De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Sociale hygiëneArbeidsloon en prijs van goederen. F. v.d. Goes in Het Volk van 27 Aug. 1908.
| |
[pagina 96]
| |
een hooger prijs te bedingen. Dat is het middel waardoor blijvender resultaat en zonder uitputting van persoon en geslacht, kan worden verkregen. Doch daarbij bevangt hem soms twijfel of wel een wezenlijke vooruitgang op den duur bereikt zal worden. Een ekonomische redenatie zegt dat loonsverhooging de prijzen der producten zal doen stijgen. Is - zoo peinst hij - de met zooveel inspanning en strijd, opoffering en leed veroverde loonsverhooging weer niet opgeheven zoodra de prijzen der levensbehoeften evenveel mee omhoog gaan? In een tijd als de onze, nu een industrieele crisis samengaat met hooge prijzen der voedingsmiddelen, klemt die redeneering te meer. Geen wonder dat uit sociaal-demokratische kringen aan hun ekononoom F. v.d. Goes de vraag gericht werd daarover zijn meening te zeggen. Wat hij in Het Volk van 27 Aug. j.l. met zijn artikel ‘Arbeidsloon en prijs van goederen’ antwoordt, zal dunkt me - niet bevredigend kunnen werken. De concurrentie onder de ondernemers - aldus zijn conclusie - zal beletten dat de volle loonsverhooging in de prijs berekend wordt, en hen dwingen daarvoor een deel van hun winst af te staan. Maar zoo eindigt zijn opstel, om de prijzen willekeurig te verhoogen moeten zij de concurrentie opheffen en een monopolie maken. Waar dat streven nu - zooals zijn partijgenoot Wibaut herhaaldelijk demonstreert - meer en meer terrein wint, kan de toekomst voor de zuivere vakactie niet rooskleurig zijn. En zonder ons met dit hygiënisch overzicht te veel in ekonomische onderwerpen te verdiepen, mag toch geconstateerd worden, dat de vraag aan Van der Goes gedaan in de socialistische wereld geen alleenstaand verschijnsel is. De twijfel aan de mogelijkheid om door loonsverhooging tot wezenlijke lotsverbetering te geraken, en daarmede ook de pessimistische opvatting van de veel omstreden Verelendungstheorie, nam in de jongste crisisperiode overal weer toe, nadat meerdere jaren slechts de relatieve verarming tegenover de vrij algemeene loonstijging werd volgehouden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 97]
| |
‘Wie über jedem Proletarier stets das Damoklesschwert der Arbeitslosigkeit schwebt, so über jeder Proletarierschicht das Damoklesschwert des ökonomischen Niederganges,’ schrijft Kautsky kort geleden. En verder: ‘Mögen die Löhne steigen, mögen sie fallen, das Proletariat wächst an Zahl und intellektueller wie moralischer Kraft.’ Doch ook aan physische kracht door voldoende voeding? vraagt de sociale hygiënist, overtuigd dat de arbeider in dien zin ‘ist was er iszt.’ En ofschoon bereid om de voorlichting der ekonomie te volgen, tracht hij toch zijn eigen weg te gaan om inzicht te winnen, en met eenig optimisme in de toekomst naar de materieele lotsverbetering der arbeiders te streven.
* * *
Goed inzicht in het zuiver materieele bestaan der arbeidersklasse is de noodzakelijke grondslag, zoowel voor den ekonoom als voor den socialen hygiënist, om te beoordeelen òf en hoe daarin verbetering gebracht kan worden. Een algemeene beschouwing over het verband tusschen arbeidsloon en prijs is voor een krachtdadig streven in de gewenschte richting even onvruchtbaar als een zuiver-physiologische uiteenzetting van een rationeele voeding. Maar het is niet eenvoudig zulk inzicht te verkrijgen. In een vroegere kroniek is reeds gewezen op het belangrijk onderzoek van Dr. Moquette voor de gemeente Utrecht. Dergelijk werk van een enkelen geleerde is uit den aard der zaak beperkt tot een betrekkelijk klein terrein, en maakt daarom nieuwsgierig om te weten hoe het elders gesteld zal zijn. Zal daarover licht opgaan dan moet het onderzoek van staatswege systematisch geschieden. Hoe dit mogelijk is wordt aangetoond door het bewonderenswaardig werk der Engelsche Board of Trade. Dit jaar zijn twee dikke boeken gepubliceerd, het eerste over de onderhoudskosten van de Engelsche arbeiders, het tweede over die van Duitschland. Een derde deel voor Frankrijk zal spoedig verschijnen. Ook in ons land verdient dat onderzoek de volle aandacht. Allereerst om kennis te nemen van de methode en de middelen, die daarbij gebezigd zijn, opdat de noodzakelijkheid worde ingezien ook voor Nederland deze belangrijke gegevens van het arbeidersbestaan te verzamelen. Doch daarnaast ook | |
[pagina 98]
| |
omdat door deze boeken de gelegenheid geopend wordt tot een vergelijkende studie van vérgaande beteekenis. Vindt Engeland het noodig om het materieele peil zijner arbeiders te vergelijken met dat in Duitschland en Frankrijk, en om een vaste basis te leggen voor vergelijking in latere jaren, opdat vóor of achteruitgang met feiten en cijfers zal zijn aantetoonen, voor ons land ontstaat de kans om van dien arbeid gebruik te maken opdat onze toestanden getoetst worden aan die der omliggende landen. En dit is vooral van beteekenis opdat zal blijken dat en hoever inderdaad de vakvereenigingen instaat zijn de materieele toestanden der arbeiders te verbeteren, ja zelfs dat voor zulke verbeteringen de vakactie onmisbaar is. Voorloopig betreffen de vergelijkingen alleen de toestanden in de onderscheiden plaatsen van Engeland en Duitschland. Een uitgebreide kaart van ekonomisch arbeidersleven wordt in cijfers voor den aandachtigen lezer uitgespreid. En aandacht is wel noodig om te begrijpen hoe hier een maat aan de toestanden wordt aangelegd die niet als de geldprijzen van loon, huishuur en voedsel wisselvallig verandert doch die een blijvende vergelijking zal toelaten. Want waar het hier om gaat is de waarde aan voeding en bewoning die voor een bepaald loon verkregen kan. Verhoudingscijfers zijn het, naar een zorgvuldige methode uitgerekend, doch die dan ook onmiddelijk een vergelijking toelaten, en doen zien wat de welstand is, waarin de arbeider door zijn werk kan verkeeren. Zóo is zijn woning, en zóo zijn voedsel voor zóoveel werk. De zorgvuldigheid waarmede het Engelsche onderzoek geschiedde is treffend. Een groote staf van onderzoekers heeft door plaatselijk navragen alle gegevens verzameld omtrent woningen, voedselprijzen, loonen, die noodig konden zijn. En al deze cijfers zijn herleid op een enkel standaardcijfer. Daardoor kan b.v., aan Londen het cijfer 100, zoowel voor huishuur, kosten van voeding, als voor loonbedrag toekennende, voor elke stad door 3 cijfers de verhouding tot de Londensche arbeiders gekenmerkt worden. En de geheele kosten van onderhoud zijn vergelijkbaar, door die van huishuur en voeding in de verhouding van 1 tot 4 bij elkaar te tellen. Dit is geschied voor 4 beroepen, maar ook voor enkéle | |
[pagina 99]
| |
belangrijke industriën, de katoennijverheid, de wolindustrie en de scheepsbouw. Daaraan is voorafgegaan een nauwkeurig en omvangrijk onderzoek van arbeidersbudgets. Deze toonen overtuigend aan hoe bij stijgend loon het percentage dat daarvan aan vleeschvoeding wordt besteed daalt, doch de quantiteit van 't vleeschverbruik alsmede van de geheele voeding stijgt. Waar de gezinsverdienste meer is wordt ook meer aan voedsel besteed, zoodat duidelijk bij gering inkomen onvoldoende voeding aanwezig moet zijn. Verteeren b.v. 261 gezinnen gemiddeld van 21 shilling inkomen, er ruim 14 aan voedsel, van 596 gezinnen met 52 shilling inkomen worden 29 shilling ruim voor dat doel besteed. Het is duidelijk dat op deze wijze opgezet het onderzoek zeer omvangrijk en bewerkelijk was. Maar het resultaat loonde de moeite. Want moest tot nu toe de gezondheidstoestand van eenige arbeidersbevolking gekend worden aan de sterftecijfers, dus aan een negatieve maatstaf, met dit onderzoek opent zich de mogelijkheid om het werkelijk leven in meerderen of minderen welstand van plaats tot plaats en over het verloop van tijd in eenvoudige cijfers uit te drukken. Wat dit beteekent blijkt het duidelijkst uit de cijfers die aangeven de welstandsverhouding tusschen Engelsche en Duitsche arbeiders. Voor de eersten ligt reeds een halve eeuw van uitgebreid vakvereenigingsleven achter den rug. Uit de boeken der Webb's weten wij dat daaraan een belangrijke verheffing der arbeidersklasse te danken is. In Duitschland is eerst sedert 10 à 20 jaar die beweging in gang. De cijfers geven inzicht over 't vergelijkend resultaat. Terwijl de kosten van huishuur, voedsel en verwarming in Duitschland 119 zijn tegen 100 in Engeland, is het Duitsche weekloon slechts 83 tegen 100 in Engeland, en de wekelijksche arbeidstijd Duitsch 111 tegen 100 in Engeland. In zulke eenvoudige cijfers uitgedrukt vertoont zich de hoogere welstand van den Engelschen arbeider.Ga naar voetnoot1) Hoe dringt zich de wensch op ook van | |
[pagina 100]
| |
Nederland cijfers daarnaast te kunnen plaatsen, vooral omdat uit deze soort hygiënische-ekonomische volksbeschrijving, en gesystematiseerde kennis van de toestanden in verschillende deelen van het land zoo onverbrekelijk logisch kan blijken, waar de arbeider ‘chronisch’ aan welstand te kort komt.
* * *
Het voorgaand besproken Engelsche onderzoek strekte zich alleen uit over vak- en industriearbeiders. De Webb's die van de Trade-Unions geschiedenis en werking beschreven, hebben daarbij niet nagelaten erop te wijzen, dat er in Engeland een groote groep arbeiders bestond, voor wie dezelfde erbarmelijke toestand nog voortduurt als in de eerste helft der vorige eeuw voor de ambachten en de industrie gold. ‘Sweated Trades’ was de naam voor wat wij gewoon zijn huisindustrie te noemen. De ellende der overvulde krotwoningen, waarin buitenmatig gerekte gezinsarbeid niet instaat stelt om een loon te bereiken dat een uiterst matige voeding kan verschaffen, is tegenwoordig algemeen bekend. De strijd daartegen, het streven om ook voor deze groepen arbeiders en arbeidsters een verhoogd levenspeil te verkrijgen, is in Engeland het eerst aangevangen. En met de meest juiste benaming van sweating. Want niet dat arbeid in de woning wordt verricht, is de kwaal.Ga naar voetnoot1) Niet de huisindustrie als zoodanig eischt uitroeiing, maar wel de allerlaagste loonen, die voor huisarbeid betaald worden. Dat de vakvereenigingen van industrie-arbeiders de huisindustrie afgeschaft wenschen, opdat in de fabriek alle arbeid worde verricht onder hunnen invloed en controle, ligt voor de hand. Doch van de zijde der huisarbeiders zelf is de zaak anders te bezien. Want er zijn voor een zeer groot deel van hen zeer dwingende redenen, die hen aan hunne woning binden, en die hen niet zouden toelaten naar de fabriek te gaan. Voor hen is de eisch een behoorlijke belooning van hun arbeid, geen ‘sweating’. | |
[pagina 101]
| |
Dat juiste inzicht in Engeland is stellig te danken aan de meerdere ervaring aldaar in den strijd tegen sweating opgedaan. En daarom ook is het voor ons land, waar de strijd tegen de ellende der huisindustrie zich begint te ontwikkelen, van zoo'n groot belang naar Engeland te zien, wat daar gebeurt.Ga naar voetnoot1) Te meer nog omdat in dezen tijd Engeland - en gedeeltelijk ook Oostenrijk - het land is, waar de sociale wetgeving het ernstigst en krachtigst wordt bevorderd. Daar streeft een kern van ijverige werkers in het parlement niet naar sociale-wetsontwerpen voor vertoon, doch naar hervormingen, die wezenlijke verbeteringen tot stand zullen brengen. Duidelijk blijkt een en ander uit de jongste Engelsche parlementaire stukken. Voor het groote publiek dat ekonomische enquêtes gewoonlijk niet verder kent dan uit krantenuittreksels moge het schijnen dat de ellende der huisindustrie pas goed ontdekt is door tentoonstellingen als te Berlijn, Londen, Weenen, Frankfort enz.; voor meer napluizende sociaal-ekonomen was de quintessens ervan reeds veel langer bekend. En de tentoonstellingen, hoe goed bedoeld, hoezeer ook toegejuicht om toongevende kringen tot meer daadwerkelijke belangstelling aantesporen, hebben voor hen steeds iets gevaarlijks. Want het komt er opaan het streven naar verbetering een richting te geven, die niet doodloopt, doch resultaat kan hebben. Het grootere publiek nu maakt zich er gewoonlijk gauw af met den wensch dat de ellendige toestanden moeten ophouden. Afschaffing van de huisindustrie is dan de leus, schijnbaar gerechtvaardigd door de ekonomische leer, dat het een achterlijke bedrijfsvorm betreft die zoo gauw mogelijk in de moderne fabrieksvorm moet overgaan. Doch dat is bij de maatschappelijke ontwikkeling juist niet geschied. En de oorzaken daarvan te willen opheffen staat gelijk met het afschaffen der armoede. Dat is nu iets wat niet met een wet alleen te doen | |
[pagina 102]
| |
is. De huisindustrie of beter de sweating is een maatschappelijk verschijnsel van arbeiders die zich zelf niet tegen de neerdrukking tot de allerergste armoedige afbeuling kunnen verzetten. Hoe daarin te helpen is een veel grooter, veel moeilijker vraag, dan hoe het publiek in beweging te brengen. Die vraag heeft zich een commissie uit het Engelsche parlement op de meest ernstige wijze gesteld. Kennis van het onderwerp was ruimschoots voorhanden. Reeds in 1890 had een commissie uit het Hoogerhuis de z.g. ‘Lord Dunraven's Committee’ een rapport uitgebracht, waarin o.a. was vermeld, dat ‘het kwaad van de sweating nauwelijks overdreven kan worden.’ Verschillende wettelijke maatregelen ter beteugeling van het kwaad bestonden reeds en een uitvoerige ervaring daarover was, vooral dank zij den ijver van arbeidsinspectrices, ter beschikking. Verder had een Anti-sweating-league ondersteund door trade-unions, coöperatie's en de bekwaamste sociaal-politici, reeds jaren lang propaganda gemaakt, en in 't bijzonder op een ‘Conference on a Minimum Wage’ gehouden in Oct. 1906 een degelijke en omvangrijke studie getoond. Trouwens de Engelsche litteratuur over 't onderwerp vereischte een afzonderlijke vrij dikke catalogus. Ten slotte had de Londensche tentoonstelling de geheele kwestie overzichtelijk gemaakt, en vooral ook door den populairen catalogus onder 't publiek gebracht. Aan de pogingen tot initiatief van verscheiden parlementsleden is kracht bijgezet door de aanstelling eener commissie. Het rapport van haar onderzoek, waarvan de publicatie op 22 Juli j.l. door 't Lagerhuis werd aangenomen, verdient de meest nauwkeurige aandacht. Met uitzondering van gegevens uit Australië, waar echter de sweating nooit groote afmetingen aannam, is dit Engelsche parlementaire stuk stellig het meest in de kwestie doordringende van al wat over de huisindustrie is geschreven. Nergens werd over zooveel zaakkennis, zooveel ervaringGa naar voetnoot1) in den strijd tegen de niet-te-overdrijven ellende beschikt als door deze commissie en nergens zat zoo sterk de wil voor | |
[pagina 103]
| |
om alles te doen wat gedaan kon worden om verbetering te verkrijgen. Het rapport is van begin tot het eind helder en overtuigend. Enkele hoofdpunten eruit verdienen vermelding.
* * *
De commissie constateert allereerst dat de sweating op uitgebreide schaal voorkomt. Doch wanneer daaronder te verstaan zou zijn, - zooals dikwijls bij oppervlakkige kennis wordt aangenomen - dat de werkgever ‘grinds the face of the poor’ door bij slecht loon goede winsten te maken - dan zegt de commissie dat deze vorm wel voorkomt, doch volstrekt niet de belangrijkste factor is van het probleem dat zij te overwegen had. Zij had overtuigende bewijzen dat - (indeed, it is almost common knowledge, zegt zij) dat het inkomen van een groot aantal personen - in hoofdzaak thuiswerkende vrouwen - zoo gering is, dat het niet voldoet ‘to sustain life in the most meagre manner, even when they toil hard for extremely long hours’. Na een korte doch duidelijke uiteenzetting van de meest voorkomende vormen van huisindustrie en van de oorzaken der geringe verdienste, wordt aangegeven welke wettelijke maatregelen reeds van kracht zijn, tot registratie der huisindustrie, tot doorvoering van hygiënische eischen aan de woningen, tot het verplichten der werkgevers om de loonen op lijsten te vermelden, tot verbod van kinderarbeid, tot afschaffing van truck-systeem enz. De commissie meent dat door dit alles niets is bereikt; deze bepalingen zijn een mislukking. Om een wezenlijke lotsverbetering te bereiken zijn ingrijpender bepalingen noodig. Zij acht het echter niet wenschelijk om huisarbeid te verbieden of te trachten ‘to stamp out Home Work’. En wel omdat er tal van personen zijn, die niet naar de fabriek kunnen gaan en toch gaarne door arbeid iets willen verdienen. Hen dit te verbieden of te beletten zou een wreedheid zijn, waartoe alleen in den alleruitersten nood zou besloten mogen worden. Inderdaad is vervanging van huiswerk door fabriekswerk niet overal mogelijk, en zou dus verbod van huiswerk, verbod | |
[pagina 104]
| |
van arbeid, of armoe kunnen beteekenen. Waar fabrieksarbeid wel mogelijk is, zal stellig door krachtige maatregelen tegen de sweating in 't bijzonder door opvoering van het uurloon, de huisarbeid verdwijnen. Naast krachtiger doorvoering van hygiënische eischen aan de woningen, stelt de commissie voor minimum-loonen in te voeren, waarvan het bedrag in uurloon door ‘Wages Boards’ wordt bepaald. Dat is de kern van het rapport. Bewoog tot op heden de sociale wetgeving zich nog niet op het gebied van het arbeidsloon: hier is in navolging van Australië in de oude wereld het eerste practische voorstel om deze stap te doen. Het belang daarvan is niet te onderschatten. Ekonomische theoriën mogen zich er tegen verzetten, zooals zij het deden tegen de eerste pogingen van wettelijke arbeidsduurbeperking, de ervaring zal moeten spreken. Het voornaamste argument er tegen, dat de commissie meent te moeten weerleggen, is de overweging, dat deze wettelijke verhooging van het loon de prijs der producten zal doen stijgen, en daardoor Engelsche industriën te gronde zal richten. In de weerlegging daarvan is de commissie een overtuiging toegedaan, die voor den socialen-hygiënist verheugend is, en die hij eenigszins uitvoerig wil aanhalen. ‘Zelfs wanneer bevonden werd dat sommige takken van industrie, die nu in dit land gedreven worden onder voorwaarden van buitenmatige inspanning en ellendige onpassende verdienste voor de arbeiders, verlaten moesten worden, zou het voordeel voortvloeiende uit verbetering van het lot van de armste werkers in ons midden, en uit het leiden van Britsche industrie en kapitalen voor deze uitzonderingsgevallen in andere meer geschikte kanalen, ruimschoots opwegen tegen eenige tijdelijke ongemakken die veroorzaakt kunnen worden. Concurrentie moet nimmer het hoofd geboden worden door lage loonen maar door toenemende doelmatigheid. De toenemende gemakkelijkheid van het vervoer, en het openen van landen met overgroote bevolking van vlijtige personen, zal meer en meer in het veld der internationale industrieele mededinging, de laag beloonde arbeid van sommige deelen van Europa en ook van Indië, China en Japan, brengen. Wanneer wij pogen met deze volken te concurreeren op | |
[pagina 105]
| |
hun peil van laag loon, zullen wij naar hun peil van welstand heen neigen en verslagen worden, omdat in het klimaat hunner landen, waar de natuur vrijgevig in zijn voorraad van voedsel is, en veel minder daarvan vereischt wordt dan hier noodig is, de arbeiders veel goedkooper kunnen leven dan hier te lande. De ervaring leert dat gezonde en wel-opgevoede en sterk-geoefende mannen en vrouwen, levende en werkende onder voldoende omstandigheden, het industrieele leger voorzien met arbeidskrachten waarmee ernstig bekwame, geschikte en ondernemende werkgevers op de meest gevolgrijke wijze elke mededinging het hoofd kunnen bieden. De arbeidsvoorwaarden en het loonpeil, die sommigen beweren dat voor enkele industriën met buitengewoon slecht betaalde arbeiders, strikt noodzakelijk zijn, vormen juist die welke naar ons oordeel, niet alleen niet geschikt maar wezenlijk onvereenigbaar zijn met de hoogste doelmatigheid en de goedkoopste productie.’ Deze overtuiging is dezelfde die voor meer dan een halve eeuw de Engelsche pioniers der arbeidswetgeving en der vakbeweging bezielde, en die hen voor de Engelsche vak- en industrie-arbeiders een wezenlijke verhooging van hun welstand deed bereiken. De ernst van die overtuiging die zich in het rapport krachtig vertoont en samengaat met een deugdelijke kennis van toestanden en een practischen blik, maakt den arbeid der Engelsche commissie tot een van niet minder gewicht, dan een ander werk van 't huidig Engelsch parlement, n.l. de invoering van het staatspensioen, welke de sociale hygiënist ziet als verheugende teekenen van vooruitgang in het materieele bestaan der arbeiders. Is. P. de Vooys. |
|