der Arbeiders over dit punt een zeer uitvoerig en gedetailleerd onderzoek heeft ingesteld. De huisindustriën berustende op ‘bijverdiensten’ van 't gezin zijn bijna zonder uitzondering vatbaar voor tariefverbetering, terwijl de landelijke industriën als mattenindustrie, vlasbewerking, klompen-, hoepel- en stoelenmakerij elk een afzonderlijke studie vereischen om te zien of zij door vijandige ekonomische machten geheel en al ingesloten zijn, dan wel of er een weg is om te kunnen ‘uitbreken’. Doch uit deze beschouwing is duidelijk dat de vakorganisatie in de huisindustrie - gesteld dat zij tot stand kwam - een geheel andere taak voor zich vindt dan de organisatie der fabrieks- en vakarbeiders. Eene andere taak en een veel moeilijkere. Er zijn echter tal van redenen, die het tot stand komen van die organisatie belemmeren, zoo niet onmogelijk maken. Sommen wij slechts eenige dier redenen op, dan zal hun invloed zonder verdere toelichting duidelijk zijn. De huisarbeiders behooren naar vakbekwaamheid en naar arbeidsvermogen tot de slechtste. Zij hebben geen weerstand tegen nog grootere armoe, die staking kan brengen, en tijdens 't werk hebben zij geen tijd om te vergaderen of te overleggen. Uit hun versuft en neergedrukt milieu zijn de karakters en hoofden die een organisatie zouden kunnen leiden, reeds lang weggevlucht om een beter bestaan te vinden. Hun huisarbeid belet dat zij geregeld elkaar zien, spreken en leeren vertrouwen. Uit vrees voor den werkgever, die zoo tal van strafmiddelen ter beschikking heeft, durven zij zich niet uiten | |
[p. 105] | |
maar beproeven veeleer om de gunst van den werkgever te concurreeren. Hun slappe lichamen en door zorgen gekwelde hoofden zien geen uitkomst en zijn voor elke verandering en voor elke daad bevreesd. Toch is meermalen in tijden van nood onder huisarbeiders een begin van organisatie ontstaan, doch dan was het gewoonlijk een te hoop loopen zonder blijvend resultaat. Ten slotte dient gezegd, dat de huisindustrie een voortdurend gevaar is voor de bestaande vakvereenigingen. In tijden van staking kan de huisindustrie het werk overnemen of werkwilligen leveren. Maar voornamer is de concurrentie door 't lage loon. Waar het ‘op-peil houden’ der loonen inheemsch is, zal dat peil sterk beinvloed worden door 't bestaansminimum in de huisindustrie. En waar 't loon mede wordt bepaald door prijs-concurrentie tusschen huisindustrie en werkplaats wordt een belangrijke loonsverhooging in die werkplaats daardoor tegengewerkt. Een vrij uitgebreide huisindustrie in eenig land houdt ook tegen dat de arbeidersbevolking zich industrialiseert, en belemmert daarmee een snelle ontwikkeling der nijverheid; die ook voor de opkomst der arbeidersbeweging van overwegend belang is, daar een stationaire industrie zoo goed als geen vakactie toelaat.
* * * | |
Zedelijke nadeelen.Met de stoffelijke nadeelige gevolgen der huisindustrie die hiervoor uitvoerig en systematisch zijn opgesomd, gingen reeds veel zedelijke nadeelen samen. De ondermijning van zelfstandigheid en waardigheidsgevoel van ouderplicht en gezinsbanden door de uithollende macht der zorgelijke en uitputtende armoede zijn van een zeer wijde beteekenis. Daarmede zijn echter op verre na niet alle zedelijke nadeelige gevolgen geschetst. Verleiding tot drankmisbruik die niet door een fabriekschef wordt onderdrukt of tegengegaan, verleiding tot diefstal aan de grondstoffen ter bewerking uitgegeven, mogen bij de groote | |
[p. 106] | |
meerderheid op voldoend krachtig verzet stuiten; er is geen twijfel of er vallen vele slachtoffers. En vooral in de grootere steden is de huisarbeidster aan de sterke verleiding bloot gesteld, afleiding en genot langs zulke wegen te zoeken als tegelijk helpen om den finantieelen nood te lenigen. Doch ook op anderen dan de huisarbeiders werkt de huisindustrie als een invloed die het zedelijkheidsbesef ondermijnt. De winkelbeheerders in de Langstraat, de werkbazen en sweaters, die hun finantieel voordeel moeten opbouwen uit wat zij aan de ellende der arbeidersgezinnen ontrooven; maar ook eenige grootere kapitaalkrachtigere huisindustriëelen die de tarieven zoo winstgevend mogelijk becijferen door er op te rekenen dat talrijke gezinnen in diepen nood verkeeren en dat een groot aantal kinderhandjes in krotten en hutten beschikbaar is; zij ondergaan een proces van ontaarding, niet minder bedenkelijk dan dat der huisarbeiders zelve.
* * * | |
Slot.Zonder een bepaalden toestand te beschrijven, en toch op grond van bekendheid met vele huisindustrieën in ons land, heb ik getracht aan te geven wat de nadeelige gevolgen van dezen bedrijfsvorm zijn. Gelukkig is niet overal de ellende zoo zwart, en zòò zonder eenig randje licht als de eind-indruk der opsomming wellicht aangeeft. De huisindustrievorm heeft echter steeds de strekking om gansche gezinnen naar die put van armoe en leed heen te dringen, wanneer en zoolang geen gunstiger omstandigheden daarin tegenwerken. En vooral belet die bedrijfsvorm de geleidelijke ontwikkeling en verheffing der arbeidersklasse - haar stoffelijke en geestelijke wedergeboorte - die de arbeidersbeweging bezig is te verwerkelijken. Het sterkste en voornaamste, zoo stoffelijk als geestelijke nadeel der huisindustrie is dan ook dat zij de arbeidersbewe- | |
[p. 107] | |
ging tegenhoudt en belemmert; dat zij vele vlijtige arbeiders, vele nijvere vrouwen en talrijke in zorg en leed geboren kinderen afwendt van het opkomende licht, dat voor allen loonarbeid een betere toekomst voorspelt.
Is. P. de Vooys. |
1)Gedwongen Winkelnering en Huisindustrie in Noord-Brabant. Tweemaandelijksch Tijdschrift Maart 1898.
1)Sombart schreef vroeger zelfs gedecentraliseerd grootbedrijf.
2)W. Stieda. Litteratur, heutige Zustände und Entstehung der deutschen Hausindustrie Leipzig 1889 definieert aldus: ‘diejenige Tätigkeit, welche zu Hause nicht auf Bestellung von Kunden am Ort und für den lokalen Absatz, sondern regelmäszig für ein Geschäft oder für den Export, überhaupt für den Betrieb im Groszen arbeitet.’ Met deze definitie kunnen de meeste ekonomen zich vereenigen, b.v. Bücher, Sombart, von Philippovich, Schönberg, Schwiedland. Die definitie is dan ook duidelijker dan de definitie van Schmoller: ‘eine gewerbliche Unternehmungsform bei welcher der kleine Produzent nicht direkt ans Publikum verkauft, sondern den Absatz seiner Produkte durch anderweitige kaufmännische Vermittlung erreicht.’
1)Een sigarenfabrikant te Kampen geeft zijn huiswerkers 's winters cokes.
2)B.v. in de hoepelmakerijen.
3)Koch. S.J. Die deutsche Hausindustrie. 1905. M. Gladbach.
1)Een sterke uitbreiding van 't aantal mattenhandelaars, en scherpe concurentie onder hen, belette dat de ‘Verlegers’ veel voordeel van de nieuwe regeling genoten.
1)Zie verslagen der Inspecteurs van den Arbeid over 1905 en 1906 VIII pag. 176 e.v.
1)Uitgave van het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen.
2)Zie Pettenkofer, Rübner, Oppermann, Sommerfeld e.a.
3)Voor cijfers zij verwezen naar verschillende officieele onderzoekingen.
1)Gewerbehygiëne. (Band VIII van Weyl's Handbuch der Hygiëne) op pag. 32.
1)Schrikbarende gevolgen van loodvergiftiging in de huisindustrie werden door Dr. Chyzer aan de Internationale Vereeniging voor Wettelijke Bescherming der Arbeiders over Hongaarsche pottenbakkers medegedeeld.
1)Mattenvlechten te Putten.
2)Tabakstrippen en garnalenpellen te Harderwijk. Zie verslagen der I.v.d.A.
|