|
| |
| | | |
Alfred Messel door H.P. Berlage Nz.
‘Nicht insofern der Mensch etwas zurückläzst, sondern insofern er wirkt und andere zu wirken anregt, bleibt er von Bedeutung.’
Goethe.
Het was met deze aanhaling dat in een der Duitsche vakbladen het korte bericht sloot, bij den dood van Messel, op welk bericht natuurlijk reeds spoedig levensbeschrijvingen en beschouwingen over zijn kunst in verschillende tijdschriften volgden.
Want daarover was men wel eenstemmig van meening, dat Messels dood voor de Duitsche bouwkunst een buitengewoon verlies beteekent, een verlies dat zoo treffend door bovenstaand citaat wordt gekarakteriseerd.
Immers, toen nu eenige jaren geleden het hoekgebouw van het bekende ‘Waarenhaus Wertheim’ aan de Leipzigerstrasse te Berlijn, voltooid was, was men het ook daarover vrij wel eens, dat iets zeer bizonders was ontstaan, en dat vooral, omdat het gold de architektonische vorm van een zoo bij uitstek modern gebouw als een ‘Waarenhaus’. Maar daarbij ontgaat het toch den opmerkzamen beschouwer niet, dat, hoe kunstvol de samenstelling van dat gebouw ook zij, en met hoeveel talent de verschillende onderdeelen ook zijn ontworpen, toch aan den geheelen opzet die geslotenheid ontbreekt, welke men bij een gebouw verlangt.
| | | |
Het beginsel eener degelijke pijleroplossing van de gevelarchitectuur van een ‘Waarenhaus’ was niet nieuw. Reeds had Paul Sédille te Parijs in de jaren 1881-1883 met zijn gebouw ‘Magasins du Printemps’ den weg daartoe aangewezen, en was het Sehring, die, eenigszins daarop doorgaande, den brutalen moed had de geheele facade van het ‘Waarenhaus Tietz’ op te lossen in twee reusachtige glasvensters, welke door een steenconstructie zijn omlijst.
Wat echter aan deze beide gebouwen zoo hinderlijk is, dat is juist die omlijsting, met bovendien aan de barokke Renaissance ontleende vormen, omdat er een conflict ontstaat tusschen de groote glasvlakte en de daarop rustende zware horizontale afsluiting van steen.
Die samenstelling bleef bij den Franschman nog binnen de perken van het toelaatbare, maar bij den Duitscher had de brutaliteit de overhand, zoodat de grenzen van dat toelaatbare op ruwe wijze werden verbroken.
En nu is het de bizondere verdienste van Messel dit conflict te hebben vermeden, en een harmonische verhouding tusschen ‘le plein et le vide’ te hebben tot stand gebracht, al wordt nu, en dat is wel de voornaamste oorzaak van die zekere onvastheid, bij Messel juist een harmonische afsluiting, een verbinding van de boveneinden der pijlers gemist.
De reden echter waarom desniettegenstaande, dit gebouw toch zoo hoog moet worden aangeslagen, is het beginsel volgens 't welk het gebouw is samengesteld en den gevel is geleed; het beginsel, en ik herhaal hier hetgeen Curth Behrends daarover schrijft: ‘einer bewusst vollzogene Gothisierung der Renaissance.’ En het meest volkomen wordt deze synthese tusschen Gothisch en Renaissance bij den gevel aan de Rosenthaler strasse, maar vooral aan het hoekgebouw aan de ‘Leipziger Platz’, welk laatste zeker behoort tot het beste wat de Duitsche bouwkunst in dezen tijd heeft voortgebracht.
Ongetwijfeld culmineert Messels talent dan ook in dit gebouw, en niet in de vele andere, zoowel bank- als particuliere gebouwen, waarin maar al te goed een aarzelen in den vorm valt waar te nemen.
Want wat mag toch wel de oorzaak zijn van het zoo dikwijls
| | | | op te merken feit, dat te gelijkertijd niet alleen, maar zelfs daarna, van eenzelfde hand werken ontstaan, die weer een geheel anderen invloed verraden, dan de ten slotte door eigen overtuiging verkregene?
Het wil mij althans onbegrijpelijk voorkomen, dat een kunstenaar als Messel, die toch zeker wel in den geest der vroegere stijlen pleegde door te dringen, ja wiens grootste kracht ten slotte toch eigenlijk daarin lag, volgens een vroegeren stijl, i.c. den barokstijl te bouwen, en daarbij juist het wezen en niet den uiterlijken vorm te raadplegen; dat zulk een kunstenaar nog dorische kolommen kon toepassen, welke N.B. gewelven dragen, of getoogde portalen flankeeren.
En het lijkt mij niet minder onverklaarbaar, dat zulk een kunstenaar cartouchen en balustraden uit den baroktijd copieert, terwijl toch van hem kon worden verwacht wel in staat te zijn de eigen ornamentiek van een stijl te vervormen.
Juist omdat Messel: ‘der überlieferten Kunst nicht gegenüber stand wie der moderne Amateur, der Einzelkeiten liebt, Associationswerthe schätzt und durch sie enthusiasmirt wird’, schijnen al deze onderdeelen met deze uitspraak in strijd.
En daarmee stemt overeen datgene, wat Hofmann schrijft over Messels ‘deutlich und schon früh bemerkbaren Schwankungen in der Kraft der Gestaltung (die wohl auf körperlichen Verhältnisse zurück zuführen waren, die sich schon vor längeren Jahren bemerkbar machten) und sich nicht allein zwischen den Bauten verschiedener Jahre, sondern auch an einem Bau, wenn er durch längere und selbst kürzere Zeit dauerte, fest stellen liess.’
Messels grootste ‘einheitliche’ kracht schijnt dan ook wel te liggen in de oplossing van kleinere vraagstukken, zooals het moderne woon - en landhuis, waarvan de voorbeelden uit de 18de eeuw hem tot leiddraad verstrekten.
En met die ontwerpen zal hij misschien bij de Hollandsche architekten de meeste sympathie vinden, omdat er ongetwijfeld groote verwantschap bestaat tusschen de geheele opvatting niet alleen, maar zelfs ook tusschen de detailbehandeling van Messels woonhuisarchitectuur en die der in den laatsten tijd in Gooi,
| | | | Kennemerland en elders verrezen woonhuizen door enkele zijner Hollandsche collega's gebouwd.
Ja, het wil mij voorkomen, dat hij juist door ons Hollanders het meest zal worden vereerd, omdat hij een veel fijnere natuur blijkt te bezitten dan de meeste zijner landgenooten, omdat bij hem de exotische buitensporigheid eenerzijds en de traditioneele grofheid anderzijds worden gemist.
Kan bij een kunstenaar van groote beteekenis, zooals bij alle talenten in 't algemeen, voor een ongerepte waardeering de dood te laat komen; bij Messel en dat is het tragische van deze afgebroken loopbaan, kwam hij te vroeg. Want de bebouwing van den ‘Museumsinsel’ te Berlijn, die de bekroning van zijn levenswerk moest worden, kon alleen in plan door den meester worden voltooid.
Dat plan werd nog niet geopenbaard, zoodat een oordeel daarover nog niet kon worden geveld, en dus nog niet met zekerheid worden gezegd of deze ontwerpen inderdaad ook zijn beste zouden zijn geweest.
Het was Bode zelf, die aan Messel de opdracht had verstrekt, ruimten te scheppen, zoodanig dat het tentoongestelde voorwerp met zijn omgeving elkander wederzijds zouden steunen, zoodat een verhooging van den indruk daarvan het gevolg zou zijn.
En nu is het wel waarschijnlijk, dat juist de groote fijngevoeligheid van Messel hem tot het zoo uiterst moeielijk te verkrijgen gevolg zou hebben geleid en daardoor zekerder dan nu nog uit zijn werken blijkt, de overtuiging hebben gevestigd, dat een van Duitschlands grootste moderne bouwmeesters is heengegaan. |
|
|