De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Bilderdijks treurspelen
| |
[pagina 30]
| |
Tans echter, met de ‘Floris V’ te beginnen, zal hij z'n theorie van 't inlands Staatsrecht alvast geven in drama-vorm. Nu reeds werpt de geketende Floris de Republikeinse traditie omtrent hem zelf, als ware hij een voorrechten-vertredende tieran, vierkant omver. Niet langer is hij het, door schending van zede- en landswet, onmogelik geworden Staatshoofd, dat het aan hem opgedragen gezag onwaardig misbruikt. De Souverein is hij, die tengevolge van 't woelen van een eerzuchtige en tweedrachtige adel, helaas, als 't offer van een al te toegevend voorafgaand Regentschap valt. Want voor Bilderdijks Staatswezen is deze éne, de onherroepelike voorwaarde: De Souvereine Macht, die door een krachtig bewind de orde brengt en bewaart. Het is 't oud-Landsvaderlik Absolutisme. Volks-Souvereinieteit is hem een gruwel. Ook de ‘Hoogheid’ van een Staten- of Stenden-bewind. 't Liefst ziet hij de Vorst op z'n troon. Om hem heen de Groten. Aan z'n voeten het Volk. Naar dit Vorsten-ideaal is het, dat hij z'n ‘Floris V’ heeft recht gedaan, en daarmee de historiese traditie veroordeeld. Wel is waar, gaat de vertegenwoordiger van 't Souvereine Vorsten-gezag in de persoon van Floris er niet minder om onder. Wel is waar, behaalt de partij de zege, die in de Grafelikheid enkel en alleen een opdracht ziet, ter uitvoering van 't Regeerings-recht van een onafhankelike Ridderschap. Doch juist die zege van de op zelfstandigheid pralende Adel moet de veroordeling zijn van een toestand van zaken, die zich onder 't regentschap van Floris de Voogd heeft gevormd. Floris V is een slachtoffer. Hij is de dupe van het in z'n aard steeds onvaste, en daardoor tot zwakheid hellende en in zwakheid heen en weer slingerende Interregnum. Een Interregnum verspilt z'n krachten. Het heeft, na 't verbreken van erfelikheidslijn, één eenzijdig doel: 't handhaven van de stand van zaken op een zo goed mogelike wijze. Het staat stil, het verwordt. En 't spilt z'n macht aan 't paaien van de zich ontbindende, doch ter wille van de uiterlike eenheid noodwendig rustig te houden partijen. | |
[pagina 31]
| |
Een Voogdijschap of vrouwenregering werkt uitteraard oplossend. Maar een krachtige hand, gesteund door de vastheid van een ononderbroken dynastieke reeks, houdt de teugels strak. Zo sterk is bij Bilderdijk het besef, dat in een goede regering alles ligt aan 't absolutisme van de erfelike monarchie, dat Floris' klacht, welke in de alexandrijnen van z'n treurspel nedergelegd is, met de eigen woorden bij wijze van motto wordt overgedragen in z'n latere, wetenschappelike ‘Vaderlandsche Geschiedenis’, als ware het een levensles, waaraan elke Grafelik bewind van af de oorsprong van Holland tot aan de Bourgondiese heersers te toetsen zou zijn.Ga naar voetnoot1) Want ook Floris is de jongeling, die machteloos om de ongebreidelde rossen te bedwingen, uitgeschopt wordt door de averechtse sprongen van de Staats-bespanning, omdat ze, door z'n sporen tot het houden van rechte paden genoopt, een voor haar gepaste dwang als onrechtvaardige willekeur wraakt. De persoonlike denkbeelden van Floris, dat Adel en Volk, alleen door gepaste gehoorzaamheid aan 't Landsheerlik Recht, de bloei van Holland kunnen bevorderen, komen in botsing met de eisen van de Adel. En die botsing neemt de vorm aan van verzet. De naaste aanleiding is, dat Floris, in de konsekwente doorvoering van z'n stelsel, Velzens familie-eer heeft aangetast. Daarbij komt een tot over de grenzen van 't geoorloofde gevoerde omgang met Machteld, uit 't geslacht van Woerden. De Hollandsche edelen spannen samen. Te Utrecht zal men hem overweldigen, hem noodzaken afstand van 't Grafelik bewind te doen, en hem naar Engeland voeren. Hiermee zal 't vonnis aan Floris' despoties Regeringsbeleid voltrokken zijn. | |
[pagina 32]
| |
Ontegenzeggelik is het wegens de val van Floris, dat het treurspel de bekende tietel draagt. Toch ligt de tragiek van de tweestrijd in anderen. Vooreerst in Machteld. Allermeest nog in Amstel. Aan de ene zijde trekt hem de Souverein, als absoluut Landsheer, en Vorstelike vriend; aan de andere zijde, wordt hij door de banden des bloeds en die van de traditie aan Woerden en Velzen verbonden. Verplicht aan Floris, verbiedt hem z'n eer, de bedreigde Vorst af te vallen. Evenmin kan hij er toe komen, door middel van een aanklacht tegen z'n bloedmagen, de aanslag te verhoeden. En onmachtig, zich aan z'n passief deelgenootschap in de staatsgreep te onttrekken, vleit hij zich twee heren te kunnen dienen: dat hij de Vorstelike Souvereinieteit kan voorstaan, en tegelijkertijd het Stenden-régime steunen. De scheuring nu in Amstels hart, komt wederom tot stand in 't eerste Bedrijf. Terwijl de Verbondenen op 't slotplein te Utrecht de Graaf opwachten, stelt Woerden de nog onwetende Amstel met 't plan in kennis. Dat de eedgenoten het hem tans eerst mededelen, is, omdat ze aanvankelik in hem, Floris' meest vertrouwde, z'n kiesheid wilden ontzien; dat zij 't hem desondanks, ter elfder ure alsnog zeggen, is, om hem tegenover 't nageslacht voor de blaam van lafheid of van verraadpleging aan oud-adellike tradities te vrijwaren. Doch, zover brengen zij het, dat het met Amstels gemoedsrust uit is. Hij wordt geslingerd tussen z'n aan de Graaf verpande trouw, en z'n eigen dynastiek belang. Dit maakt hem willoos, passief. Hij drijft op de stroom van plotseling opkomende vloed. Hij is een kind van 't ‘Lot.’
Ook al is het waar, dat ook in dit treurspel de handeling zich ontwikkelt tussen te voren gegeven en konsekwent gehandhaafde karakters, - alleen Machteld wijzigt zich -, en 't stuk nergens boven 't pseudo-klassicisme uitkomt, is de tweestrijd in Amstel belangwekkend door de toenemend | |
[pagina 33]
| |
forser proporties wegens het snel-actief bewegen van de handeling. Hoe meer Amstel inziet, tot welke uiterste middelen de bittere haat van de eedgenoten z'n toevlucht dreigt te nemen; hoe meer hij de grootmoedige zelfverlochening bewondert, waarmee de Vorst voor zich zelf de te voorschijn tredende symptomen van 't verzet ontveinst; des te smarteliker wordt hem 't besef, dat hij zich zijns ondanks heeft laten meeslepen in de wervelstorm, die staat los te breken over z'n Landsvorst en Vriend. Terwijl de dag voortschrijdt, rekt hij de uren. Terwijl hij afglijdt langs een helling, houdt hij zich aan stroohalmen vast. Eenmaal nog pleit hij voor de Graaf, tegenover 't vergramde eedgespan. Niet de Graaf, dringt hij hun op, mogen ze als de bewerker van des Adels ondergang schimpen; dat de Ridderschap kwijnt, is een logies verschijnsel van hun tijd, die 't intreden van een rechtstoestand nodig maakt, waarbij alle machten, ter wering van eeuwige veten, onder één en dezelfde ordening komen te staan. Dusdoende, voert hij hun toe, zal onder een krachtig centraal bewind, een gouden tijd opdagen, en in de schaduw van de vrede, bij toenemende verlichting, de kunst en de wetenschap tieren. Tevergeefs. De Ridders bespotten hem. Amstel, zeggen ze, praat als laffe monniken, voor wie alléén geleerdheid en beeldenpraal past. Zij verkiezen de ogen vast te richten op de traditie, die de macht en de roem toewijst aan de krachtigste arm en 't meest gevierde zwaard. Niet zìj braken hun eed. Dat deed Floris. En die schending hield reeds de ontzetting uit z'n Leenheerschappij in. Maar meer nog hindert hun de smaad, die de meer dan vriendschappelike verhouding tussen Floris en Machteld op hun familienaam heeft geworpen. Verzoening is niet meer mogelik. Bitter is de haat. En nog neemt ze toe. Machteld, die in 't geheim op de hoogte van de beraamde | |
[pagina 34]
| |
aanslag is gebracht, doch onkundig van de namen der eedgenoten, snelt naar Utrecht, om in de eerste plaats Velzen van 't nakend gevaar dat Floris bedreigt, te verwittigen. Een ongelukkig toeval echter brengt haar in de particuliere vertrekken van Floris. Velzen hoort het: z'n minnenijd en z'n wantrouwen worden tot razernij gevoerd. Een heftige scène volgt. Nog is Floris niet gewaarschuwd. Nog wordt 't geheim bewaard, en is er, vóór de noodlottige ure, wellicht nog kans, de geweldige ontknoping te keren. Amstel wil een beroep op Machteld doen. Hij zal zich haar genegenheid voor de Graaf ten nutte maken. Zij zal de Vorst overreden, z'n gezag af te staan aan z'n zoon. Een minnelike schikking zal wapengeweld onnodig maken. Ook deze poging mislukt. Fier verzet zich Machtelds eer tegen een dergelijk, haar en de Graaf beledigend voorstel. Al moge haar het denkbeeld gruwen, onder de aanstaande verraders van de Landsvorst haar eigen vader en haar echtgenoot te moeten tellen, zij zal er nooit toe kunnen komen, de Graaf over te halen tot een daad, die, in z'n eigen ogen, hem in z'n hoogheid en z'n eer moet verkleinen. Amstel kan de slag niet afweren. De ure nadert. De verbondenen komen op. Zodra de door Kuik gebelgde Graaf het zwaard trekt, wordt hij overvallen. Zich van allen verlaten ziende, geeft hij zich over. Het doel is bereikt: Floris is een man zonder Macht. Tot zover ging de taak van Amstel. Floris' gezag is uit. Doch tans mogen de verbondenen toezien. Tans is 't z'n plicht te waken voor het leven en de veiligheid van z'n vriend. De mens Floris moet nog gered. Hij zoekt hem op in z'n kerker. Machteld was hem voorgegaan, had hem overgehaald tot de vlucht; Floris had geweigerd: hij had haar eer hoger willen stellen dan 't bezit van haar liefde. Thans komt Amstel; hij wijst er op dat in dezen zelfbehoud plicht is, en dat Fioris, enkel door een formeel vrijwillige afstand van 't toch reeds ontnomen Grafelik recht, zich het levensbehoud en een vrije aftocht kan waarborgen. Ook dit voorstel wordt verworpen. Floris blijft zichzelf. Hij heeft niets af te staan, niets te verliezen, - Vluchten? Even- | |
[pagina 35]
| |
min. Nooit hield hij zich voor z'n vijand bedekt. Openlik door z'n belagers heenslaan dat kòn hij, zo Amstel hem een zwaard en diens eigen arm gaf!.... Amstels zwakheid is Floris' Ondergang. Daar naderen de ‘keerlen’ om hun Graaf te verlossen. Helaas, te sneller is z'n val. Elke voetstap van z'n getrouwen brengt hem de dood een schrede nader. Nog één uitweg biedt men hem. Hij zou, meegevoerd door z'n met hem vluchtende belagers, als gijzelaar, de wraak van 't beledigend volk over z'n beulen af kunnen kopen....Doch Floris heldhaftigheid laat geen concessie toe. Hij valt als 't offer van z'n ongekrenkte Vorstelikheid. Amstel dwaalt rond als een rampzalige! Het zonlicht wordt hem te veel. ‘Moge de Hemel op hem neerstorten en hem in z'n val bedekken!’
Het ‘nationaal drama’, heeft Bilderdijk willen zeggen, - zoals hij het uitdrukkelik ook theoreties gezegd heeft, - heeft plichten buiten de andere toneelpoëzie om; en niet minder duidelik sprak hij uit, - zoals hij het ook met bewijzen als deze staafde, - dat het onderwerpen van verschillende soorten van Toneelspel aan één wetgeving, een soort van maatknippen uit den boze is geweest. Dat met dit al, in een nationaal spel, of een dat als zodanig recht van bestaan komt vragen, het Tragiese sterk kan verflauwen en afplatten, toont ons Bilderdijks twede treurspel.Ga naar voetnoot1) Van een strijd toch, die geboren wordt uit het tegen elkaar opdringen van twee noodwendigheden, is in de ‘Willem van Holland’ allerminst sprake. Amstels verdeeldheid was altans nog verklaarbaar door z'n positie als hoveliug, half omsponnen door 't centrale staatsdrijfwerk en half ingebakerd in de famielie-tradities; - wat in 't eerste Bedrijf van de ‘Willem’, de nog zwakkere Ada ons te zien geeft, is in hoofdzaak haar onwillig gemok tegen Aleida, die haar de volgende dag aan de nieuwbakken Graaf | |
[pagina 36]
| |
van Loon wil uithuwen, tegen welke verbintenis door de dochter als te ongepast en onrechtmatig wordt geprotesteerd, Ongetwijfeld, vermogen de aandrang van de moeder tegen 't verzet van de dochter, door 't voelbaar naderen van een eindelike beslissing, aangezet nog door 't vermomd verschijnen van Willem zelf en door klimmende oorlogsberichten, een spannend moment in 't leven te roepen. Doch er valt op te merken, dat de spanning, die door de druk van de wilsuitingen in die verschillende partijen ontstaat, en zich om de persoon van Ada concentreert, niet in Ada tot een crisis komt, maar de crisis zich openbaart buiten Ada om; dat het niet is dat Ada door de oplossing wordt gedupeerd, maar dat Ada er door uit de moeielikheid wordt verlost; immers niet het vaderlik erfdeel wordt haar opgedrongen, integendeel, tot haar verlichting neemt oom Willem de Grafelike scepter over; niet zij wordt Gravin, maar de wettige erfgenaam Graaf. Het stuk is dan ook meer melodramaties dan tragies. Een blijeindend treurspel is 't.
De juiste betekenis krijgt de ‘Willem’ wederom, wanneer men het tracht te beschouwen als een manifestatie van Bilderdijks Staatsrecht-leer. ‘Floris V’ diende als een afdoend bewijs, hoe een van huis uit weldadig gouvernement de naweeën moet bezuren van een al te pluimstrijkende ‘Voogdij’ Willem van Holland’ moet laten zien, hoe de zaken van 't Land op hun kant komen te liggen bij de ontstentenis van een rechtstreekse opvolger, als de vrouwelike heerszucht haar intrigues spint. 't Is niet alleen, dat heel Holland verdeeld wordt. Aleida's aanspraak geeft ook anderen, met name de Utrechtse bisschop, een wapen in de hand. Zo 't waar is, dat Willems recht voor verbeurd wordt verklaard, zegt de Kerkvoogd, dan vervalt rechtens het Graafschap aan 't Rijk, en wordt het, volgens een oude toezegging, van nieuws af een leen van 't Sticht. En in dit geval zijn ook Aleida's aanspraken voor Ada van generlei waarde. Deze bewering heeft dit gevolgd, dat Van Loon verflauwt. Zo de Bisschop Gravenkronen vermag uit te reiken, is 't zaak, | |
[pagina 37]
| |
deze tot vriend te houden. De Bisschop doorziet hem, en houdt hem aan 't lijntje vast. Tans worden Hollands Edelen wantrouwig. Ze keren de onervaren en berekenende Van Loon de rug toe, verlaten gaandeweg Aleida's zaak en zien in 't inroepen van Willem de enige oplossing. Willem komt, en krijgt zonder veel tegenweer, de overhand. Tot eer van Hollands ingezetenen, heeft Bilderdijk dan ten slotte ook heel het verzet tegen Willems bevochten erfrecht herleid tot de persoonlike vete van Hendrik de Crane tegen z'n Leenheer. En 't is deze uit Friesland gevluchte De Crane, die aan Aleida's hof de raderen van z'n baat- en wraakzuchtige polietiek, met een voorlopig sukses, in beweging heeft gebracht. Het slot van 't vijfde Bedrijf mist dan ook niet, De Crane persoonlik tegenover de wettig verkozen Graaf te brengen. Deze scène houdt tevens het oordeel in. De Crane valt door zelfmoord, en scheidt van de aarde met een Godslastering. De dappere en deugdzame Willem wordt onder de luidruchtige hulde van een dankbaar volk op 't schild verheven, en met de diadeem versierd. De rumoerige Aleida is gevlucht. Van Gravinnen, leert deze uitkomst, moet Holland niets hebben. Zij passen niet in een goed Regeringsbeleid; ze vallen tot uitersten en roepen De Crane's in. Zo er een uitzondering is, dan is het Ada, juist om haar ‘deugd,’ haar onderworpenheid en haar onbaatzuchtige zelfverlochening. Deze ene heeft het verdiend. Bilderdijk maakt het haar. Juist, zegt hij, omdat zij uitdrukkelik verklaarde, nooit de minste indruk op het zwaardrecht van Holland te willen maken, en dat het haar zoetste wens zou zijn, voortaan haar levensdagen ergens vergeten in een klooster te slijten, juist daarom, - laat hij Graaf Willem als executeur, even galant als goedkoop, oorkonden, - zal Ada's naam op de ‘Rol der Vorsten’ worden opgenomen. Eerst ‘nà háár’ wilde de Ridderlike Morentemmer z'n naam in de landskronieken vermeld zien. -
Mannen van 't vak, die te hunner tijd eenmaal voor het oordeel over de meerdere of mindere speelbaarheid van Bil- | |
[pagina 38]
| |
derdijks toneelwerken mogen komen te staan, zullen naast de bevinding, dat de dichter uiterst sobere aanwijzingen voor de regie heeft gegeven, en aan de vrijheid van opvatting en de plaatselike gelegenheid de meest mogelike ruimte van handelen heeft gegeven, toch moeielik kunnen ontkennen, dat de zoon van de declamator Isaäc Bilderdijk een biezonder oog heeft gehad voor statige en imponerende groeperingen, en dat de uitbeelding van z'n verzen, vooral voor onze tijd, duchtig geschoolde spelers vereist. De taal is voor ons gehoor sterk rhetories; vooral komt dit uit in de door z'n vervlakt tragiek en door de overbekende historiese inhoud weinig belangwekkende ‘Willem’; mede, doordat hierin, niet minder dan in vele treurspelen der Ouden en vele van Vondel, over een en hetzelfde thema eindeloze klaagliederen worden uitgesponnen. Hoe hierin de rhetoriese zegging met de uiterste omzichtigheid betracht moet worden, laat zich liever beproeven dan vaststellen. Zelfs zou nog uit te maken zijn, of bij een stuk als ‘Kormak’ de actie tot de uiterste soberheid dient te worden beperkt, dan wel of de actie er in door en door toneelmatig, voorschriftelik afgemeten bedoeld kan zijn. Ontegenzeggelik is bij het stellen van dit vraagstuk, de raadpleging met de Frans-klassieke toneelgebruiken en vereiste. Want de ‘Kormak’ is een koninklik stuk, hoog van stijl, en met koninklike gevoelens. Sterk merkbaar is hierin de dienaarschap van de ‘daad’ voor het ‘woord’. Duidelik is 't een kommentaar op 's dichters uitspraak dat de handeling de dienstmaagd van 't ‘Dichtstuk’ is. Door de strofen zweeft zulk een sfeer van waardigheid en vorstelike statigheid, dat men de vrees niet van zich kan drijven, hoe één stap te ver en één armzwaai te veel in staat zou zijn de majesteit van 't ganse gebaar te schaden.
Even teer als de ‘Kormak’ staat tegenover een alledaagse dramatiese kunst, even vereenzaamd is het, na de uitwerping van de ‘Floris V’ en de ontkenning van de minderbeduidende ‘Willem van Holland’, als de laatste aanplanting in Bilderdijks weinig geordend litteraire hof blijven staan. Het noodlot heeft gewild dat van ‘Kormak’ is geworden | |
[pagina 39]
| |
als van Bilderdijk zelf: een balling op een verlaten plek, tussen een bevolkte omgeving. Zelfs tussen het treurspel als werkstuk en Kormaks eigen persoon is een opvallende gelijkheid. Koning Kormak komt als een wedergeborene in z'n rijk terug, om, op 't eigen oogenblik, als hij zich Kormak toont, uit z'n rijk te verscheiden. Zo ging het ook het treurspel van zijn naam. ‘Kormak’ kwam ter wereld als een doodgeboren vrucht. Het oordeel van 't Nederlands publiek, dat de staatsrechterlike idee, in de ‘Floris’ zeker, in de ‘Willem’ bij intuïtie had gevonnist als onnationaal en onhistories, sloeg bij de verschijning van de ‘Kormak’, bij voorbaat, dit werk met de ban der vernietiging. Voor het billiker oordeel van het nageslacht staat de ‘Kormak’ als de vereenzaamde belichamiging van een antieke gedachte. Het draagt het stempel van Bilderdijk: het is Bilderdijk zelf. |
|