De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| |
Sociale hygiëneInternationale arbeidswetgeving.
| |
[pagina 357]
| |
de textielindustrie zich na een halve eeuw vertoont in een nijverheidstak nergens ter wereld overtroffen, mede in een voorbeeldig georganiseerde fabrieksbevolking, die productiever is dan ergens elders; nu verder de Duitsche verzekeringswetgeving samengegaan is met een groei der vakbeweging even krachtig als uitgebreid, en een industrieontwikkeling die eer te welig dan achterblijvend genoemd kan worden; nu is het ontkennen der beteekenis van de arbeidswetgeving voor het algemeen belang evenzeer als voor het arbeidersbelang niet goed meer mogelijk. Het is dan ook niet zoozeer de principieele weerstand die de ontwikkeling der arbeidswetgeving tegenhoudt, - ofschoon die nog steeds aanwezig is - als wel de aard der moeilijkheden die uit den groei der verschijnselen zelve voortkomen. Daarom is er wel een voortdurende ontwikkeling der arbeidswetgeving in alle moderne staten waartenemen, doch is die ontwikkeling onregelmatig en onlogisch. Wie de onderscheiden wetten in verschillende landen overziet, vindt niet alleen allerlei uiteenloopende wetsvormen, - deze zijn gewoonlijk verklaarbaar uit historische omstandigheden en uit de staatsinrichting van elk land - maar hij vindt ook dat aan de onderdeelen - zooals verzekering, arbeidsduur-beperking, verbod van kinderarbeid, bestrijding van industrieele vergiften enz. een zeer ongelijkmatige ijver is besteed. Dit werkt remmend op verdere ontwikkeling. Allereerst omdat de arbeidswetgeving weliswaar op den duur de industrie geen schade veroorzaakt, doch bij het eerste ingrijpen toch de fabrikanten in hunne internationale concurrentie kan belemmeren. Daarnaast echter omdat de arbeidswetgeving bijna zuiver empirisch te werk gaat. Ervaring en voorbeeld zijn de eenige betrouwbare wegwijzers. Het achterblijven van eenige landen kan ook andere noodzaken een wenschelijke wettelijke regeling uittestellen. Ten slotte is er nog een belangrijke reden, waarom de zeer ongelijke wetgeving van verschillende landen de goede ontwikkeling ervan in bijna alle staten tegenhoudt. Het zoo gunstig werkend gebleken verschijnsel der arbeidswetgeving is door de maatschappelijke ontwikkeling bijna als een noodzakelijk kwaad ontstaan. Een theoretische grondslag daarvoor ontbrak. Zelfs zou gezegd kunnen worden dat het een middel is, toegepast ondanks theoretische veroordeeling. | |
[pagina 358]
| |
Daaruit blijkt dus dat de theorie fout was. Niet echter dat het verschijnsel van theoretische leiding verschoond behoort te blijven. Een grondige bestudeering ervan is noodig. Wie zich even voorstelt van hoe groot belang voor de erkenning der beteekenis van het vakvereenigingswezen en voor de goede ontwikkeling ervan de boeken van Brentano en de Webb's geweest zijn, zal de waarheid dezer stelling aanvaarden. Aan de studie van het onderwerp arbeidswetgeving lagen echter voor den enkelen geleerde onoverkomelijke moeilijkheden in den weg, doordat het verschijnsel zich in elken staat weer anders vertoonde. Het is dan ook geen wonder dat er zoowel in de kringen der staatslieden, die de arbeidswetgeving hadden voor te bereiden, als in die der sociaal-ekonomen, welke het maatschappelijk verschijnsel wenschten te bestudeeren, gezocht werd naar middelen om deze gebreken te herstellen. Uit dit streven is ontstaan de internationale vereeniging tot wettelijke bescherming der arbeiders, wier beteekenis naar dat bijzondere doel te beoordeelen is. Wie de vereeniging beschouwt als een politieke kracht, die door motie's, conclusie's en dergelijke op internationale wijze de rol vervult van de politieke partij in eenig land,Ga naar voetnoot1) doet haar onrecht en toont niet te begrijpen waaruit zij is ontstaan en welk doel door haar bereikt kan worden. Juist de emancipatie van de politiek maakt het mogelijk de arbeidswetgeving te zien als een algemeen maatschappelijk en daarom internationaal verschijnsel, welks ontwikkeling niet anders kan zijn dan geleidelijk, maar daarbij waarborg geeft voor een invloed van vergaande beteekenis.
* * *
Het is bekend dat de internationale vereeniging niet zoo gemakkelijk is ontstaan. Het initiatief van keizer Wilhelm II in 1890 bracht al evenmin een resultaat als het samenbrengen van alle elementen uit de internationale arbeidersbeweging in 1897 te Zürich. Op een tweetal congressen te Brussel in 1897 | |
[pagina 359]
| |
en te Parijs in 1900 was men weerloos tegen het opdringen eener breede discussie over voor- en nadeelen der arbeidswetgeving in 't algemeen. Pas toen in 1901 te Bazel een vereeniging gesticht was die een dergelijke principieele discussie voor goed buitensloot door alleen voorstanders toetelaten, en die het gebrek aan richting en continuïteit, aan congressen eigen, trachte te voorkomen door scherp geformuleerde statuten, pas toen kon er sprake van zijn om internationale overeenstemming in nationale arbeidswetgeving natestreven. In 1902 te Keulen werd onmiddellijk die richting ingeslagen. Doch reeds in Bazel was een organisatie ontworpen, die het vervolgen van die richting mogelijk moest maken. Die organisatie moet men kennen om het werk der internationale vereeniging goed te begrijpen. De vereeniging is samengesteld uit nationale sectie's, die haar organen zijn in elk land. Deze sectie's of nationale vereenigingen kunnen echter tegelijkertijd op eigen iniatief in hun land de arbeidswetgeving bevorderen. Het internationaal verband wordt verkregen door een centraal bestuur dat in Zwitserland zetelt en door een permanent bureau - het internationale Arbeitsamt - te Bazel gevestigd. Elke twee jaar zenden de nationale vereenigingen gedelegeerden naar een vergadering, - die ook bijgewoond wordt door afgevaardigden der regeeringen van meerdere staten. Deze vergaderingen, die zorgvuldig voorbereid worden en waarvan de agenda zes maanden te voren reeds wordt vastgesteld, nemen de besluiten, die het geheele leven der internationale vereeniging verder moeten leiden. Over de 5e vergadering in Sept. 1908 te Luzern gehouden, gaat deze bespreking.
* * *
In een deel van haar taak, het opwekken en bevorderen van de studie der arbeidswetgeving, van haar ontwikkeling en uitbreiding, alsmede van haar vormen en uitwerking, is de vereeniging vrij goed geslaagd. Een ‘Bulletin’, gedrukt in 't Fransch, Duitsch en sedert 1907 ook in 't Engelsch, geeft een geregeld overzicht van alles, wat op 't gebied der arbeidswetgeving voorvalt. Het ‘Arbeitsamt’ is een instelling ge- | |
[pagina 360]
| |
worden, die door den steun der sektie's zoowel voor regeeringen als voor particulieren betrouwbare gegevens verzamelt. Door uitbreiding van het aantal der nationale sectie's, werd de organisatie der vereeniging steeds meer versterkt, terwijl ook de inwendige samenhang door verschillende maatregelen is vooruit gegaan. Veel moeilijker bleek echter de taak om overeenstemming in belangrijke maatregelen tusschen de verschillende landen te bevorderen. Hoe zou dit moeten geschieden? De Vereeniging deed aldus. Zij koos enkele onderwerpen, wier regeling een duidelijk uitgesproken sociaal-hygiënisch karakter had. In 1901 te Bazel werden daarvoor aangewezen: de nachtarbeid door vrouwen, en de bestrijding van 't vergiftigingsgevaar door witte phosphor en loodwit. Uitvoerig werd nagegaan wat voor maatregelen in de verschillende landen daarover bestonden. Daarna is in 1902 te Keulen aan een kleine internationale commissie opgedragen om nategaan welke maatregelen voor een algemeene internationale invoering vatbaar zouden zijn, m.a.w. een minimum doorvoerbaar peil vast te stellen. Om de invoering daarvan te verkrijgen, konden twee wegen gevolgd worden. Allereerst kon aan de nationale sectie's opgedragen worden, elk in 't eigen land de invoering te bewerken. Stonden daaraan echter bezwaren van internationale concurrentie in den weg, zoo zou de tweede weg gevolgd moeten worden, dat nl. verschillende staten zich door een internationaal verdrag verbonden tot de invoering. Zoo werd in 1904 te Bazel besloten, en het prestige en vertrouwen door de vereeniging reeds gewekt, bleek voldoende om een gedeeltelijk succes te bereiken. In allerlei landen werden door de nationale vereenigingen pogingen in 't werk gesteld om de regeeringen te bewegen tot verbod van loodwit. En in 1906 kwamen twee verdragen tot stand tot verbod van witten phosphor en tot afschaffing van vrouwennachtarbeid. Dit resultaat was slechts gedeeltelijk. De strijd tegen het loodwit was aangevangen, maar bleef voortzetting en voortdurende ondersteuning eischen. En tot de verdragen hadden zich lang niet alle toongevende landen aangesloten. Zelfs werd | |
[pagina 361]
| |
in één land n.l. Zweden de aansluiting tot het verdrag voor afschaffing van vrouwennachtarbeid door het parlement verworpen. Maar de wegen waren gebaand en de werkwijze was door het voorloopig resultaat doeltreffend gebleken. Behalve dus dat na voltooiing van het deels bereikte met kracht gestreefd moest worden, kwam het erop aan de taak voort te zetten door uitbreiding van het in behandeling genomen aantal onderwerpen. Die uitbreiding heeft stellig plaats gehad op een wijze die de krachten der Internationale Vereeniging en der sektie's te boven bleek te gaan. Uit de bestrijding van het loodwitgebruik kwam logisch voort een bestrijding van loodvergiftiging in allerlei soort industrieën: als b.v. de loodgieterijen, waar 't lood uit de ertsen wordt gewonnen, de loodwit- en meniefabrieken, de aardewerkindustrie, de drukkerij-bedrijven, accumulatorenfabrieken, vijlenhouwerijen, het electriciens-, loodgieters- en gasfittersbedrijf enz. Dit gebied was reeds zeer omvangrijk en maakte een keuze noodzakelijk. Toch werd de bestrijding van alle industrieele vergiften aan de orde gesteld. Een rondschrijven aan de regeeringen, dat eenige algemeene wenschen kenbaar maakte, had zoowel door de wijze waarop als door den vorm waarin dat geschiedde zoo goed als geen resultaat. Een terug gaan tot de meer bescheiden taak zich slechts met enkele loodindustrieën te bemoeien bleek noodzakelijk. Door de regeling der afschaffing van den vrouwennachtarbeid was voor de vereeniging ook een direkte taak aangewezen. Allereerst deze zeer belangrijke opgave om na te gaan hoe de arbeidswetgeving in de verschillende landen werd gehandhaafd. Bij het sluiten van het verdrag was n.l. de vraag aan de orde gekomen, welke waarborgen voor de naleving van 't verdrag gegeven konden worden. Ofschoon op deze moeilijke vraag het verdrag in Bern van 1906 niet was afgestuit, zou bij gewichtiger onderwerpen zeer zeker de moeilijkheid in verscherpte mate terugkeeren. De Vereeniging had tot taak dit te voorkomen. Zij behoorde met behulp der sektie's te trachten ook op dit gebied een minimum doorvoerbaar peil vast te stellen. Een uitvoerig onderzoek behoorde daaraan vooraf te gaan. Een zeker niet moeilijker punt was de regeling der huisindustrie. De afschaffing van den vrouwen-nachtarbeid gold | |
[pagina 362]
| |
alleen werkplaatsen en fabrieken. In hoeverre zou door huisindustrie die afschaffing ontdoken worden? Oorspronkelijk werd alleen deze vraag te berde gebracht. Doch spoedig werd het onderwerp uitgebreid tot dat zeer omvangrijke en uiterst moeilijke vraag hoe de ellenden der huisindustrie op te heffen. Met dit alles was de taak voor een volledig detail-onderzoek breed uitgebakend. Toch werd meer ondernomen. Afschaffing van nachtarbeid voor jeugdige personen was nog een verwant en reeds gedeeltelijk bekend onderwerp. Met het verbod van kinderarbeid was reeds een gebied betreden eng samenhangend met vragen van onderwerp en vakopleiding, tevens voerende naar de gezinnen der ergste armen en naar die van kleinen middenstand en zelfstandige boeren. Door de wettelijke regeling van een maximum arbeidsdag voor volwassen arbeiders werkzaam in handel en industrie, in haar werkkring te betrekken, stond de internationale vereeniging volop in de moeilijkste en uitgebreidste opgaven welke aan de ontwerpers der arbeidswetgeving worden gesteld. De vergadering, die in 1906 te Genève werd gehouden aanvaardde de breede uitbreiding van de taak der vereeniging met opgewektheid. Enkele dagen te voren toch waren de Berner verdragen voor arbeidswetgeving gesloten. Dat maakt het begrijpelijk en zelfs te prijzen in de Geneef'sche bijeenkomst, dat de vereeniging zich een toekomst zocht, waarin de verdragen een waardevoller inhoud zouden hebben dan die voor afschaffing van vrouwen-nachtarbeid en verbod van witten phosphor. Toen dan ook eenstemmig de noodzakelijkheid van de arbeidsduurbeperking voor volwassenen werd aangenomen, mocht daaruit afgeleid worden dat alle practische werkers in de arbeidswetgeving inzagen hoe de ontwikkeling daarheen moest leiden. De fout echter om onderwerpen, die hetzij in hun geheel of gedeeltelijk reeds voor de nationale regeling moeilijkheden van uitvoering opleverden, in vollen omvang te betrekken in het streven naar internationale overeenstemming, deed zich het sterkst gevoelen bij de bespreking der huisindustrie. De vergadering kon het niet verder brengen dan tot het aanbevelen van maatregelen, die meer een onderzoek bevorderen zouden dan de toestanden verbeteren. * * * | |
[pagina 363]
| |
De fouten vooral in Genève gemaakt zouden zich wreken op de vergadering die einde September 1908 te Luzern samen kwam. Moeilijk valt te beweeren dat door centraal bestuur, Arbeitsamt en nationale sektie's te weinig verricht was. Belangrijke onderzoekingen waren geschied. En toch was de voorbereiding der vergadering beslist onvoldoende. Voor geen enkel onderwerp was een volledig materiaal van gegevens voorhanden. Bovendien was er geen stuur naar eenige richting waar een onmiddellijk resultaat te bereiken zou zijn. Zelfs voor den nachtarbeid van jeugdige personen, die door een speciale internationale commissie zou voorbereid worden op gelijke wijze als vroeger met vrouwen-nachtarbeid, witten phosphor en de loodwitkwestie was geschied, kon geen werkplan opgemaakt worden, doch moest een vernieuwd onderzoek worden aanbevolen. De vergadering moest daarom voor alle onderwerpen een afwachtende houding aannemen. Ofschoon dit uiteraard teleurstellend werkte, kwam deze houding toch eenigszins gelegen. Want de kans om binnenkort de verschillende regeeringen te bewegen tot het overwegen van nieuwe verdragen, was uiterst gering, daar eerst af te wachten viel hoe het zou gaan met de twee die reeds waren aangenomen. Toch ontbrak het niet aan enkele lichtpunten. Voor het verbod van witten phosphor bestond goede kans dat Oostenrijk en Engeland zich bij het verdrag zouden aansluiten en het loodwitgebruik nam dank zij de gevoerde actie af, waar Frankrijk en Oostenrijk het verbod ervan voor binnenwerk wettelijk geregeld hadden. Ook overigens was het werk door de vergadering in Luzern gedaan niet vergeefs. Om dit in het licht te stellen zouden alle behandelde onderwerpen tot in details besproken moeten worden. In 't algemeen kan ervan gezegd worden dat alle conclusie's strekten om een voortgezet onderzoek te vergemakkelijken. Er werden op elk gebied enkele breede lijnen getrokken, die te beschouwen zijn als het peil dat voor de verschillende regelingen mogelijk bleek, of dat peil doorvoerbaar zou zijn en op dien grond kon worden aanbevolen, het zij voor een krachtige actie door de nationale vereenigingen, het zij voor verdragen, moet door nauwgezet onderzoek worden nagegaan. | |
[pagina 364]
| |
Het is echter duidelijk dat zoo'n onderzoek houvast heeft aan de algemeene conclusie's, in Luzern gesteld. Omdat die conclusie's dus een voorloopig karakter hebben, heeft een uitvoerige bespreking ervan weinig zin. De beteekenis zal pas duidelijk worden door het verdere werk wat ermee zal te verrichten zijn. Dit is echter jammer van de vergadering in Luzern, dat ook ten opzichte hiervan in de afwachtende, eenigszins matte houding werd volhard. Bij den aanvang der vergadering werd er door den voorzitter aan herinnerd, dat de Vereeniging geen congres was, dat zijn doel bereikt had door eenige conclusie's aantenemen. Voor de internationale vereeniging zijn de besluiten harer vergadering òf beslissingen die voor de arbeiderswetgeving een direct gevolg zullen hebben, door bij de regeeringen aantedringen op maatregelen, òf wel aanwijzingen voor de organen der vereeniging: centraal bestuur, arbeitsamt of sectie's wat zij in de eerst volgende twee jaar te verrichten hebben aan onderzoek en verslagen. Dat de Luzern'sche conclusie's niet van de eerste soort konden zijn was door de omstandigheden geboden. Maar dat zij niet duidelijk van de tweede soort zijn was een fout, die het streven der vereeniging tot stilstand zou kunnen brengen. Waar tusschen 1906 en 1908 de krachten niet toereikten om een te breede taak te vervullen, had òf die taak moeten worden ingeperkt òf de organisatie der vereeniging versterkt om tot meer en vollediger werk te kunnen geraken. Dat dit in Luzern niet is geschied moet geweten worden aan de veelheid der onderwerpen, die het voor de gedelegeerden onmogelijk maakte in den korten tijd van samenzijn alles te overzien. Mede aan het feit dat nergens haast bij was. Ongetwijfeld zullen in de jaren voordat in 1910 de vereeniging haar 6e vergadering te Lugano gaat houden, zoowel het centraal bestuur als de nationale vereenigingen trachten aan te vullen wat er aan de verschillende onderzoekingen ontbrak. Daarvoor zijn de voorbeelden gegeven, alsmede een duidelijke richtlijn. Dit is echter duidelijk, dat de internationale vereeniging | |
[pagina 365]
| |
van groot belang voor een doeltreffende ontwikkeling der arbeidswetgeving zal worden, indien zij er in slaagt de aanvaarde taak naar behooren te vervullen. Naast een krachtige en werkzame leiding van het centraal bestuur is daarvoor noodig een ijverige en inzichtsvolle ondersteuning door alle nationale vereenigingen.
Is. P. de Vooys. |
|